Datum uitspraak: 8 augustus 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 15 juli 2022, 22/341 ANW
[verzoekster]
te
[woonplaats]
(Marokko) (verzoekster)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
In deze zaak gaat het om een verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 15 juli 2022. Wat verzoekster heeft aangevoerd is onvoldoende om de uitspraak te herzien. De Raad wijst het verzoek daarom af.
Inleiding
1. Bij de beoordeling zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Met een uitspraak van 15 juli 2022 heeft de Raad het hoger beroep van verzoekster tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 november 2021, 21/470, niet-ontvankelijk verklaard. Het beroepschrift is namelijk niet tijdig ingediend. Deze uitspraak is gedaan onder toepassing van de artikelen 8:54 en 8:108 van de Awb.
1.2.
Op 14 juni 2023 heeft de Raad van verzoekster een verzoek om herziening van de uitspraak van 15 juli 2022 ontvangen.
Het standpunt van verzoekster
2. Verzoekster heeft de Raad verzocht om het dossier opnieuw te bestuderen en om een nieuw, gunstig besluit te nemen. Zij stelt dat zij de brief te laat heeft ontvangen, waardoor het beroepschrift te laat is ingediend. Verder betoogt verzoekster dat zij meer dan 45% arbeidsongeschikt is.
Het oordeel van de Raad
3. De Raad beoordeelt of aanleiding bestaat om de onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad van 15 juli 2022 te herzien. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die verzoekster in haar verzoek om herziening heeft aangevoerd. De Raad wijst het herzieningsverzoek af. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
Op grond van artikel 8:119 van de Awb kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Verzoekster voert aan dat zij de brief, naar de Raad begrijpt: de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, te laat heeft ontvangen waardoor het beroepschrift te laat is ingediend.
3.3.
Het verzoek om herziening wordt afgewezen. Verzoekster draagt geen feiten en omstandigheden aan die vóór de uitspraak van 15 juli 2022 niet bij haar bekend waren. Verzoekster had voorafgaand aan die uitspraak aan de Raad kunnen laten weten waarom zij het beroepschrift niet tijdig heeft ingediend. De Raad heeft haar hier ook ruim vijf maanden de gelegenheid voor gegeven. Verzoekster heeft van die gelegenheid toen geen gebruik gemaakt.
Conclusie en gevolgen
4. Het verzoek om herziening wordt afgewezen. Dit betekent dat de uitspraak van 15 juli 2022 in stand blijft.
5. Verzoekster krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.