20 2778 ZW
Datum uitspraak: 25 mei 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 juli 2020, 19/2418 (aangevallen uitspraak)
[appellante]
te
[woonplaats]
(appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.M. Meis, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2022. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.
De Raad heeft het onderzoek geschorst en een deskundige benoemd. Op 8 november 2022 heeft L. Greveling-Fockens, verzekeringsarts, een rapport uitgebracht.
Het Uwv heeft op 26 januari 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 16 maart 2023 heeft mr. R.J. Hoogeveen, advocaat, namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten. Het Uwv heeft hierop gereageerd.
Onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.
OVERWEGINGEN
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 26 januari 2023 volledig aan het bezwaar van appellante is tegemoetgekomen.
De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 837,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift) en € 1.255,50 in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek) voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 2.092,50. Ook de kosten die appellante heeft moeten maken voor een deskundige komen voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten bedragen € 1.784,75 (inclusief omzetbelasting). Het totaalbedrag van de te vergoeden proceskosten bedraagt daarmee € 3.877,25.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellante zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.877,25.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander