4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de ZW-uitkering van appellante te beëindigen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.3.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.4.
Appellante heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Ter zitting van de Raad heeft het Uwv te kennen gegeven dat op grond van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, aanleiding bestond om appellante door een verzekeringsarts te laten onderzoeken tijdens een spreekuur. Op 5 juli 2023 heeft daarom een spreekuur plaatsgevonden. Hiermee staat vast dat er een gebrek kleeft aan het bestreden besluit.
4.5.
Appellante heeft verder aangevoerd dat zij zwaarder beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.5.1.
Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 februari 2022, 20 juli 2022 en 5 juli 2023 deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van 28 februari 2022 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellante.
4.5.2.
Appellante heeft in hoger beroep nieuwe medische informatie overgelegd. Wat appellante in hoger beroep onder verwijzing naar de door haar ingebrachte informatie heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in overeenstemming met het advies van de reumatologen toegelicht dat de primaire arts in de FML beperkingen heeft aangenomen die aansluiten bij de mogelijkheid tot afwisseling van houding en beweging. Zij heeft overtuigend gemotiveerd dat gelet op de aard van de aandoening er geen indicatie is voor een urenbeperking. Verzekeringsarts bezwaar en beroep Groeneveld heeft in zijn rapport van 5 juli 2023 vervolgens afdoende toegelicht dat de zeer forse beperkingen zoals die op het fysieke vlak zijn aangenomen, passen bij zijn onderzoeksbevindingen bij het lichamelijk onderzoek op 5 juli 2023. Daar wordt aan toegevoegd dat hij een anamnese heeft afgenomen waarbij ook de dagactiviteiten zijn besproken en hij een dagverhaal heeft opgetekend dat grotendeels overeenstemt met het door appellante opgetekende dagverhaal van 30 mei 2023. Anders dan appellante heeft aangevoerd, volgt uit dit rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook dat de artrose in acht is genomen.
4.5.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder ook overtuigend gemotiveerd dat voor de psychische problematiek uitgebreide beperkingen zijn aangenomen waarbij rekening is gehouden met onder meer werken onder tijdsdruk, hoog handelingstempo tijdens werken en mentaal complexe werkzaamheden en conflicthantering. Verzekeringsarts bezwaar en beroep Groeneveld heeft afdoende toegelicht dat ook op basis van zijn beoordeling van de psyche en op basis van de beschikbare medische stukken van de GGZ-behandelaars, er met de aangenomen beperkingen in de rubrieken 1 en 2 in voldoende mate is tegemoetgekomen aan de mentale belastbaarheid van appellante. De in het dossier aanwezige en door de (verzekerings)artsen bij de beoordeling betrokken medische verklaringen van de behandelaars van appellante geven daarnaast geen aanleiding te veronderstellen dat – al dan niet – vanwege de combinatie van klachten meer beperkingen moeten worden aangenomen. Van belang is ook dat geen beperkingen kunnen worden aangenomen op grond van wat appellante aan klachten ervaart, maar alleen op grond van wat objectief-medisch als gevolg van ziekte of gebrek aan beperkingen is vast te stellen. Daar wordt aan toegevoegd dat een reintegratiebegeleider geen arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de ZW verricht, zodat aan haar rapport niet de waarde kan worden gehecht die appellante daaraan gehecht wenst te zien.
4.5.4.
Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt, wordt het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen, afgewezen.
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat appellante weer geschikt is voor haar eigen werk. Anders dan appellante heeft aangevoerd, is niet gebleken dat het eigen werk van appellante de belastbaarheid van appellante overschrijdt op de beoordelingspunten conflicthantering, concentratieproblemen, herinneren, afwisseling tussen zitten, staan en lopen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat appellante op de datum in geding geschikt was voor haar eigen werk. Of de voor appellante geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn, behoeft daarom geen verdere bespreking.
5. Het in 4.4 genoemde gebrek dat kleeft aan het bestreden besluit zal met toepassing
van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden gepasseerd omdat aannemelijk is dat appellante hierdoor niet is benadeeld. Ook indien het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met diezelfde strekking zijn genomen. Het bestreden besluit kan dus in stand worden gelaten. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft. Voor een veroordeling tot schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente bestaat daarom geen grond, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
6. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb is aanleiding voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden ingevolge het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.674,- voor verleende rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, € 837,- per punt, wegingsfactor 1) en € 2.092,50 in hoger beroep (1 punt voor het beroepschrift, 0,5 punt voor de reactie op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 juli 2023, 1 punt voor het bijwonen van de zitting, € 837,- per punt, wegingsfactor 1), dus in totaal € 3.766,50.
7. Tevens zal worden bepaald dat het Uwv appellante het door haar betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep vergoedt.