Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 24 juni 2021, 19/3570 WAO
[verzoeker]
te
[woonplaats]
, Frankrijk (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 21 september 2022
Verzoeker heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 24 juni 2021, 19/3570 WAO (ECLI:NL:CRVB:2021:1530).
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.
OVERWEGINGEN
1.1.
Bij besluit van 9 juli 2018, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 11 oktober 2018, heeft het Uwv geweigerd om de uitkering van verzoeker op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 19 oktober 2015 te heropenen omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder is dan 15%. Het daartegen gerichte beroep van verzoeker is door de rechtbank Amsterdam bij uitspraak van 2 augustus 2019, 18/6811, ongegrond verklaard. De Raad heeft deze uitspraak bij uitspraak van 24 juni 2021 bevestigd.
1.2.
Verzoeker heeft aan zijn verzoek om herziening ten grondslag gelegd dat hij ernstig ziek en gehandicapt is en dat alle documenten daarover in het dossier liggen. Aanvullend heeft verzoeker nog een aantal nieuwe documenten met medische gegevens ingezonden. Hij heeft de Raad verzocht nog eens naar het dossier te kijken.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn; en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2.
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 23 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1360) dient het bijzondere rechtsmiddel van herziening er niet toe om een hernieuwde discussie te voeren of om een discussie over de betreffende uitspraak te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te herstellen. In beginsel kunnen slechts aangelegenheden van feitelijke aard tot herziening leiden. Dit kan alleen indien is voldaan aan de strikte cumulatieve voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
2.3.
In wat verzoeker naar voren heeft gebracht, bestaat geen reden om het verzoek om herziening toe te wijzen. Verzoeker heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Hij heeft verzocht om op basis van al bekende dan wel eerder door hem overgelegde informatie zijn zaak te heroverwegen.
De stukken die verzoeker bij zijn verzoek heeft overgelegd zijn of niet nieuw of deze bevatten dezelfde gegevens als al in het dossier bevindende medische stukken. De ingediende brieven bevatten dezelfde medicatie en diagnoses als in eerdere stukken, maar dan voorzien van een nieuwe datum van huisarts of specialist. Er zijn door verzoeker geen nieuwe inzichten over zijn gezondheidstoestand over de periode voor de uitspraak van 24 juni 2021 naar voren gebracht.
2.4.
Geconcludeerd moet worden dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.