Datum uitspraak: 21 augustus 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 juli 2022, 21/3361 (aangevallen uitspraak)
[appellante]
te
[woonplaats]
(appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
Bij besluit van 15 maart 2021 heeft de minister afwijzend beslist op een door appellante ingediend verzoek om de terugbetalingsperiode te schorsen. Het bezwaar hiertegen is door de minister niet-ontvankelijk verklaard wegens het wegvallen van belang. De rechtbank is het daarmee eens. De Raad ook.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Peelen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2024. Appellante is – zoals is meegedeeld – niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J.M. Naber.
Inleiding
1.Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten van belang.
1.1.
Bij besluit van 10 februari 2021 heeft de minister aan appellante meegedeeld dat de terugbetalingsperiode van haar studieschuld is gestart op 1 januari 2021.
1.2.
Bij besluit van 15 maart 2021 heeft de minister afwijzend beslist op het verzoek van appellante om de terugbetalingsperiode te schorsen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de voor appellante geldende diplomatermijn in september 2020 is verstreken.
1.3.
Tegen het besluit van 15 maart 2021 heeft appellante bezwaar gemaakt. Tijdens de behandeling van dit bezwaar heeft de minister op verzoek van appellante de voor haar geldende diplomatermijn verlengd. In verband daarmee is de terugbetalingsperiode van de studieschuld van appellante geschorst.
1.4.
Bij besluit van 8 juli 2021 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar tegen het besluit van 15 maart 2021 niet-ontvankelijk verklaard wegens het wegvallen van belang.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat appellante in deze procedure niet iets anders kan bereiken dan wat zij heeft gekregen, te weten schorsing van de terugbetalingsperiode.
De standpunten van partijen
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft de Raad verzocht om deze uitspraak te vernietigen.
3.2.
De minister heeft gevraagd de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.
Het oordeel van de Raad
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellante heeft zich in de kern beperkt tot het herhalen van de in beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak voldoende besproken en gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad neemt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen over.