Centrale Raad van Beroep, hoger beroep ambtenarenrecht

ECLI:NL:CRVB:2024:857

Op 2 May 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van ambtenarenrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 22/2712 MAW, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:CRVB:2024:857.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
22/2712 MAW
Datum uitspraak:
2 May 2024
Datum publicatie:
7 May 2024

Indicatie

Proceskostenveroordeling. Het bestuursorgaan is volledig tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellant.

Uitspraak

Datum uitspraak: 2 mei 2024

22/2712 MAW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 juli 2022, 21/6069

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)

Procesverloop

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B. Borst hoger beroep ingesteld.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 15 juni 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. R. Boskma. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. A.J. Verdonk en ir. T. Venema. Aan het einde van de zitting is het onderzoek geschorst.

Bij brief van 5 september 2023 heeft mr. Borst namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten.

De staatssecretaris heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.

Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.

Vastgesteld wordt dat de staatssecretaris een onderzoek naar de (blijvende) dienstongeschiktheid van appellant is gestart, naar aanleiding van dat wat op de zitting van15juni 2023 is besproken. Inmiddels heeft appellant van de staatssecretaris vernomen dat het bedrijf voor Bijzondere Medische Beoordelingen (BMB) kenbaar heeft gemaakt dat appellant blijvend dienstongeschikt zal worden geacht.

De staatssecretaris heeft aan appellant laten weten dat tegemoet zal worden gekomen aan het hoger beroep, dat het bezwaar van appellant alsnog gegrond wordt verklaard en dat het primaire besluit zal worden herroepen.

Aldus is aan de bezwaren van appellant tegemoetgekomen. De staatssecretaris wordt daarom veroordeeld in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.750,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 1.750,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). De gemaakte reiskosten worden begroot op € 49,54 in beroep en € 116,28 in hoger beroep.

Ook dient de staatssecretaris het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van appellant tot een bedrag van€3.665,82;

bepaalt dat de staatssecretaris aan appellant het in beroep betaalde griffierecht van€181,- vergoedt;

bepaalt dat de staatssecretaris aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 274,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2024.

(getekend) Y. Sneevliet

(getekend) A. Giesen