Datum uitspraak: 24 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 april 2023, 22/2915 (aangevallen uitspraak)
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Zitting heeft: A.I. van der Kris
Griffier: A.M. Korver
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2024. Beide partijen zijn met bericht van afmelding niet verschenen.
Beslissing
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.628,72;
- bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 186,- vergoedt.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellant ontving vanaf 30 september 2019 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Met ingang van 1 november 2019 heeft het Uwv de betaling van die uitkering geschorst. Bij besluit van 17 februari 2020 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellant ingetrokken met ingang van 1 november 2019. Met het besluit van 19 mei 2021 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant hiertegen ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Namens appellant heeft J.S. Roseval tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
In de hogerberoepsprocedure heeft het Uwv op 15 juli 2024 te kennen gegeven het besluit van 19 mei 2022 niet langer te handhaven en de WW-uitkering van appellant na te zullen betalen. Vastgesteld wordt dat het Uwv met het gewijzigde standpunt, zoals vervat in de brief van 15 juli 2024, volledig tegemoet is gekomen aan wat appellant met het hoger beroep kon bereiken. Gelet op deze omstandigheden heeft appellant geen belang meer bij een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit. Dit betekent dat hij geen procesbelang meer heeft. De Raad zal daarom het hoger beroep nietontvankelijk verklaren.
Aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.750,- voor in beroep verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting ter waarde van € 875,- per punt en met wegingsfactor 1) en op € 875,- (1 punt voor het hogerberoepschrift ter waarde van € 875,- per punt met wegingsfactor 1) voor in hoger beroep verleende rechtsbijstand. Voorts worden de reiskosten die appellant heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting bij de rechtbank begroot op € 3,72 op basis van kosten openbaar vervoer (tweede klas). Op het proceskostenformulier zijn ook verletkosten verzocht, maar deze zijn niet, zoals op het formulier is voorgeschreven, onderbouwd met bewijsstukken. Appellant is ook niet ter zitting verschenen om hierover uitleg te verschaffen. Het verzoek om vergoeding van verletkosten wordt dan ook afgewezen. Daarnaast wordt het Uwv veroordeeld in de vergoeding van het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ter hoogte van in totaal € 186,-.
De griffier. Het lid van de enkelvoudige kamer.
(getekend) A.M. Korver (getekend) A.I. van der Kris