Centrale Raad van Beroep, hoger beroep socialezekerheidsrecht
ECLI:NL:CRVB:2024:586
Op 28 March 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van socialezekerheidsrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 23/188 AOW, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:CRVB:2024:586.
Formele relaties:
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1593
Indicatie
Afwijzing aanvraag voor een pensioen op grond van de AOW omdat appellant niet verzekerd is geweest voor de AOW. De Svb heeft bij onderzoek niet genoeg aanwijzingen gevonden om aan te nemen dat appellant in het verleden in Nederland heeft gewoond of gewerkt. Appellant heeft onvoldoende onderbouwing gegeven van zijn stelling dat hij van 1973 tot en met 1983 in Nederland heeft gewoond of gewerkt.
Uitspraak
Datum uitspraak: 28 maart 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 december 2022, 22/2024 (aangevallen uitspraak)
[appellant] te [woonplaats] , Tunesië (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Met een besluit van 22 november 2021 heeft de Svb de aanvraag voor een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) afgewezen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt maar de Svb is met een besluit van 10 maart 2022 (bestreden besluit) bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2024. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens.
Overwegingen
OVERWEGINGEN
Samenvatting
Appellant heeft een AOW-pensioen aangevraagd. De Svb heeft die aanvraag afgewezen, omdat appellant niet verzekerd is geweest voor de AOW. De Raad is het eens met de rechtbank dat de Svb de aanvraag terecht heeft afgewezen. De Raad vindt namelijk dat er niet genoeg aanwijzingen zijn om aan te nemen dat appellant in het verleden in Nederland heeft gewoond of gewerkt.
Inleiding
1.1.
In juni 2020 heeft appellant een AOW-pensioen aangevraagd. Appellant heeft verklaard dat hij van 1973 tot 1983 in Nederland heeft gewoond op een adres in Amsterdam. Ook heeft hij verklaard dat hij van 1973 tot 1977 heeft gewerkt voor een hotel in Amsterdam en van 1978 tot 1983 voor een transportbedrijf in Nederland.
1.2.
De Svb heeft onderzoek verricht naar het verblijf en de werkzaamheden van appellant in Nederland in die periodes. De Svb heeft met het besluit van 22 november 2021 de aanvraag afgewezen omdat appellant volgens de Svb niet verzekerd is geweest voor de AOW.
1.3.
Met het bestreden besluit is de Svb bij de afwijzing van de aanvraag gebleven, omdat de Svb ook in bezwaar tot de conclusie is gekomen dat appellant niet verzekerd is geweest voor de AOW. Volgens de Svb is de beschikbare informatie onvoldoende om aan te nemen dat appellant in Nederland heeft gewoond of gewerkt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee de afwijzing van de aanvraag in stand gelaten. De rechtbank is het eens met de Svb dat appellant geen recht heeft op AOW-pensioen. Volgens de rechtbank is niet aannemelijk dat appellant in Nederland heeft gewoond of gewerkt.
Het standpunt van appellant
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft gesteld in Nederland te hebben gewoond en gewerkt van 1973 tot en met 1983. Appellant herinnert zich de namen van twee managers van het hotel. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat hij nu onvoldoende inkomen heeft om in het levensonderhoud van zijn gezin te voorzien. Appellant wijst erop dat zijn Tunesische pensioen maar € 400 is, zijn echtgenote geen werk heeft en hij extra kosten heeft omdat één van zijn kinderen gehandicapt is.
Het oordeel van de Raad
4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de afwijzing van de aanvraag om AOWpensioen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.3
In geschil is of appellant in de periode van 1973 tot en met 1983 verzekerd is geweest voor de AOW. Hiervoor is van belang of appellant in die periode in Nederland heeft gewoond of gewerkt.
4.4.
De Raad concludeert, net als de rechtbank, dat appellant in de periode van 1973 tot en met 1983 niet verzekerd is geweest voor de AOW. De reden daarvoor is dat niet aannemelijk is dat appellant toen in Nederland heeft gewoond of gewerkt.
4.5.
De Raad is tot deze conclusie gekomen omdat de Svb bij onderzoek geen aanwijzingen heeft gevonden dat appellant in de periode van 1973 tot en met 1983 in Nederland heeft gewoond of gewerkt en het onderzoek van de Svb zorgvuldig is geweest. De Svb heeft aan de hand van de door appellant verstrekte informatie onderzoek verricht naar het mogelijke verblijf en de mogelijke werkzaamheden van appellant in Nederland in de periode van 1973 tot en met 1983. De Svb heeft navraag gedaan bij de gemeente Amsterdam maar daar was appellant niet bekend. Verder heeft de Svb navraag gedaan bij het door appellant genoemde hotel en bij meerdere pensioenfondsen maar daarbij is geen informatie gevonden die bevestigt dat appellant in Nederland heeft gewerkt in de periode van 1973 tot en met 1983. Ook bij een tweede navraagronde aan de hand van een tweede door appellant genoemde geboortedatum is daarvoor geen bevestiging gevonden.
4.6.
Verder vindt de Raad, net als de rechtbank, dat appellant onvoldoende onderbouwing heeft gegeven van zijn stelling dat hij van 1973 tot en met 1983 in Nederland heeft gewoond of gewerkt. Uit het overgelegde behandelverslag de dato 15 augustus 1980 van de polikliniek Dermatologie te Amsterdam en de afsprakenkaart – met nog een afspraak op 1 augustus 1980 – kan niet worden afgeleid dat appellant in Nederland heeft gewoond of gewerkt. De reden is dat deze stukken geen aanwijzing geven hoe lang appellant verder in Nederland heeft verbleven en of hij toen in Nederland heeft gewerkt. Datzelfde geldt voor de overgelegde foto’s en voor het document met een stempel van de Tunesische ambassade van 24 juli 1974 waarin het adres in Nederland wordt genoemd. Appellant heeft geen andere stukken overgelegd over zijn verblijf of werk in Nederland in de periode van 1973 tot en met 1983. Appellant heeft verklaard dat hij ook niet meer beschikt over andere stukken. Opgemerkt wordt nog dat de door appellant gestelde periode van verzekering niet strookt met de aanvang van zijn verzekering in Tunesië op 17 september 1982.
4.7.
De moeilijke financiële situatie van appellant en andere persoonlijke omstandigheden zijn geen reden om een pensioen toe te kennen. Appellant heeft namelijk alleen recht op een AOW-pensioen als hij verzekerd is geweest voor de AOW.
4.8.
Uit punt 4.4. tot en met 4.7 volgt dat de Svb terecht heeft vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een AOW-pensioen.
Conclusie en gevolgen
5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag van een AOW-pensioen in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten.
Beslissing
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2024.
(getekend) L.C. van Bentum
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.
DÉCISION
La Centrale Raad van Beroep (Cour d’appel Centrale) confirme la décision attaquée.
Par conséquent, décidée par E.E.V. Lenos en présence de L.C. van Bentum en qualité de greffier, ainsi qua prononcée en public, le 28 mars 2024.
Bijlage: wettelijke regels
Artikel 2 AOW
Ingezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont.
Artikel 3, eerste lid, AOW
Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
Artikel 6, eerste lid, AOW
Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, en
a. ingezetene is;
b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
Artikel 16, eerste lid, AOW
Het ouderdomspensioen gaat in op de dag waarop de belanghebbende aan de voorwaarden voor het recht op ouderdomspensioen voldoet.