Datum uitspraak: 19 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 april 2022, 21/4197 (aangevallen uitspraak)
[appellant]
te
[woonplaats]
, Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nog een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2022. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans.
OVERWEGINGEN
1. Appellant, geboren op
[Geboortedatum]
1953, heeft op 16 juli 2020 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd bij de Svb. In een besluit van 30 oktober 2020 heeft de Svb appellant laten weten dat hij geen recht heeft op een ouderdomspensioen, omdat hij niet in Nederland verzekerd is geweest voor de AOW. Het bezwaar hiertegen, gedateerd 25 februari 2021, is door de Svb ontvangen op 7 mei 2021. In een besluit van 18 juni 2021 (bestreden besluit) is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Met de Svb is de rechtbank van oordeel dat niet duidelijk is wanneer het besluit van 30 oktober 2020 aan appellant is verzonden. Maar nu hij zijn bezwaarschrift heeft gedateerd op 25 februari 2021 mag aangenomen worden dat hij toen in ieder geval het besluit had ontvangen. Uitgaande van die datum eindigde de bezwaartermijn op 8 april 2021. De ontvangst van het bezwaarschrift op 7 mei 2021 is ruim na het verstrijken van de bezwaartermijn. Evenmin is er, volgens de rechtbank, sprake van een verschoonbare overschrijding, nu appellant hierover niets heeft aangevoerd.
3. In hoger beroep benadrukt appellant opnieuw dat hij in Nederland heeft gewoond en gewerkt en dat hij recht heeft op een ouderdomspensioen. De Svb meent een juist besluit genomen te hebben.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
De Raad kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Uit de stukken kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat appellant niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 30 oktober 2020. Ook in hoger beroep heeft hij geen verklaring gegeven voor de late ontvangst van het bezwaarschrift. De vraag of appellant recht heeft op een ouderdomspensioen kan in dit geding dan ook niet aan de orde komen.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit terecht ongegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak zal dan ook bevestigd worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.