Inleiding
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd.
1.1.
Verzoeker is (als
[rang]
) werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee (KMar). Hij heeft de functie van
[functie]
bij het
[onderdeel A]
(
[A]
) van de KMar (voor de maximale duur van vijf jaar met een korte verlenging) vervuld van 3 februari 2014 tot 1 juli 2019.
1.2.
Nadat de functie van
[functie]
[naam]
op 19 februari 2019 was opengesteld, heeft verzoeker gesolliciteerd op deze functie.
1.3.
Bij besluit van 26 april 2019, na bezwaar gehandhaafd bij het besluit van 3 december 2019, heeft de staatssecretaris aan verzoeker meegedeeld dat de door hem geambieerde functie niet aan hem is toegewezen, omdat hij niet de meest geschikte kandidaat is.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 3 december 2019 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd waarom de functie niet aan verzoeker is toegekend.
1.5.
Met zijn uitspraak van 2 september 2022, waarvan herziening wordt verzocht, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
Het standpunt van verzoeker
2. Verzoeker heeft aan zijn verzoek om herziening, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat in een ander hoger beroep van verzoeker van de zijde van Defensie tegenstrijdig is verklaard over wat in de sollicitatieprocedure is gesteld met betrekking tot het centraal plannen door de
[functie]
. Daarnaast heeft verzoeker de gehanteerde werkwijze bij de sollicitatieprocedure aan de orde gesteld en aangevoerd dat bij gebruikmaking van referenten schriftelijk dient te worden aangegeven met wie er gesproken is en wat de inhoud van het gesprek is.
Het oordeel van de Raad
3. De Raad beoordeelt of aanleiding bestaat om de onherroepelijk geworden uitspraak van 2 september 2022 te herzien. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die verzoeker in zijn verzoek om herziening heeft aangevoerd. De Raad komt tot het oordeel dat het verzoek moet worden afgewezen. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt.
3.1.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en;
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad is het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
3.3.
Verzoeker heeft met zijn verzoekschrift geen feiten en omstandigheden aangevoerd als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Voor zover al sprake zou zijn van tegenstrijdige verklaringen met betrekking tot het centraal plannen, zou dit niet hebben geleid tot een andere uitspraak. Bij de sollicitatieprocedure was de wijze van plannen niet doorslaggevend voor de keuze op de andere kandidaat maar slechts een van de redenen dat verzoeker niet de meest geschikte kandidaat is bevonden. Wat verzoeker voor het overige heeft aangevoerd, zijn argumenten die hij al eerder naar voren heeft gebracht. De Raad stelt daarom vast dat verzoeker een hernieuwde discussie poogt te voeren over de juistheid van de uitspraak van 2 september 2022, wat in het kader van een herzieningsverzoek niet is toegestaan.