4.3.3
Bewijsoverweging incident 8 (schietincident [adres 5] Terneuzen 16 maart 2023)
Inleiding
Op 16 maart 2023 omstreeks 00:30 uur is de woning aan [adres 5] in Terneuzen beschoten. Ten tijde van de beschieting waren drie personen thuis en nog wakker. De aangever ( [slachtoffer 2] ) bevond zich in zijn slaapkamer op de eerste verdieping. Zijn zoon en een vriend van zijn zoon waren op de begane grond in de woonkamer aan het gamen. Een dag eerder, op 15 maart 2023, is de naastgelegen woning aan [adres 4] beschoten. [medeverdachte 1] , [de verdachte] en [medeverdachte 3] zijn als verdachten van de beschieting op 16 maart 2023 (incident 8) aangemerkt.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het bewijs uit van de volgende feiten en omstandigheden.
4.3.3.1 Feiten en omstandigheden incident 8
Forensisch onderzoek
Uit forensisch onderzoek blijkt dat vanaf de openbare weg minimaal vijf keer op de woning aan [adres 5] is geschoten. Er zaten twee kogelgaten in de ruit van de voordeur en twee kogelgaten in een rolluik. Op de auto (merk Mercedes, [kenteken 1] ) die op de oprit stond, zat een schotbeschadiging. Eén van de kogels die door de voordeurruit is geschoten, is in een raamkozijn van de woonkamer terechtgekomen. De kogelpunt is aangetroffen in het bankstel onder het raamkozijn. Aan de rechterzijde van het raam is een schotbeschadiging in de muur aangetroffen. In het raamkozijn lag een kogelpunt.
De kogels zijn verschoten met één vuurwapen, vermoedelijk een revolver van kaliber .38 Special of .357 Magnum. De resultaten van het indicatief vergelijkend onderzoek van het NFI worden verwacht indien de op de plaats delict ( [adres 4] ) aangetroffen (delen van) kogels zijn verschoten met hetzelfde vuurwapen dat is gebruikt bij het schietincident dat een dag later plaatsvond bij de woning aan [adres 5] . De rechtbank acht op grond hiervan aannemelijk dat op 15 en 16 maart 2023 met hetzelfde vuurwapen is geschoten.
Telefoon [de verdachte]
In de telefoon van [de verdachte] is een video-opname aangetroffen van 16 maart 2023 om 00:33 uur, waarop de hiervoor genoemde auto (merk Mercedes, [kenteken 1] ) te zien is. De tenaamgestelde van deze auto woont aan de [adres 5] in Terneuzen. Op de video-opname zijn schoten afkomstig van een vuurwapen hoorbaar en zichtbaar zijn een voordeur en een rolluik voor een raam. Vervolgens zijn meerdere klikken hoorbaar, een geluid dat past bij het overhalen van de trekker van een leeg vuurwapen. Deze video is met de telefoon van [de verdachte] gemaakt.
Op 16 maart 2023 tussen 00.00 uur en 02.00 uur heeft de telefoon van [de verdachte] gebruik gemaakt van het internet van ' [voornaam medeverdachte 3] ’s Iphone’. [medeverdachte 3] staat als contact in de telefoon van [de verdachte] .
Verklaring van [de verdachte]
heeft bekend dat hij op 16 maart 2023 de woning aan [adres 5] in Terneuzen heeft beschoten. Hij heeft verklaard dat [medeverdachte 1] hem had gevraagd een woning te beschieten. Voor het uitvoeren van deze opdracht zou hij € 1.500,- krijgen. Volgens [de verdachte] had hij de eerste keer (incident 7 op 15 maart 2023) geweigerd, maar de volgende dag bleek dat toen een verkeerde woning was beschoten. [medeverdachte 1] heeft toen nogmaals aan hem gevraagd of hij de klus wilde doen. Hij moest op een woning schieten en dit filmen. Volgens de verklaring van [de verdachte] is hij in de nacht van 15 op 16 maart 2023, samen met [medeverdachte 1] en een ander (van wie hij de naam niet wil noemen) naar Terneuzen gereden. In de auto heeft [medeverdachte 1] een geladen vuurwapen aan [de verdachte] gegeven. [medeverdachte 1] heeft tegen hem gezegd dat hij gewoon moest klikken en dat het wapen dan af zou gaan. [medeverdachte 1] heeft de instructies aan [de verdachte] gegeven in de auto op weg naar Terneuzen. In de woning aan [adres 5] brandde geen licht. [de verdachte] heeft met het vuurwapen op de woning geschoten totdat de kogels op waren en daarna zijn ze met de auto terug naar Purmerend gereden.
4.3.3.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat [de verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord op de bewoners van [adres 5] in Terneuzen (feit 4 primair) en dat hij dit feit heeft voorbereid (feit 3).
4.3.3.3 Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de door [de verdachte] afgevuurde kogels de personen die in de woning aanwezig waren, hadden kunnen raken. [de verdachte] moet daarom van het ten laste gelegde medeplegen van poging tot moord dan wel doodslag (feit 4 primair) en poging zware mishandeling (feit 4 subsidiair) worden vrijgesproken. De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder feit 4 meer subsidiair ten laste gelegde feit (medeplegen van bedreiging) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.3.4 Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak medeplegen poging moord/doodslag/zware mishandeling (met voorbedachte rade)
De rechtbank is van oordeel dat de verweten poging tot moord dan wel doodslag dan wel zware mishandeling (met voorbedachten rade) niet wettig en overtuigend bewezen is. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Uit het dossier blijkt niet dat [de verdachte] en zijn mededader ( [medeverdachte 1] ) uit zijn geweest op de dood van de bewoners van de woning aan [adres 5] en evenmin kan worden vastgesteld dat zij de uitdrukkelijke bedoeling hebben gehad om hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Van zogenoemd vol opzet is daarom geen sprake.
De vraag is vervolgens of [de verdachte] en zijn mededader voorwaardelijk opzet op de dood van één of meer van de bewoners hebben gehad. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood van een ander - is aanwezig wanneer de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op de dood is vereist dat (i) de ten laste gelegde gedraging een aanmerkelijke kans op een dodelijk slachtoffer in het leven heeft geroepen, (ii) de verdachte ten tijde van de gedraging wetenschap heeft gehad van die aanmerkelijke kans en (iii) hij die aanmerkelijke kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard dan wel op de koop heeft toegenomen. Onder een ‘aanmerkelijke kans’ op een bepaald gevolg moet worden verstaan een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat dit gevolg zal intreden. Leidend bij de beoordeling van de aanmerkelijkheid van de kans op het gevolg, is de vraag of die kans naar objectieve maatstaven aanwezig kon worden geacht. Bepalend is dus niet de inschatting ervan door de dader. Voor een strafbare poging tot doodslag is vereist dat - hoewel het gevolg niet is ingetreden - het beschermde rechtsgoed (hier: het leven van een ander) daadwerkelijk in gevaar is gebracht.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de onderhavige beschieting als volgt. De hoofdbewoner ( [slachtoffer 2] ) was ten tijde van de beschieting (omstreeks 00:30 uur) in zijn slaapkamer op de eerste verdieping. Zijn zoon ( [slachtoffer 3] ) en een vriend van zijn zoon ( [slachtoffer 1] ) waren op dat moment beneden in de woonkamer aan het gamen. [de verdachte] heeft minimaal vijf keer op de woning geschoten. Er zaten twee kogelgaten in de ruit van de voordeur en twee kogelgaten in een rolluik. De kogels die door de voordeurruit zijn geschoten, zijn door de hal in de woonkamer gekomen, en vervolgens in de muur boven een bank (op ongeveer 80 cm hoogte) en in het kozijn achter de bank ingeslagen. In deze woonkamer waren twee jongens aanwezig. Onder deze omstandigheden bestond naar het oordeel van de rechtbank een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat [slachtoffer 3] of [slachtoffer 1] door de kogels dodelijk zou worden getroffen dan wel zwaar lichamelijk letsel op zou lopen.
De rechtbank acht echter niet aannemelijk dat [de verdachte] de aanmerkelijke kans op dodelijk (dan wel zwaar lichamelijk) letsel bij één of meer van de bewoners ten tijde van zijn gedraging bewust heeft aanvaard. [de verdachte] heeft omstreeks 00:30 uur op de benedenverdieping van de woning geschoten. Weliswaar kon hij, gelet op genoemd tijdstip en de voor de deur geparkeerde auto, er redelijkerwijs vanuit gaan dat er iemand thuis was, maar daar staat tegenover dat zowel het rolluik voor de garagedeur als het rolluik voor het woonkamerraam volledig waren gesloten. Verder is uit het dossier niet gebleken dat voor [de verdachte] zichtbaar was dat in de woonkamer licht brandde. [de verdachte] heeft op beide rolluiken geschoten. Deze kogels zijn op ongeveer 2 meter hoogte ingeslagen en de woning niet binnengedrongen. Verder heeft hij de auto op de oprit geraakt en twee keer op de voordeur geschoten. Uit het forensisch bewijs blijkt dat hij zich hierbij voor de woning van links naar rechts moet hebben bewogen.
Uit het voorgaande volgt dat [de verdachte] op zodanig gehaaste en willekeurige wijze op de woning heeft geschoten, dat daaruit naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden afgeleid dat hij er op enige wijze bij stil heeft gestaan dat hij een persoon zou kunnen raken of dat hij de kans daarop op de koop heeft toegenomen. De manier waarop [de verdachte] heeft geschoten en de omstandigheden waaronder hij dat heeft gedaan, wijzen op bedreiging en een ernstige vorm van intimidatie en leveren daarmee een contra-indicatie op voor het door [de verdachte] aanvaarden van het mogelijke gevolg van zijn handelen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat [de verdachte] de aanmerkelijke kans op het toebrengen van dodelijk dan wel zwaar lichamelijk letsel aan één of meer van de bewoners, bewust heeft aanvaard.
Het voorgaande leidt ertoe dat [de verdachte] zal worden vrijgesproken van het medeplegen van een poging tot moord dan wel doodslag op de bewoners van [adres 5] (feit 4 primair) en van het medeplegen van een poging tot zware mishandeling (feit 4 subsidiair).
Medeplegen van bedreiging
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat [de verdachte] , tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] , de bewoners van de woning aan [adres 5] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht, zoals onder feit 4 meer subsidiair ten laste is gelegd. Het met een vuurwapen afschieten van kogels op een woning is zonder meer uiterst bedreigend. Door de beschieting moet worden aangenomen dat het opzet van [de verdachte] en [medeverdachte 1] was gericht op zowel het daadwerkelijk op de hoogte raken van de bedreiging door de bewoners, als op het bij die personen redelijkerwijs doen ontstaan van de vrees dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd. Er is sprake van medeplegen, omdat [de verdachte] als schutter in opdracht van [medeverdachte 1] heeft gehandeld. [medeverdachte 1] heeft het vuurwapen verstrekt, uitgelegd hoe het moest worden gebruikt en aan [de verdachte] opgedragen de beschieting te filmen. [medeverdachte 1] heeft hiermee een initiërende en leidende rol gespeeld en de rechtbank concludeert dat sprake was van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] als opdrachtgever en [de verdachte] als uitvoerder van de beschieting.
Vrijspraak voorbereidingshandelingen
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat [de verdachte] en [medeverdachte 1] de uitdrukkelijke bedoeling (vol opzet) hebben gehad om de bewoners van de woning aan [adres 5] te doden dan wel hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De omstandigheden waaronder de beschieting heeft plaatsgevonden, duiden daar niet op. Er is ’s nachts vanaf de straat op de benedenverdieping van een woning geschoten, waarvan de rolluiken gesloten waren. Voor zover al bekend behoorde te zijn dat iemand in de woning aanwezig was, was voor [de verdachte] niet duidelijk waar in de woning diegene zich dan zou bevinden. Deze omstandigheden wijzen naar het oordeel van de rechtbank op het afgeven van een zeer bedreigende boodschap. Ook uit de overige bewijsmiddelen volgt dat het de bedoeling was dat de bewoners zich bedreigd en geïntimideerd zouden voelen.
Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, bevat het dossier onvoldoende bewijs dat [de verdachte] voorbereidingen heeft getroffen om een moord, doodslag of een zware mishandeling (met voorbedachten rade) te plegen. Uit het dossier blijkt ook niet dat zijn opzet hierop gericht was. De rechtbank zal [de verdachte] daarom van de onder 3 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen vrijspreken.
4.3.4
Bewijsoverweging incident 1 (schietincident 11 april 2023 Middenbeemster)
Inleiding
In de avond van 11 april 2023 heeft een schietpartij plaatsgevonden in Middenbeemster, waarbij er door twee personen met een vuurwapen is geschoten. De aanleiding voor deze schietpartij is onduidelijk gebleven. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of [de verdachte] een strafrechtelijke betrokkenheid heeft gehad bij de schietpartij en, zo ja, hoe deze betrokkenheid moet worden gekwalificeerd. Bij de beantwoording van deze vragen gaat de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Voorafgaand aan de schietpartij
In de weken voorafgaand aan de schietpartij heeft [medeverdachte 1] op verschillende momenten telefonisch contact met [persoon 1] en zijn broer [broer van persoon 1] ). Zo belt [medeverdachte 1] op 20 maart 2023 met [broer van persoon 1] en zijn er tussen 20 en 22 maart 2023 vijftien telefoongesprekken geweest tussen [persoon 1] en [medeverdachte 1] . Ook op 6 april 2023 vindt een telefoongesprek plaats tussen [medeverdachte 1] en [persoon 1] .
Feiten en omstandigheden
Op 11 april 2023 rijdt [medeverdachte 1] (als bestuurder) samen met [de verdachte] , [naam 1] en [naam 2] in een auto naar Middenbeemster. Om 21:34 uur belt [de verdachte] aan bij de woning van [persoon 1] aan het [adres 1] in Middenbeemster. Er wordt niet open gedaan. [de verdachte] loopt weg en belt twee minuten later opnieuw bij de woning aan. [persoon 1] en zijn vader, [vader van persoon 1] ), openen het raam op de eerste verdieping en vragen aan [de verdachte] wat hij wil. [de verdachte] zegt dat hij voor een neef met de naam Collin komt. [vader van persoon 1] zegt dat hij bij het verkeerde adres is. [de verdachte] loopt weg in de richting van de parkeerplaats op de [straat 1] , gelegen om de hoek van de woning van [persoon 1] . [persoon 1] loopt naar buiten en gaat achter [de verdachte] aan. [vader van persoon 1] loopt achter zijn zoon aan. Op de parkeerplaats van de [straat 1] staat [de verdachte] met [medeverdachte 1] , [naam 2] en nog een persoon. [persoon 1] gaat met [medeverdachte 1] in gesprek. [medeverdachte 1] houdt een telefoon vast, waarop een persoon te horen is. Er wordt door deze persoon naar [voornaam van de broer van persoon 1] (de rechtbank begrijpt: [broer van persoon 1] ) gevraagd. [persoon 1] wordt boos. Kort daarna wordt er op de [straat 1] minimaal zeven keer geschoten met een vuurwapen van het kaliber 9x19 (hierna: het 9mm vuurwapen). Er rennen vier mannen over de [straat 1] naar de [straat 2] en een vijfde persoon rent achter deze vier mannen aan. Op de [straat 2] wordt minimaal drie keer geschoten met een vuurwapen van het kaliber 7.65 mm (hierna: het 7.65mm vuurwapen) en wordt minimaal twee keer met het 9mm vuurwapen geschoten.
Uit forensisch onderzoek volgt dat op de [straat 2] met het 7.65mm vuurwapen in oostelijke richting is geschoten en met het 9mm vuurwapen in westelijke richting. Het 9mm vuurwapen is later onder [medeverdachte 1] aangetroffen en betreft een semiautomatisch werkend pistool van het merk HS, model H11. Op dit wapen is DNA-materiaal van onder meer [medeverdachte 1] aangetroffen. Voor het 7.65mm vuurwapen heeft het NFI op basis van een indicatief vergelijkend onderzoek (zonder bepaling van de bewijskracht) aanwijzingen gevonden dat het na de schietpartij op 11 april 2023 (incident 1) ook is gebruikt bij incident 2 (de beschieting van een woning in Purmerend, op 12 april 2023) en incident 3 (de beschieting van een woning in Purmerend, op 13 april 2023).
Over wat zich precies op de [straat 1] en de [straat 2] in Middenbeemster heeft afgespeeld, lopen de verklaringen van de betrokkenen uiteen. De rechtbank zal hierna uiteenzetten welke gedragingen op grond van de bewijsmiddelen kunnen worden vastgesteld.
Wie heeft geschoten?
De rechtbank komt tot de conclusie dat [de verdachte] op 11 april 2023 meermaals met een vuurwapen op [persoon 1] en zijn vader [vader van persoon 1] heeft geschoten. [de verdachte] heeft op de [straat 1] minimaal zeven keer geschoten en op de [straat 2] minimaal twee keer. [de verdachte] heeft daarbij gebruik gemaakt van het 9mm vuurwapen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
[de verdachte] heeft bekend dat hij die avond met het 9mm vuurwapen heeft geschoten. Hij heeft hierover verklaard dat hij in opdracht van [medeverdachte 1] bij de woning van [persoon 1] heeft aangebeld. [medeverdachte 1] had ruzie met iemand en dat moest worden uitgepraat. [de verdachte] kreeg een vuurwapen mee van [medeverdachte 1] , omdat het volgens [medeverdachte 1] om gevaarlijke jongens ging. Nadat [de verdachte] bij de woning had aangebeld, zei [persoon 1] dat hij moest wachten op de parkeerplaats verderop. [de verdachte] , [medeverdachte 1] en nog twee anderen hebben vervolgens op [persoon 1] gewacht. Even daarna kwam [persoon 1] aanlopen, gevolgd door zijn vader. [persoon 1] ging in gesprek met [medeverdachte 1] . [persoon 1] werd steeds agressiever en zei dat hij een geladen vuurwapen had en dat hij bij een verkeerde ‘move’ zou schieten. Vervolgens hoorde [de verdachte] schoten. [de verdachte] is gaan rennen en heeft tijdens het rennen met het 9mm vuurwapen naar achteren geschoten. [de verdachte] is blijven schieten totdat de kogels op waren. Het vuurwapen heeft hij daarna aan [medeverdachte 1] teruggegeven..
Deze verklaring van [de verdachte] wordt op onderdelen ondersteund door andere bewijsmiddelen. Het 9mm vuurwapen waarmee [de verdachte] heeft geschoten, is later bij [medeverdachte 1] aangetroffen. Uit het forensisch onderzoek op de plaats delict volgt dat op de [straat 1] zeven keer achter elkaar met het 9mm vuurwapen is geschoten. Daarnaast hebben [vader van persoon 1] en [persoon 1] verklaard dat [de verdachte] met een vuurwapen in hun richting heeft geschoten. Het dossier biedt echter onvoldoende aanknopingspunten voor de verklaring van [de verdachte] dat op de [straat 1] ook door een ander is geschoten, omdat in deze straat geen hulzen van een ander vuurwapen zijn aangetroffen. Ook zijn er op de [straat 1] (in de richting van de [straat 2] ) geen kogels (dan wel resten daarvan) of kogelinslagen gevonden die wijzen op gebruik van een ander vuurwapen dan het 9mm vuurwapen op de [straat 1] . De rechtbank ziet in het strafdossier onvoldoende aanwijzingen om aan te nemen dat [persoon 1] wel op de [straat 1] heeft geschoten, maar dat hij de hulzen van zijn vuurwapen heeft opgeruimd voordat de politie ter plaatse kwam, zoals de verdediging op de zitting heeft gesuggereerd.
Uit het forensisch onderzoek volgt dat er op de [straat 2] met zowel het 9mm vuurwapen als het 7.65 mm vuurwapen is geschoten en dat de kogels in tegengestelde richting zijn afgevuurd. Op de [straat 2] zijn met het 9mm vuurwapen minimaal twee kogels afgevuurd, in westelijke richting. Op diezelfde locatie zijn met het 7.65mm vuurwapen minimaal drie kogels afgevuurd, in oostelijke richting.
Heeft [de verdachte] gericht geschoten?
[de verdachte] heeft op de zitting ontkend dat hij gericht op [persoon 1] en/of zijn vader [vader van persoon 1] heeft geschoten. Volgens zijn verklaring is hij nadat hij schoten hoorde weggerend en heeft hij, zonder achterom te kijken, met zijn arm gestrekt achteruit geschoten. De rechtbank vindt deze verklaring niet geloofwaardig, en legt hierna uit waarom.
In de eerste plaats zijn de zeven hulzen die met het 9mm vuurwapen op de [straat 1] zijn afgeschoten, op korte afstand van elkaar aangetroffen. Deze omstandigheid wijst erop dat [de verdachte] vanuit een (min of meer) stilstaande positie heeft geschoten en verdraagt zich niet met het door hem geschetste scenario dat hij is weggerend en tijdens zijn vlucht achteruit heeft geschoten. Daar komt bij dat, zoals hiervoor overwogen, op basis van de bewijsmiddelen niet aannemelijk is geworden dat [persoon 1] op de [straat 1] heeft geschoten en dat [de verdachte] daarom zou zijn weggerend.
Bovendien zegt [de verdachte] in een (OVC-)gesprek van 23 mei 2023 tegen een onbekend gebleven persoon dat hij op [persoon 1] en zijn vader heeft geschoten: ‘ze zeggen ook ik heb op die Padre (fon) (vader) en die zoon gesjoetoet (fon) (geschoten) snap je’. ‘Hujhuj dat is ook zo’. Deze mededeling van [de verdachte] wordt ondersteund door de forensische bevinding dat op de [straat 1] met het 9mm vuurwapen in westelijke richting is geschoten en de verklaringen van [persoon 1] en [vader van persoon 1] [persoon 1] dat [de verdachte] in hun richting heeft geschoten.
Uit de verklaringen van [persoon 1] en [vader van persoon 1] blijkt dat [de verdachte] ten tijde van het schieten op relatief korte afstand van hen heeft gestaan. Uit de verklaring van [de verdachte] ter zitting leidt de rechtbank af dat hij op ongeveer 10 meter afstand van [persoon 1] stond toen hij begon te schieten.
Op basis van al het voorgaande concludeert de rechtbank dat [de verdachte] op de [straat 1] vanaf relatief korte afstand gericht op [persoon 1] en zijn vader [vader van persoon 1] heeft geschoten.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat [de verdachte] ook op de [straat 2] gericht op [persoon 1] heeft geschoten. Het dossier bevat weliswaar een aanwijzing voor de positie op de [straat 2] waarvandaan met het 9mm vuurwapen is geschoten (gelet op de locatie waar de twee 9mm hulzen zijn gevonden), maar het is niet duidelijk geworden waar [persoon 1] zich op dat moment bevond.
Hoe moet het handelen van [de verdachte] worden gekwalificeerd?
Voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag moet een verdachte vol of voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer hebben gehad. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat [de verdachte] het volle opzet had om [persoon 1] en/of [vader van persoon 1] te doden.
De vervolgvraag is of voorwaardelijk opzet kan worden aangenomen. Met ‘voorwaardelijk opzet’ wordt bedoeld dat een verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg (hier: de dood van een ander) bewust heeft aanvaard. Onder een ‘aanmerkelijke kans’ op een bepaald gevolg moet worden verstaan een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat dit gevolg zal intreden. Bij beantwoording van de vraag of de aanmerkelijke kans bewust is aanvaard, spelen de gedragingen van de verdachte een rol. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg heeft aanvaard.
Hiervoor heeft de rechtbank vastgesteld dat [de verdachte] zeven keer vanaf relatief korte afstand met een semiautomatisch vuurwapen gericht op [persoon 1] en [vader van persoon 1] heeft geschoten. Het is evident dat [persoon 1] en/of [vader van persoon 1] hierdoor dodelijk letsel hadden kunnen oplopen.
Naar het oordeel van de rechtbank moet het handelen van [de verdachte] naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat [de verdachte] de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat [de verdachte] voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [persoon 1] en [vader van persoon 1] .
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [de verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [persoon 1] en [vader van persoon 1] [persoon 1] (feit 1 primair).
Omdat niet kan worden bewezen dat hij dit feit samen met een ander heeft gepleegd, zal [de verdachte] van het ten laste gelegde medeplegen worden vrijgesproken.
Ook is bewezen dat [de verdachte] op 11 april 2023 een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad (feit 2).