Rechtbank Noord-Holland, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBNHO:2025:14297

Op 5 December 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 15.138888.24, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBNHO:2025:14297. De plaats van zitting was Haarlemmermeer.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
15.138888.24
Datum uitspraak:
5 December 2025
Datum publicatie:
5 December 2025

Indicatie

Golf van geweld tussen twee rivaliserende groepen in Purmerend en Middenbeemster. De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het voorbereiden en plegen van een (vergis)aanslag op een woning in Purmerend. De verdachte heeft hiertoe een (zware) vuurwerkbom en uitvoerders geregeld. Organiserende en sturende rol. Gevangenisstraf van 3 jaar.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer

Meervoudige strafkamer

Parketnummer: 15.138888.24 (P)

Uitspraakdatum: 5 december 2025

Tegenspraak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 14 en 15 oktober 2025 en 21 november 2025 (sluiting onderzoek) in de zaak tegen:

[de verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres

[adres] .

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie

mr. C.J. Booij en mr. S.P. Visser (hierna in enkelvoud: de officier van justitie) en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M.J. Bouwman, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1
Tenlastelegging

Aan de verdachte (hierna ook: [de verdachte] ) is ten laste gelegd dat:

1
(incident 5)

hij in of omstreeks de periode van 14 april tot en met 17 april 2023 te Amsterdam en/of Middenbeemster, gemeente Purmerend, en/of Purmerend, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,

ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord en/of doodslag en/of zware mishandeling (met voorbedachten rade) en/of brandstichting (op/van [persoon 1] en/of [slachtoffer 1] en/of een of meerdere (onbekende) personen die zich mogelijk in de woning aan het adres van de [adres 2] te Purmerend zouden bevinden)

opzettelijk voorwerpen, stoffen en/of vervoermiddelen, te weten

- een zogenaamde Vuurwerk Brand Combinatie, althans een stuk vuurwerk en/of een explosief al dan niet in combinatie met een brandversnellende stof en/of

- een auto en/of

- een of meerdere telefoon(s)

bestemd tot het begaan van dat misdrijf,

heeft verworven, vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad;

2
(incident 5)

hij op of omstreeks 17 april 2023 te Purmerend, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,

opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht, en/of brand heeft gesticht, door een zogenaamde Vuurwerk Brandstof Combinatie, en/of een stuk vuurwerk en/of een explosief, al dan niet in combinatie met een brandversnellende stof, voor en/of in de (directe) nabijheid van de deur(en) van de woning(en) (gelegen aan de [adres 1] en/of [adres 2] ) aan te steken en/of tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander en/of anderen (te weten: de bewoners van de woning aan de [adres 1] , [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of (andere) omwonenden en/of passanten en/of hulpverleners) en/of gemeen gevaar voor die woning(en) en/of in die woning(en) aanwezige goederen en/of (goederen uit) nabij gelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.

2
Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3
Inleiding In april 2023 vinden in een week tijd meerdere geweldsincidenten plaats in Middenbeemster en Purmerend. Nadat op 11 april 2023 een schietpartij op de openbare weg plaatsvindt, worden er meerdere aanslagen op woningen gepleegd, waarbij woningen zijn beschoten en vuurwerkbommen tot ontploffing zijn gebracht. De politie is naar aanleiding van dit excessieve geweld het onderzoek Elcat gestart. Uit dit onderzoek blijkt dat sprake is van wraakacties over en weer van twee rivaliserende groepen. Het gaat om een groep die onder meer bestaat uit de verdachte ( [de verdachte] ), [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en en een groep die onder meer bestaat uit [persoon 2] , [persoon 1] , [persoon 3] , [persoon 4] en [persoon 5] . Deze verdachten worden hierna (voor zover zij in dit vonnis worden genoemd), met hun achternaam aangeduid.

Het opsporingsonderzoek heeft geresulteerd in acht zaaksdossiers, die in het strafdossier incident 1 tot en met 8 zijn genoemd. Het gaat om de volgende incidenten:

1. april 2023: schietincident [adres 6] Middenbeemster;

2. 12 april 2023: schietincident en explosie [adres 3] Purmerend;

3. 13 april 2023: schietincident [adres 1] Purmerend;

4. 14 april 2024: explosie [adres 6] Middenbeemster;

5. 17 april 2023: explosie [adres 1] Purmerend;

6. 14 april 2023: afpersing [persoon 1] ;

7. 15 maart 2023: schietincident [adres 4] Terneuzen;

8. 16 maart 2023: schietincident [adres 5] Terneuzen.

[de verdachte] is als verdachte aangemerkt in incident 5.

Overwegingen

4
Beoordeling van het bewijs
4.1

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Op het standpunt van de officier van justitie zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.2.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft bepleit dat [de verdachte] van de ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Het standpunt van de verdediging zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het bewijs worden besproken.

4.3

Oordeel van de rechtbank

4.3.1

Redengevende feiten en omstandigheden

De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.

4.3.2

Bewijsoverweging incident 5 (explosie [adres 1] en [adres 2] in Purmerend 17 april 2023)

Inleiding

Op 17 april 2023 omstreeks 01:15 uur heeft een explosie plaatsgevonden bij twee woningen, gelegen aan de [adres 1] en [adres 2] in Purmerend. Voor de voordeur van de woning op [adres 1] is een ’Vuurwerk-Brandstof-Combinatie’ (hierna: vuurwerkbom) geplaatst en tot ontploffing gebracht. Vervolgens is er brand in deze woning ontstaan. Ten tijde van het incident waren drie personen in de woning op [adres 1] aanwezig: de bewoonster, haar dochter en de vriend van de bewoonster (hierna ook: de bewoners). De brand bij de voordeur was van dien aard dat de bewoners daar niet naar buiten konden. De brandweer heeft de bewoners via een ladder, aan de achterkant van het huis, naar buiten geholpen. De bewoners hadden rook ingeademd en moesten ter controle naar het ziekenhuis. In de woning op nummer [adres 2] woonde [persoon 1] met zijn moeder. Ook aan deze woning is brandschade ontstaan.

[de verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] zijn aangemerkt als verdachten van het teweegbrengen van de explosie.

Standpunten officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat [de verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen en aan het medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing en brandstichting bij de woningen aan [adres 1] en [adres 2] te Purmerend, waarbij levensgevaar voor de bewoners is ontstaan.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft aangevoerd dat wat in de tapgesprekken wordt gezegd grootspraak is. Er is geen bewijs dat deze gesprekken gaan over de brandstichting op 17 april 2023. Het is alleen ‘het praten over’ en niet ‘het plannen van’. Er is ook geen ondersteunend forensisch of technisch bewijs voor de ten laste gelegde feiten. Op grond van de tapgesprekken kan niet worden vastgesteld dat [de verdachte] een rol heeft gehad bij het voorbereiden of uitvoeren van de brandstichting. Omdat betrokkenheid in de zin van medeplegen niet kan worden bewezen, moet [de verdachte] van de ten laste gelegde feiten worden vrijgesproken.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [de verdachte] , samen met anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en brand heeft gesticht, terwijl daarvan levensgevaar en zwaar lichamelijk letsel voor anderen en gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Hieronder wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot dit oordeel is gekomen.

De rechtbank gaat op basis van het dossier uit van de volgende feiten en omstandigheden..

Inhoud van afgeluisterde gesprekken

Op 14 april 2023 om 14.44 uur belt [medeverdachte 1] met [naam 1] en een persoon genaamd [naam 2] . [medeverdachte 1] vertelt [naam 2] over de aanslag met de vuurwerkbom op zijn woning in Middenbeemster in de nacht van 13 op 14 april 2023 (incident 4). [medeverdachte 1] zegt dat daarom “die andere torries” nodig zijn en dat “we voor onszelf [moeten] knokke”. Hij vraagt of [naam 2] geen “niffotje” heeft die hij “naar daar” kan sturen. [medeverdachte 1] merkt op dat hij nooit zoiets zal vragen maar dat hij dit niet pikt omdat “er geen weg terug meer [is]”. [medeverdachte 1] stelt dat het “over en weer aan het gaan [is]” en zegt dat [naam 2] moet bedenken hoe hij het “gaat fixen”. [naam 2] antwoordt dat hij maar een mogelijkheid heeft en dat hij zijn zus gaat vragen.

Op 14 april 2023 om 19.01 uur belt [de verdachte] naar [medeverdachte 3] en vraagt de deur open te maken voor “ [voornaam medeverdachte 1](de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ), omdat hij daar beneden is. [medeverdachte 3] vraagt of hij al beneden is en [de verdachte] zegt op “ja man”.

Op 15 april 2023 is [medeverdachte 1] door de politie aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij de schietpartij op 11 april 2023 in Middenbeemster (incident 1).

Op 16 april 2023 om 00:36 uur belt [medeverdachte 3] naar [de verdachte] . [medeverdachte 3] zegt tegen [de verdachte] dat hij zojuist “E (fon)” heeft gesproken en dat hij zegt: “die ding moet je gewoon laten lukken”. [de verdachte] antwoordt daarop: “Die bom toch?”. [medeverdachte 3] bevestigt dat. [de verdachte] zegt dat hij “genoeg mannetjes” heeft en vraagt wanneer ze het willen doen. [medeverdachte 3] zegt daarop “tamara” of “maandag” (16 of 17 april 2023, toevoeging rechtbank). [medeverdachte 3] voegt daaraan toe: “Gelijk grote he broer, R1 is het die is met schakelaar die is definitely beter”. Volgens [de verdachte] is de beste plek om het te geven bij “Lely”, niet bij de bussen maar bij de parkeerplaats.

[de verdachte] zegt tegen [medeverdachte 3] dat [naam 3] hem heeft “gesnapt” (de rechtbank begrijpt: een bericht via Snapchat gestuurd). [medeverdachte 3] zegt dat [de verdachte] aan [naam 3] moet laten weten dat “die man geveegd [is]”. [medeverdachte 3] zegt vervolgens tegen [de verdachte] : “wij moeten die shit gaan regelen”. [medeverdachte 3] vraagt of [de verdachte] iemand met een “VC” heeft, waarop [de verdachte] antwoordt dat Marouane (de rechtbank begrijpt: [naam 1] ) dat eigenlijk regelt en dat hij het ook voor “Z” (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ) “fikste”. [de verdachte] zegt verder: “Hij fikste al die mannen met waggies, alles fikste hij” en: “Mooi broer, we gaan dit sowieso fiksen broer”.

Ongeveer een uur na het voorgaande gesprek belt [medeverdachte 3] opnieuw naar [de verdachte] . Dit gesprek houdt, voor zover relevant, het volgende in:

[de verdachte] hij (de rechtbank begrijpt: [naam 3] ) zegt, voor wanneer?

[medeverdachte 3] zeg hem voor morgen of overmorgen

[medeverdachte 3] (…) die FRA (de rechtbank begrijpt: vuurwerkbom) ligt al klaar bij die chappie in Purmerend

[de verdachte] Die wat?

[medeverdachte 3] FRA 3

(…)

[medeverdachte 3] die ligt in Pur moet opgehaald worden

[de verdachte] Die FRA ligt klaar in Pur

[medeverdachte 3] Moet opgehaald worden

[de verdachte] Je bedoelt die dingetje die bom

[medeverdachte 3] ja man

[de verdachte] Broer die appel is beter eigenlijk NTV, Ik dacht was appel a broer

[medeverdachte 3] Die appel komt dinsdag

De verbalisant merkt in het betreffende proces-verbaal op dat hem ambtshalve bekend is dat met een “appel" een handgranaat of een soortgelijk explosief wordt bedoeld.

Op 16 april 2023 om 22:36 uur belt [de verdachte] met [neef van de verdachte] (volgens de raadsman een neef van [de verdachte] ). [de verdachte] vertelt dat die “torie” helemaal “fokt op” is en dat “die chappies” nu samen zijn en zijn richting op komen. [de verdachte] zegt ook dat er “kanker gekke dingen” zijn aangeschaft. In reactie op de opmerking van zijn neef “Maar ik zou wel op je hoede blijven”, zegt [de verdachte] dat hij het niet zelf gaat doen. Ongeveer tien minuten na dit gesprek (om 22:46 uur) maakt [de verdachte] met Snapchat een foto van station Amsterdam Lelylaan. De telefoon van [de verdachte] (telefoonnummer eindigend op-3077) registreert omstreeks dit tijdstip ook een verbinding in de directe omgeving van Station Amsterdam-Lelylaan. Op 17 april om 00:24 uur wordt in de telefoon van [de verdachte] , in de Snapchat-applicatie, een afbeelding opgeslagen met locatie nabij station Amsterdam-Lelylaan.

Een half uur later, om 00.54 uur, belt [de verdachte] met [medeverdachte 3] en zegt dat de “actie” vandaag moet en dat hij de schuld krijgt als er niets gebeurt. [de verdachte] zegt dat zijn werk klaar is. Om 01.16 uur vindt de explosie bij de woningen aan de [adres 1] en [adres 2] in Purmerend plaats.

Op 17 april 2023 om 16:17 uur belt een onbekend gebleven persoon met [medeverdachte 3] en zegt dat hij “die torie” heeft gezien. [medeverdachte 3] reageert bevestigend en zegt dat hij daarom “nog steeds dingen aan het regelen” is. Op 18 april 2023 (om 00:59 uur) belt [medeverdachte 3] naar [de verdachte] en zegt dat hij het nieuws heeft gezien en dat de twee huizen niet de goede waren (“2 osso’s zijn niet de goeie toch?”).

Uit onderzoek is gebleken dat de vuurwerkbom inderdaad bij de verkeerde woning is geplaatst, aangezien de bewoners van de woning aan [adres 1] geen enkele betrokkenheid hebben bij de overige aan deze zaak gerelateerde incidenten. Uit het dossier volgt dat het de bedoeling was om de vuurwerkbom bij de woning van [persoon 1] (op nummer [adres 2] ) tot ontploffing te brengen.

Juridisch kader medeplegen

Voor medeplegen is noodzakelijk dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de intellectuele en/of materiële bijdrage van de deelnemer aan het strafbare feit van voldoende gewicht moet zijn. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Bij de beoordeling of sprake is van de vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechtbank rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte. Het gaat erom dat de van medeplegen verdachte persoon aan de totstandkoming van het delict tenminste een wezenlijke bijdrage heeft geleverd.

Conclusie

De rechtbank leidt uit de hiervoor genoemde tapgesprekken het volgende af. Nadat in de nacht van 13 op 14 april 2023 een vuurwerkbom bij zijn woning in Middenbeemster tot ontploffing is gebracht (incident 4), is [medeverdachte 1] uit op wraak. Op 14 april 2023 komen [medeverdachte 1] (“ [voornaam medeverdachte 1] ”), [medeverdachte 3] en [de verdachte] bij elkaar. Omdat [medeverdachte 1] op 15 april 2023 door de politie is aangehouden, gaan [de verdachte] en [medeverdachte 3] het verder regelen (“die man is geveegd, wij moeten die shit gaan regelen”). [de verdachte] en [medeverdachte 3] bespreken vervolgens welke bom geregeld en gebruikt moet worden (R1 met schakelaar; VC; FRA; appel (handgranaat)) en wat de beste plek is om de bom aan de uitvoerder(s) te geven, volgens [de verdachte] bij station Lelylaan. [de verdachte] en [medeverdachte 3] bespreken op 16 april 2023 dat het morgen of overmorgen moet gebeuren en dat de bom (“FRA”) klaar ligt bij iemand in Purmerend en daar opgehaald moet worden. De personen die de aanslag met de vuurwerkbom moeten uitvoeren, ontmoeten [de verdachte] een uur voorafgaand aan de explosie bij station Amsterdam Lelylaan. Er zijn “kanker gekke” dingen aangeschaft en de actie moet diezelfde dag uitgevoerd worden, aldus [de verdachte] .

De in de tapgesprekken genoemde datum voor het plaatsen van de bom, het tijdstip en de locatie van de ontmoeting met de uitvoerders, passen bij het onderhavige delict. Dat het in de gesprekken tussen [medeverdachte 3] en [de verdachte] steeds gaat over de aanstaande ontploffing bij de woning aan [adres 1] in Purmerend wordt verder bevestigd door de omstandigheid [medeverdachte 3] en [de verdachte] een dag na de aanslag bespreken dat de bom mogelijk bij de verkeerde woning tot ontploffing is gebracht.

Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt het voorgaande de conclusie dat [de verdachte] en [medeverdachte 3] voldoende nauw en bewust met elkaar (en met de uitvoerders) hebben samengewerkt en dat zij een organiserende en sturende rol hebben gehad bij het teweegbrengen van de ontploffing. Zij hebben immers een vuurwerkbom en uitvoerders geregeld.

Hoewel [de verdachte] de vuurwerkbom niet zelf voor de woning heeft geplaats en aangestoken, is zijn bijdrage aan het teweegbrengen van de ontploffing essentieel geweest en dus van zodanig gewicht dat hij als medepleger moet worden aangemerkt.

Forensisch onderzoek

Uit forensisch onderzoek is gebleken dat de vuurwerkbom heeft bestaan uit een Cobra (zwaar vuurwerk) en flessen motorbenzine. Als gevolg van de explosie is brand en daarmee schade ontstaan aan de woningen op [adres 1 en 2] en aan de goederen die zich in deze woningen bevonden. In de woning op [adres 1] waren ten tijde van de ontploffing drie personen aanwezig. In deze woning heeft brand gewoed. Gelet op de omvang van de brand aan de voorzijde van de woning konden de bewoners niet via de voordeur vluchten. De bewoners moesten door een raam op een plat dak klimmen, waarna zij door de brandweer naar beneden zijn geholpen. Branduitbreiding in de woning had kunnen plaatsvinden. Er is dus gemeen gevaar voor personen en goederen ontstaan.

Partiële vrijspraak voorbereidingshandelingen

Uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt dat [medeverdachte 3] en [de verdachte] de brandstichting hebben voorbereid door een vuurwerkbom te verwerven en/of voorhanden te hebben. Dit onderdeel van het onder 1 ten laste gelegde feit is daarom wettig en overtuigend bewezen.

Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier echter onvoldoende bewijs dat [de verdachte] (samen met een ander) voorbereidingen heeft getroffen om een moord, doodslag of zware mishandeling (met voorbedachten rade) te plegen. Uit het dossier blijkt niet dat het opzet van [de verdachte] hierop gericht was. Hierbij weegt de rechtbank mee dat uit de overige bewijsmiddelen volgt dat het de bedoeling was dat [persoon 1] zich bedreigd en geïntimideerd zou voelen. De rechtbank zal [de verdachte] daarom van de hiervoor genoemde voorbereidingshandelingen vrijspreken.

4.4.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [de verdachte] de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat

1
(incident 5)

hij in de periode van 14 april tot en met 17 april 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten brandstichting in de woning van [persoon 1] en [slachtoffer 1] aan het adres [adres 2] te Purmerend, opzettelijk voorwerpen en stoffen, te weten

- een zogenaamde Vuurwerk Brand Combinatie, zijnde een stuk vuurwerk in combinatie met een brandversnellende stof,

bestemd tot het begaan van dat misdrijf,

heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;

2
(incident 5)

hij op 17 april 2023 te Purmerend, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en brand heeft gesticht, door een zogenaamde Vuurwerk Brandstof Combinatie, zijnde een stuk vuurwerk in combinatie met een brandversnellende stof, voor de deur van de woning gelegen aan de [adres 1] en in de directe nabijheid van de deur van de woning (gelegen aan de [adres 2] ) aan te steken en tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan levensgevaar en zwaar lichamelijk letsel voor anderen, te weten: de bewoners van de woning aan de [adres 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en andere omwonenden en gemeen gevaar voor die woning en in die woning aanwezige goederen en goederen uit nabij gelegen woningen te duchten was.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is [de verdachte] daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

Wat aan [de verdachte] onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Hij moet hiervan worden vrijgesproken.

5
Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:

feit 1:

medeplegen van voorbereiding van opzettelijk brand stichten

feit 2:

medeplegen van opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander en gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

6
Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7
Motivering van de sanctie
7.1

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar.

7.2

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft verzocht om het adolescentenstrafrecht (ASR) toe te passen. Daarnaast heeft de verdediging verzocht om rekening te houden met de samenloop van de feiten.

7.3

Oordeel van de rechtbank

Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Ernst van de feiten

In april 2023 werden Middenbeemster en Purmerend opgeschrikt door een golf van geweld tussen twee groepen verdachten. De oorzaak van deze geweldsincidenten is tot op heden onduidelijk gebleven. De verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan het voorbereiden en plegen van een aanslag op een woning aan de Weverstraat in Purmerend. De verdachte heeft hiertoe een (zware) vuurwerkbom en uitvoerders geregeld. Op 17 april 2023 hebben de uitvoerders de vuurwerkbom voor de verkeerde woning geplaatst en laten ontploffen. Daardoor is een hevige brand in de woning - en daarmee levensgevaar voor de bewoners - ontstaan. De bewoners moesten hun woning door een raam ontvluchten en zijn door de brandweer van het platte dak gehaald. Zij hadden rook ingeademd en moesten ter controle naar het ziekenhuis. Ook de naastgelegen woning (op [adres 2] ), het kennelijke doelwit van de aanslag, is door de brand beschadigd geraakt.

De verdachte heeft zeer ernstige strafbare feiten gepleegd, kennelijk met het doel een ander te intimideren. De ontploffing en brandstichting hebben voor de direct betrokkenen en de omwonenden grote impact gehad. Op de woning aan [adres 1] was drie dagen eerder geschoten, waarna bleek dat dit een vergisaanslag was. Met de ontploffing en brandstichting op 17 april 2023 waren de bewoners dus voor de tweede keer in korte tijd het slachtoffer van een vergisaanslag. De explosie en de daarop volgende brand in de woning heeft bij hen gezorgd voor gevoelens van angst en onveiligheid.

De kennelijke onverschilligheid bij de verdachte ten aanzien van de mogelijke gevolgen van zijn handelen en dat van zijn mededaders is schokkend. De verdachte hield zich gelet op de afgeluisterde gesprekken vooral bezig met de vraag welke bom het meest geschikt zou zijn. Hij komt in de gesprekken met zijn mededader(s) berekenend en gewetenloos over. Ter zitting heeft de verdachte geen enkele blijk gegeven inzicht te hebben in het kwalijke van zijn handelen.

De rechtbank zal bij het opleggen van de straf in strafverzwarende zin rekening houden met het feit dat de verdachte een organiserende rol heeft gehad.

Persoon van de verdachte

De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van de verdachte van 23 juni 2025, waaruit blijkt dat hij in januari 2024 onherroepelijk is veroordeeld voor vuurwapenbezit. Deze veroordeling is echter van na de feiten in deze zaak. De rechtbank zal het strafblad van de verdachte daarom niet strafverzwarend meewegen.

Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsrapport van 26 september 2025. De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen. De verdachte heeft een licht verstandelijke beperking, maar komt over zoals conform zijn kalenderleeftijd verwacht kan worden. Een gezinsgerichte aanpak is niet aan de orde en in de huidige situatie zijn er volgens de reclassering geen doorslaggevende redenen om jeugdstrafrecht toe te passen. De reclassering adviseert om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat de verdachte al in een reclasseringstoezicht loopt.

De rechtbank houdt verder rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte.

Jeugdstrafrecht of volwassenenstrafrecht

De rechtbank kan ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar niet die van 23 jaren heeft bereikt het jeugdstrafrecht toepassen, als daar redenen voor zijn gelet op de persoonlijkheid van de dader en/of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.

De rechtbank stelt vast dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd toen hij 19 jaar was. In dat geval is het uitgangspunt dat berechting plaatsvindt volgens het volwassenenstrafrecht. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken, en overweegt daartoe het volgende.

De reclassering heeft onderzoek gedaan en het relevante wegingskader toegepast, op basis waarvan zij adviseert om volwassenenstrafrecht toe te passen. Uit het rapport van de reclassering blijkt ook niet dat de verdachte nog pedagogisch beïnvloedbaar is. Gelet op de deskundigheid van de reclassering op dit gebied, weegt de rechtbank het advies van de reclassering zwaarder dan de observaties van de raadsman op dit punt.

De rechtbank zal daarom het volwassenenstrafrecht toepassen.

Straf

De rechtbank is van oordeel dat alleen de oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf recht doet aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten. Bij het bepalen van de duur daarvan heeft de rechtbank gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd.

Alles afwegend, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaar passend en geboden.

De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8
Vordering benadeelde partijen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1]
8.1

De vorderingen

Ter zake van het schietincident in de Weverstraat op 13 april 2023 (incident 3) en de brandstichting in de Weverstraat op 17 april 2023 (incident 5) hebben [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gesteld.

[slachtoffer 2]

vordert de verdachte te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 5.385,- voor feit 2, vermeerderd met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit

€ 385,- voor vergoeding van materiële schade en € 5.000,- voor vergoeding van immateriële schade (smartengeld). De materiële schade bestaat uit kosten eigen risico zorgverzekering, omdat zij na de brandstichting op 17 april 2023 met de ambulance naar het ziekenhuis moest.

[slachtoffer 3]

heeft zich gesteld als benadeelde partij en vordert de verdachte te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 10.385,- voor feit 2, vermeerderd met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 385,- voor vergoeding van materiële schade en

€ 10.000,- voor vergoeding van immateriële schade (smartengeld).

De materiële schade bestaat uit kosten eigen risico zorgverzekering, omdat hij na de brandstichting op 17 april 2023 met de ambulance naar het ziekenhuis moest.

[slachtoffer 1]

vordert de verdachte te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 4.000,- aan immateriële schade (smartengeld) voor de feit 2, vermeerderd met de wettelijke rente.

Verder verzoeken de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de verdachten hoofdelijk te veroordelen tot het betalen van de schadevergoeding.

8.2

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat:

de vordering van [slachtoffer 2] geheel toewijsbaar is;

het materiële deel van de vordering van [slachtoffer 3] toewijsbaar is mits onbetwist en dat het immateriële deel van zijn vordering gematigd moet worden tot een bedrag van € 5.000,-, gelijk aan wat zijn partner, [slachtoffer 2] , heeft gevorderd;

de vordering van [slachtoffer 1] geheel toewijsbaar is; en

de vorderingen voor zover toegewezen moeten worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en dat de verdachten hoofdelijk veroordeeld moeten worden tot betaling van de schadevergoeding.

8.3

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat deze niet voldoende onderbouwd zijn en er geen causaal verband met de ten laste gelegde feiten is. Voor zover een bedrag aan immateriële schade toegewezen zou worden, moet het bedrag worden gematigd.

8.4

Oordeel van de rechtbank

8.4.1

Benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]

[slachtoffer 2] : materiële schade

De vordering tot vergoeding van materiële schade van € 385,- aan eigen risico zorgverzekering vanwege ambulancevervoer na de brandstichting op 17 april 2023 is voldoende onderbouwd. Uit het dossier en het onderzoek op de zitting blijkt dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde feit. De vordering tot vergoeding van materiële schade wordt daarom toegewezen.

[slachtoffer 3] : materiële schade

De rechtbank verklaart de benadeelde partij ten aanzien van het materiële deel van de vordering niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering, dat ziet op ambulancevervoer, is namens de verdachte betwist. De benadeelde partij heeft deze schadepost ook niet onderbouwd. Hij stelt in de toelichting op zijn vordering deze schade ‘te verwachten’, maar uit de stukken blijkt niet dat deze schade is geleden. De benadeelde partij krijgt geen gelegenheid dit gedeelte van de vordering alsnog te onderbouwen, omdat dat zou leiden tot een onevenredige belasting van deze strafprocedure. De rechtbank bepaalt daarom dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in dit deel van de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering aan de burgerlijke rechter voorleggen.

[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] : immateriële schade

Vergoeding van immateriële schade is op grond van art. 6:106 sub b BW mogelijk als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, is aangetast in zijn eer en goede naam of ‘op andere wijze’ in zijn persoon is aangetast. De rechtbank begrijpt dat de vordering van de benadeelde partij in dit geval op deze laatste grondslag is gebaseerd.

Uit rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is als het slachtoffer geestelijk letsel (psychische schade) heeft opgelopen. Het bestaan van geestelijk letsel moet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. Als geestelijk letsel niet kan worden vastgesteld, kan de aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ volgen uit de aard en de ernst van de normschending (het strafbare feit) en de gevolgen daarvan. De gevolgen moeten met concrete gegevens worden onderbouwd. In uitzonderlijke situaties kunnen de nadelige gevolgen voor het slachtoffer zó voor de hand liggen dat ook zonder nadere onderbouwing kan worden aangenomen dat sprake is van een aantasting in de persoon.

In dit geval is naar het oordeel van de rechtbank sprake van zo’n uitzonderlijke situatie, zodat de benadeelde partijen recht hebben op vergoeding van immateriële schade. De benadeelde partijen ( [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ) waren ’s nachts thuis met de dochter van [slachtoffer 2] terwijl bij de voordeur van de woning een vuurwerkbom tot ontploffing werd gebracht. De brand die daardoor in de hal van de woning ontstond was dermate hevig dat [slachtoffer 2] , haar dochter en [slachtoffer 3] via een raam en plat dak met behulp van de brandweer de woning moesten ontvluchten.

Voor het antwoord op de vraag welk bedrag billijk is als vergoeding van de geleden immateriële schade, heeft de rechtbank gekeken naar de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Daarnaast is gelet op de bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare zaken plegen toe te kennen. Ook houdt de rechtbank rekening met het feit dat de gevorderde schade ziet op twee feiten (het schietincident van 13 april 2023 en de brandstichting van 17 april 2023), terwijl in deze zaak alleen het feit van 17 april 2023 bewezen is verklaard. Alles afwegend begroot de rechtbank de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op een bedrag van € 2.500,-. Dit deel van de vordering van de benadeelde partijen wordt daarom toegewezen. De rechtbank verklaart de benadeelde partijen in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk.

8.4.2

Benadeelde partij [slachtoffer 1]

Immateriële schade

Vergoeding van immateriële schade is op grond van art. 6:106 sub b BW mogelijk als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, is aangetast in zijn eer en goede naam of ‘op andere wijze’ in zijn persoon is aangetast. De rechtbank begrijpt dat de vordering van de benadeelde partij in dit geval op deze laatste grondslag is gebaseerd.

Uit rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is als het slachtoffer geestelijk letsel (psychische schade) heeft opgelopen. Het bestaan van geestelijk letsel moet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. Als geestelijk letsel niet kan worden vastgesteld, kan de aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ volgen uit de aard en de ernst van de normschending (het strafbare feit) en de gevolgen daarvan. De gevolgen moeten met concrete gegevens worden onderbouwd. In uitzonderlijke situaties kunnen de nadelige gevolgen voor het slachtoffer zó voor de hand liggen dat ook zonder nadere onderbouwing kan worden aangenomen dat sprake is van een aantasting in de persoon.

De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende informatie heeft verstrekt waaruit blijkt dat zij door het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook kan de rechtbank niet vaststellen dat anderszins sprake is van een aantasting in de persoon, omdat de benadeelde partij niet met concrete gegevens heeft onderbouwd welke gevolgen het strafbare feit (de brandstichting) voor haar heeft gehad. Van de hiervoor bedoelde uitzonderlijke situatie, waarin nadelige geestelijke gevolgen voor het slachtoffer zonder nadere onderbouwing kunnen worden aangenomen, is in dit geval geen sprake. De rechtbank betrekt bij dit oordeel dat de benadeelde partij ten tijde van het bewezenverklaarde feit (de brandstichting op 17 april 2023) niet in haar woning aanwezig was.

De benadeelde partij krijgt geen gelegenheid om de vordering alsnog verder te onderbouwen, omdat dat leidt tot een onevenredige belasting van deze strafprocedure. De rechtbank bepaalt daarom dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering aan de burgerlijke rechter voorleggen.

8.4.3

Wettelijke rente

De hiervoor genoemde bedragen die de verdachte aan de benadeelde partijen moet betalen worden vermeerderd met de wettelijke rente, telkens vanaf de datum van het ontstaan van de schade, zoals hieronder in de beslissing weergegeven.

8.4.4

Schadevergoedingsmaatregel

Daarnaast legt de rechtbank ten behoeve van alle benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op, zodat (kort gezegd) de benadeelde partijen de schadevergoeding niet zelf bij de verdachte hoeven te incasseren, maar dat de Staat dit voor hen doet. Als de verdachte de schadevergoeding niet (volledig) betaalt, kan gijzeling (een vorm van vrijheidsbeneming van de verdachte) worden toegepast, zoals hieronder in de beslissing weergegeven. De verdachte mag de schadevergoeding ook rechtstreeks betalen aan de benadeelde partijen. Als hij dat heeft gedaan, is hij niet langer verplicht om aan de Staat te betalen.

8.4.5

Proceskosten

Aangezien de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

8.4.6

Hoofdelijkheid

Omdat de verdachte het strafbare feit waarvoor schadevergoeding wordt toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor samen aansprakelijk (juridische term: hoofdelijk aansprakelijk). Hetzelfde geldt voor de toe te wijzen proceskosten. Voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, hoeft de verdachte dat deel van de schadevergoeding en de proceskosten niet meer aan de benadeelde partij te betalen.

9
Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:

36f, 46, 47, 57, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

10
Beslissing

De rechtbank:

Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.

Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.

Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.

Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaar.

Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] geleden schade tot een bedrag van € 2.885,-, bestaande uit € 385,- als vergoeding voor de materiële en € 2.500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.

Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.

Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.

Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.

Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.885,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 38 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.

Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.

Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 3] geleden schade tot een bedrag van € 2.500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.

Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.

Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.

Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.

Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.500,- bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 35 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.

Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering.

Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door

mr. P. Reemst, voorzitter,

mr. J.J. Roos en mr. I.E. Voorberg, rechters,

in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.L. de Vries,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 december 2025.

Mr. Voorberg is buiten staat om dit vonnis te ondertekenen.