Datum uitspraak: 25 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 maart 2023, 22/5805 (aangevallen uitspraak)
[appellant]
te
[woonplaats]
(appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
De Raad oordeelt dat het aan appellant toekomende militair invaliditeitspensioen en bijzondere invaliditeitsverhoging niet eerder dan met ingang van 1 juni 2018 aan appellant kunnen worden toegekend.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.B. Knook, hoger beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft nadere stukken ingediend.
De staatssecretaris heeft met een besluit van 13 december 2023 het na bezwaar genomen besluit van 3 augustus 2022 gehandhaafd.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 13 juni 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Knook. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.R.C. Adang.
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant was beroepsmilitair in de periodes van
[datum 1]
2005 tot
[datum 2]
2006 en van
[datum 3]
2014 tot
[datum 4]
2016. Van
[datum 5]
2006 tot en met
[datum 6]
2007 is appellant in de rol van
[functie]
uitgezonden geweest naar Afghanistan.
1.2.
Ter uitvoering van een eind 2018 gesloten vaststellingsovereenkomst is aan appellant met ingang van 1 juni 2018 een militair invaliditeitspensioen toegekend berekend naar een invaliditeitspercentage van 80% en een bijzondere invaliditeitsverhoging van 30%. Aanvaard is dat bij appellant sprake is van psychische klachten en cannabis afhankelijkheid als gevolg van zijn uitzending.
1.3.
Op 20 augustus 2020 heeft appellant een verhoging van het invaliditeitspensioen gevraagd in verband met bestaande lichamelijke klachten (met name klachten van het gehoor) die eerder niet tot een invaliditeitspensioen hebben geleid. Onder het aanvaarden van een dienstverband van de lawaaidoofheid heeft de staatssecretaris met een na bezwaar genomen besluit van 3 augustus 2022 (bestreden besluit 1) het militair invaliditeitspensioen van appellant verhoogd naar 85% met ingang van 20 augustus 2020. De bijzondere invaliditeitsverhoging is gehandhaafd op 30%.
1.4.
Een hernieuwd verzoek van appellant van 12 januari 2022 om verhoging van het militair invaliditeitspensioen heeft ertoe geleid dat de staatssecretaris bij na bezwaar genomen besluit van 5 oktober 2022 (bestreden besluit 2) met ingang van 20 augustus 2019 het militair invaliditeitspensioen van appellant heeft verhoogd naar een mate van invaliditeit van 100% en de bijzondere invaliditeitsverhoging naar 40%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft met bepalingen over proceskosten en griffierecht het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard omdat door bestreden besluit 2 appellant geen belang meer heeft bij zijn beroep tegen bestreden besluit 1. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is door de rechtbank ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is de situatie van appellant niet zodanig bijzonder dat de staatssecretaris daarin aanleiding had moeten zien om met ingang van een eerdere datum dan 20 augustus 2019 aan appellant een invaliditeitspensioen op basis van de gehoorbeschadiging toe te kennen.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het niet eens met de uitspraak. Hij vindt dat zijn situatie dusdanig bijzonder is dat de staatssecretaris daarin aanleiding had moeten zien om toepassing te geven aan artikel 22 van het Besluit AO/IV. Appellant stelt zich op het standpunt dat de ingangsdatum moet worden gesteld op een datum ruim vóór 1 juni 2018, gezien zijn toen al langer bestaande gehoorklachten.
Het oordeel van de Raad
4.1.
Bestreden besluit 2 is vervangen door het besluit van 13 december 2023 (bestreden besluit 3). Dit heeft tot gevolg dat bestreden besluit 2 als onrechtmatig moet worden aangemerkt en dat het hoger beroep in zoverre slaagt. Zowel de aangevallen uitspraak als bestreden besluit 2 kunnen niet in stand blijven en zullen worden vernietigd.
4.2.
Met bestreden besluit 3 is de ingangsdatum van het verhoogde militair invaliditeitspensioen van 100% en de bijzondere invaliditeitsverhoging van 40% nader bepaald op 1 juni 2018. Daarmee is niet geheel tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellant. De Raad zal daarom, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, ook een oordeel geven over bestreden besluit 3. De Raad komt tot het oordeel dat het beroep tegen bestreden besluit 3 niet slaagt.
4.3.
Van bijzondere omstandigheden die de staatssecretaris aanleiding hadden moeten geven gebruik te maken van zijn in artikel 22 van het Besluit AO/IV gegeven bevoegdheid om aan de ingangsdatum een verdere terugwerkende kracht te verlenen is ook de Raad niet gebleken. Van belang hierbij is dat appellant en de minister van Defensie in 2018 een vaststellingovereenkomst hebben gesloten. De door appellant genoemde medische klachten en het buiten zijn schuld om mislukken van gehoortesten waardoor een invaliditeit op dat punt niet eerder kon worden vastgesteld zijn omstandigheden die speelden ten tijde van de onderhandelingen over de vaststellingsovereenkomst en worden geacht daarin te zijn meegenomen. Het bestreden besluit 3 is wat betreft de ingangsdatum geheel in overeenstemming met de vaststellingsovereenkomst. De staatssecretaris is met andere woorden met dit laatste besluit de vaststellingsovereenkomst ten aanzien van de ingangsdatum op een juiste wijze nagekomen. De Raad ziet in wat appellant heeft aangevoerd geen grond om aan te nemen dat één of beide partijen bij deze vaststellingsovereenkomst aan de inhoud ervan niet (langer) gebonden zouden zijn.
Conclusie en gevolgen
5. Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarin het beroep tegen het besluit van bestreden besluit 2 ongegrond is verklaard. Dat besluit wordt vernietigd. Het beroep tegen het bestreden besluit 3 slaagt niet. Het beroep hiertegen wordt ongegrond verklaard.
6. Appellant krijgt een vergoeding van zijn proceskosten. Gelet op de door de rechtbank uitgesproken vergoedingen en de door de staatssecretaris met het besluit van 13 december 2023 toegekende vergoedingen voor de proceskosten en het verschuldigde griffierecht, heeft appellant uitsluitend nog recht op een vergoeding voor de in hoger beroep verleende rechtsbijstand op de zitting (is één punt à € 875,-). Ook de reiskosten in hoger beroep worden vergoed. Deze kosten worden begroot op € 25,60.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheid- en invaliditeitsvoorzieningen militairen
1. De pensioenen, pensioenverhogingen en toelagen worden toegekend op aanvraag van de belanghebbende en worden op een jaarbedrag vastgesteld.
2. De pensioenen, pensioenverhogingen en toelagen gaan in op de dag waarop het recht daarop ontstaat.
3. In afwijking van het tweede lid gaat een pensioen, een verhoging of een toelage waarvoor de aanvraag niet tijdig bij Onze Minister is ingekomen niet eerder in dan een jaar voor de dag van binnenkomst van het verzoek.
4. Een wijziging van de aanspraken door een verandering van de mate van arbeidsongeschiktheid gaat in op het moment waarop in dat verband de bijbehorende arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt gewijzigd.
5. Een wijziging van de aanspraken door een wijziging van de mate van invaliditeit met dienstverband gaat in:
a. indien het onderzoek naar die mate van invaliditeit ambtshalve plaatsvond en het berekeningspercentage moet worden verhoogd, met ingang van de dagtekening van de uitnodiging tot herkeuring aan de belanghebbende;
b. indien het onderzoek naar die mate van invaliditeit op verzoek van de belanghebbende plaatsvond en het berekeningspercentage moet worden verhoogd, met ingang van de dag waarop die mate van invaliditeit geacht kan worden te zijn toegenomen, doch niet eerder dan met ingang van de dag, liggende een jaar voor de dag van binnenkomst van het betreffende verzoek;
c. indien het onderzoek naar de mate van invaliditeit met dienstverband uitwijst dat het berekeningspercentage moet worden verlaagd, met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin aan de belanghebbende het bericht van die verlaging is verzonden.
6. Bij de toepassing van dit artikel wordt uitgegaan van bedragen die overeenkomstig artikel 14 en de daaraan voorafgaande vergelijkbare regels zijn gebracht op het niveau van het moment van toekenning.
Artikel 22 Bijzondere gevallen
Onze Minister is bevoegd om in bijzondere gevallen, waarin de toepassing van dit besluit tot een naar zijn oordeel onredelijke uitkomst leidt, ten gunste van de belanghebbende een beslissing te nemen die met de strekking van dit besluit overeenkomt.