Centrale Raad van Beroep, hoger beroep socialezekerheidsrecht

ECLI:NL:CRVB:2011:BR0650

Op 6 July 2011 heeft de Centrale Raad van Beroep een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van socialezekerheidsrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 09-4619 WAO, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:CRVB:2011:BR0650. De plaats van zitting was Utrecht.

Soort procedure:
Zaaknummer(s):
09-4619 WAO
Datum uitspraak:
6 July 2011
Datum publicatie:
5 April 2013

Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen op basis van dossierstudie, eigen onderzoek en met verkregen informatie van de behandelend sector op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Wat betreft de arbeidskundige grondslag overweegt de Raad dat de door appellante aangevoerde grond dat het bij de functies productiemedewerker confectie en productiemedewerker textiel om dezelfde functies gaat, die ten onrechte in verschillende bestandcodes zijn opgenomen, slaagt naar het oordeel van de Raad niet. De Raad schaart zich geheel achter de toelichting zoals door het Uwv is gegeven in de brief van 29 juni 2010. De Raad verwijst in dit verband tevens naar zijn uitspraken van 17 april 2009, LJN BI1730 en van 22 december 2010, LJN BO8529. Voorts is de Raad van oordeel dat met de toelichtingen van de bezwaararbeidsdeskundige Eekhoudt in haar rapportages van 24 september 2008 en 27 april 2009 en de rapportage van 29 april 2010 van bezwaararbeidsdeskundige S. Breunissen voldoende inzichtelijk en toetsbaar is onderbouwd dat de voor appellante geselecteerde functies van productiemedewerker textiel, geen kleding (Sbc-code 272043), productiemedewerker confectie (Sbc-code 272042) en assistent consultatiebureau (Sbc-code 372091), zoals door de rechtbank nader is bepaald, in medisch opzicht voor appellante geschikt kunnen worden geacht. Nu de Raad ook overigens niet is gebleken dat de voornoemde functies niet passend zouden zijn, leidt het voorgaande tot de slotsom dat de WAO-uitkering per 27 november 2008 terecht is ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidklasse 55 tot 65%. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

09/4619 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 8 juli 2009, 08/2151 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 6 juli 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.J. van der Woude, advocaat te Zutphen, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Desgevraagd heeft het Uwv nog nadere verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapportages ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. L. Hugenholtz, advocaat te Zutphen. Voor het Uwv is verschenen mr. E.J.S. van Daatselaar.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellante was werkzaam als inpakster toen zij op 1 juni 1992 uitviel voor haar werk wegens gewrichtsklachten. In aansluiting op het doorlopen van de wettelijke wachttijd is haar een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

1.2. Op 2 juni 2008 is appellante onderzocht op het spreekuur van de verzekeringsarts R.A. Admiraal. Deze heeft na anamnese en medisch onderzoek, de in het dossier vermeld staande gegevens waaronder de informatie van de behandelend reumatoloog, bestudeerd. Hij heeft geconcludeerd dat bij appellante sprake is van dagelijkse gewrichtspijnen op diverse locaties, maar dat zowel bij anamnetisch als bij lichamelijk onderzoek geen sprake is van objectieve afwijkingen en dat actieve ontstekingsverschijnselen ontbreken. Desondanks acht de verzekeringsarts gelet op de inflammatoire gewrichtsaandoening appellante beperkt ten aanzien van intensieve, herhaalde gewrichtsbelasting. Daarbij heeft hij aangegeven dat appellante niet voldoet aan de criteria voor “geen duurzame benutbare mogelijkheden” en ook niet aan de criteria die een urenbeperking rechtvaardigen. Evenmin ziet hij psychische klachten bij appellante. De verzekeringsarts heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Arbeidsdeskundige G.J. Tekelenburg heeft na functieselectie de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend op 19,98%.

1.3. Bij besluit van 10 juli 2008 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 11 september 2008 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van

15 tot 25%.

1.4. In bezwaar is aangevoerd dat voorbij is gegaan aan de psychische klachten. Appellante is onder behandeling van GGNet en gebruikt antidepressiva. Voorts belemmeren de gewrichtsklachten haar dusdanig in het dagelijks leven dat zij de geduide functies niet kan verrichten.

1.5. Bezwaarverzekeringsarts A.D.C. Huijsmans heeft na appellante te hebben gezien op de hoorzitting en na meeweging van de informatie van GGNet, geen aanleiding gezien de FML aan te passen naar aanleiding van de door appellante aangegeven psychische klachten. Wel acht deze arts aanscherping van de FML met betrekking tot de gewrichts- en longklachten aangewezen waarbij onder andere een beperking is aangewezen voor onregelmatige diensten en overwerk. Naar aanleiding van deze nieuwe FML van 16 september 2008 heeft bezwaararbeidsdeskundige H.A.M. Eekhoudt het Claim- Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geraadpleegd, omdat er wegens ongeschiktheid van een aantal door de primaire arbeidskundige geduide functies onvoldoende resteren. De bezwaararbeidsdeskundige heeft opnieuw functies geselecteerd en het verlies aan verdiencapaciteit vastgesteld op 27,98%. In overeenstemming hiermee is bij besluit van 27 oktober 2008 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar gegrond verklaard. Hierbij is de WAO-uitkering van appellante ingaande 11 september 2008 onveranderd ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100% en wordt deze met ingang van 27 november 2008 herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35%.

2. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, voor zover aangevallen en bepaald dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 27 november 2008 wordt vastgesteld naar een indeling in de klasse 55 tot 65%. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit, voor zover dit is vernietigd en is het Uwv veroordeeld in de proceskosten en is bepaald dat het Uwv het griffierecht vergoedt. De rechtbank heeft overwogen dat het bestreden besluit berust op een deugdelijk medische grondslag. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank overwogen dat twee van de hoogst verlonende functies niet aan de schatting ten grondslag gelegd kunnen worden. Er resteren echter voldoende andere functies namelijk die van productiemedewerker textiel, geen kleding (Sbc-code 272043), productiemedewerker confectie (Sbc-code 272042) en assistent consultatiebureau (Sbc-code 372091) waarvan de belasting valt binnen de voor appellante vastgestelde FML van 16 september 2008. Deze functies leiden er wel toe dat met ingang van 27 november 2008 de mate van arbeidsongeschikt van appellante ingedeeld dient te worden in de klasse 55 tot 65%.

3. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat haar beperkingen zijn onderschat. Appellante heeft medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat zij thans onder behandeling is van een cardioloog vanwege een recentelijk geconstateerde hartafwijking. Betoogd is dat er een redelijke, niet te verwaarlozen, kans is dat er een verband is tussen deze afwijking en de chronische reumatische klachten. Dit is ook mogelijk een antwoord op de vraag waarom zij klachten bleef houden die op datum in geding niet toegeschreven konden worden aan haar astma of reuma. Met betrekking tot de geduide functies heeft zij aangevoerd dat het bij de functies productiemedewerker confectie (sbc-code 272042) en productiemedewerker textiel (sbc-code 272043) om dezelfde functies gaat, zodat er onvoldoende functies (minder dan drie) zijn om de schatting op te baseren. Per functie is aangegeven waarom deze niet geschikt zijn voor appellante, specifiek ten aanzien van de voet- en handbelasting.

4. De Raad overweegt als volgt.

4.1. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen op basis van dossierstudie, eigen onderzoek en met verkregen informatie van de behandelend sector op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De Raad onderschrijft het oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank. In de in hoger beroep aangegeven cardiologische klachten met overlegging van een medisch journaal waaruit een medische ingreep in november 2010 blijkt, alsmede de overige overgelegde informatie, ziet de Raad geen aanknopingspunten om de beperkingen zoals vastgesteld in de FML van 16 september 2008 onjuist te achten. Gelet op de aangegeven klachten en medische gegevens zoals appellante die destijds ten overstaan van de verzekeringsarts Admiraal en tijdens de hoorzitting bij bezwaarverzekeringsarts Huijsmans naar voren heeft gebracht, is de Raad niet gebleken dat deze artsen de aangegeven klachten en informatie van de behandelend sector bij de vaststelling van de arbeidsmogelijkheden op de datum in geding niet juist hebben gewogen. Bovendien bevat de in hoger beroep overgelegde medische informatie aangaande appellantes cardiologische klachten geen gegevens met betrekking tot vastgestelde beperkingen op de datum in geding van

27 november 2008.

4.2. Wat betreft de arbeidskundige grondslag, zoals door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen en bepaald, overweegt de Raad het volgende. De door appellante aangevoerde grond dat het bij de functies productiemedewerker confectie en productiemedewerker textiel om dezelfde functies gaat, die ten onrechte in verschillende bestandcodes zijn opgenomen, slaagt naar het oordeel van de Raad niet. De Raad schaart zich geheel achter de toelichting zoals door het Uwv is gegeven in de brief van 29 juni 2010. De Raad verwijst in dit verband tevens naar zijn uitspraken van

17 april 2009, LJN BI1730 en van 22 december 2010, LJN BO8529. Voorts is de Raad van oordeel dat met de toelichtingen van de bezwaararbeidsdeskundige Eekhoudt in haar rapportages van 24 september 2008 en 27 april 2009 en de rapportage van 29 april 2010 van bezwaararbeidsdeskundige S. Breunissen voldoende inzichtelijk en toetsbaar is onderbouwd dat de voor appellante geselecteerde functies van productiemedewerker textiel, geen kleding (Sbc-code 272043), productiemedewerker confectie (Sbc-code 272042) en assistent consultatiebureau (Sbc-code 372091), zoals door de rechtbank nader is bepaald, in medisch opzicht voor appellante geschikt kunnen worden geacht. Nu de Raad ook overigens niet is gebleken dat de voornoemde functies niet passend zouden zijn, leidt het voorgaande tot de slotsom dat de WAO-uitkering per 27 november 2008 terecht is ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidklasse 55 tot 65%.

4.3. Gelet op hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen, komt de Raad dan ook tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd en dat het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen.

5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;

Wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en T. Hoogeboom en A.A.H. Schifferstein als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2011.

(get.) D.J. van der Vos.

(get.) R.L. Venneman.

NK