College van Beroep voor het bedrijfsleven, eerste aanleg - enkelvoudig bestuursrecht overig

ECLI:NL:CBB:2025:307

Op 13 May 2025 heeft de College van Beroep voor het bedrijfsleven een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van bestuursrecht overig, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 22/1991, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:CBB:2025:307. De plaats van zitting was Den Haag.

Soort procedure:
Zaaknummer(s):
22/1991
Datum uitspraak:
13 May 2025
Datum publicatie:
13 May 2025
Verwijzingen:
Algemene wet bestuursrecht

Indicatie

Beroep tegen afwijzing verzoek om nadeelcompensatie.

Het beroep tegen het bestreden besluit dat door het herzieningsbesluit is ingetrokken, is niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. Het beroep tegen het herzieningsbesluit is ongegrond. De bestuursrechter kan geen oordeel geven over de rechtmatigheid van de beslissing van de minister omtrent compensatie van nadeel veroorzaakt door de door appellante gestelde schadeoorzaken, omdat het daarbij niet gaat om de uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid waartegen beroep openstaat, al dan niet na het daaraan voorafgaand maken van bezwaar. De beslissing door de minister over het al dan niet verrichten van keuringen is niet aan te merken als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zodat daartegen geen bezwaar en beroep openstaan.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1991

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 mei 2025 in de zaak tussen V.O.F. [naam 1] , te [woonplaats] ( [naam 1] )

(gemachtigde: mr. M.A. Patandin)

en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigden: mr. I.M. van der Heijden en mr. A.G. Segers)

Procesverloop

Procesverloop

Met het besluit van 21 februari 2022 (afwijzingsbesluit) heeft de minister een verzoek om nadeelcompensatie van [naam 1] afgewezen.

Met het besluit van 30 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft de minister de bezwaren van [naam 1] tegen het afwijzingsbesluit ongegrond verklaard.

[naam 1] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Met het besluit van 22 december 2022 (herzieningsbesluit) heeft de minister het bestreden besluit herzien en het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard.

[naam 1] en de minister hebben nadere stukken ingediend.

De zitting was op 19 februari 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen de heer en mevrouw [naam 1] , bijgestaan door hun gemachtigde, en de gemachtigden van de minister, vergezeld door mr. [naam 2] van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

Overwegingen
1.1

Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.2

Met de e-mail van 14 juli 2020 heeft de NVWA aan [naam 1] meegedeeld dat zij geen keuringswerkzaamheden van dieren in het kader van het Offerfeest bij [naam 1] kan laten uitvoeren door haar toezichthouders.

1.3

Met de brief van 28 juli 2020 heeft de NVWA [naam 1] meegedeeld dat “de in tweede aanleg ingediende aanvraag […] had geleid tot toestemming om deel te kunnen nemen aan het Offerfeest”.

1.4

Met de brief van 2 februari 2022 heeft [naam 1] bij de minister een verzoek ingediend om nadeelcompensatie als gevolg van de berichten van 14 juli 2020 en 28 juli 2020.

1.5

Met het afwijzingsbesluit heeft de minister het verzoek om nadeelcompensatie afgewezen.

1.6

In het bestreden besluit heeft de minister de bezwaren van [naam 1] tegen de afwijzing ongegrond verklaard.

1.7

Met het herzieningsbesluit heeft de minister het bestreden besluit herzien en het bezwaar van [naam 1] alsnog niet-ontvankelijk verklaard, aangezien tegen de afwijzing van het verzoek om nadeelcompensatie geen bezwaar en beroep openstond.

Standpunten van partijen

Standpunt van [naam 1]

2.1

Volgens [naam 1] is de NVWA ten onrechte uitgegaan van onjuiste informatie en omstandigheden, waardoor het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en geen sprake is geweest van een ex nunc heroverweging op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ook is niet inhoudelijk ingegaan op de bezwaargronden. [naam 1] heeft onder meer vermeld waarom hij recht zou hebben op nadeelcompensatie.

2.2

In verband met het herzieningsbesluit merkt [naam 1] verder op dat de minister terecht meedeelt dat de berichten van 14 juli 2020 en 28 juli 2020 geen besluiten zijn in de zin van artikel 1:3 van de Awb, maar dat de afwijzing van het verzoek om nadeelcompensatie en het bestreden besluit rechtmatige besluiten zijn in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Het aan de besluiten klevende bevoegdheidsgebrek doet volgens [naam 1] niet af aan het besluitkarakter ervan en had op grond van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd kunnen worden, te meer nu reeds sprake is van een lopende beroepsprocedure. Volgens [naam 1] is niet de aard van het geschonden voorschrift beslissend voor de beantwoording van de vraag of een gebrek in een besluit kan worden gepasseerd, maar uitsluitend of door de schending iemand is benadeeld. Dat zowel het verzoek om nadeelcompensatie als het bezwaar inhoudelijk zijn behandeld, zou kunnen impliceren dat de NVWA reeds bij de behandeling van het bezwaar het bevoegdheidsgebrek heeft gepasseerd. De NVWA had in plaats van het wijzigen van het besluit, ook het bevoegdheidsgebrek kunnen passeren. Hierdoor zou [naam 1] niet worden benadeeld. Haar verzoek is immers reeds uitvoerig door de NVWA behandeld en zij heeft belang bij een oordeel van de rechter in deze lopende beroepsprocedure. Door het herzieningsbesluit wordt [naam 1] wel onevenredig benadeeld. Zij heeft vanaf het indienen van het verzoek om nadeelcompensatie zeven maanden moeten wachten op het bestreden besluit. Indien het herzieningsbesluit in stand blijft, moet [naam 1] na de uitspraak van het College alsnog opnieuw een civiele procedure bij de rechtbank aanhangig maken, hetgeen onnodig veel tijd en extra proceskosten meebrengt. Het feit dat de NVWA pas een jaar na het afwijzingsbesluit komt met een wijzigingsbesluit is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. [naam 1] kon en mocht ervan uitgaan dat sprake was van een appellabel besluit en dat haar bezwaar juist werd beoordeeld. Het bezwaar, dat twee juristen van de NVWA onder ogen is gekomen, is volgens de formele procedure behandeld. Ook was er een bezwaarclausule in het afwijzingsbesluit opgenomen.

Standpunt van de minister

3 De minister is van mening dat uitsluitend de civiele rechter bevoegd is de claim van [naam 1] te beoordelen. Het verzorgen van keuringswerkzaamheden door de NVWA betreft zuiver feitelijk handelen, evenals de reactie op een aanmelding daarvoor, waartegen geen bezwaar of beroep openstaat. De reactie van de NVWA op het verzoek om nadeelcompensatie is geen besluit in de zin van de Awb, waardoor evenmin bestuursrechtelijke rechtsbescherming openstaat tegen deze reactie. De minister heeft dit aanvankelijk niet onderkend, maar heeft het bezwaar van [naam 1] inmiddels alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij zijn de proceskosten en het griffierecht in beroep vergoed. Aangezien de minister ervan is uitgegaan dat het College de zaak verder niet (inhoudelijk) zal behandelen, heeft hij geen aanleiding gezien om verweer te voeren op de gevraagde nadeelcompensatie.

Oordeel van het College

4.1

Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep tegen het bestreden besluit van rechtswege ook betrekking op het herzieningsbesluit waarmee het bestreden besluit is ingetrokken. Niet is gebleken dat [naam 1] nog belang heeft bij een beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit. Dat beroep is dan ook niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang.

4.2

Beoordeeld dient te worden of het beroep tegen het herzieningsbesluit gegrond is en of de minister daarin het bezwaar tegen het afwijzingsverzoek terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het College overweegt daartoe als volgt.

4.2.1

Op 1 januari 2024 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Wns) (Stb. 2013,50), voor zover betrekking hebbend op nadeelcompensatie, in werking getreden. Uit het in artikel IV, eerste lid, van de Wns neergelegde overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.

4.2.2

Volgens vaste jurisprudentie is de bestuursrechter slechts bevoegd tot kennisneming van een beroep tegen een zuiver schadebesluit, indien die rechter ook bevoegd is te oordelen over het beroep tegen de gestelde schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf (zie onder meer de uitspraak van 14 april 2015, ECLI:CBB:2015:124 en de uitspraak van 14 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:480).

4.2.3

De gestelde schadeoorzaak is bepalend bij de beantwoording van de vraag of tegen de schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid beroep openstaat bij de bestuursrechter. [naam 1] heeft in haar verzoek om nadeelcompensatie gesteld dat de schade het gevolg is van de berichten van 14 juli 2020 en 28 juli 2020. De bestuursrechter kan geen oordeel geven over de rechtmatigheid van de beslissing van de minister omtrent compensatie van nadeel veroorzaakt door de door [naam 1] gestelde schadeoorzaken, omdat het daarbij niet gaat om de uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid waartegen beroep openstaat, al dan niet na het daaraan voorafgaand maken van bezwaar. De beslissing door de minister over het al dan niet verrichten van keuringen is niet aan te merken als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zodat daartegen geen bezwaar en beroep openstaan (zie de uitspraken van 29 januari 2019, ECLI:NL:CBB:2019:38 en van 23 augustus 2022, ECLI:NL:CBB:2022:569). Het verrichten van keuringswerkzaamheden is van feitelijke aard. De beslissing tot het verrichten van een feitelijke handeling is niet gericht op rechtsgevolg, een beslissing feitelijk handelen na te laten dus evenmin. Gelet hierop heeft de minister het bezwaar van [naam 1] tegen de afwijzing van het verzoek om nadeelcompensatie vanwege de beslissingen omtrent de keuringswerkzaamheden in het herzieningsbesluit terecht niet-ontvankelijk verklaard.

4.2.4

Aangezien de beslissing omtrent de keuringswerkzaamheden geen besluit is, is het College tevens van oordeel dat het beroep van [naam 1] op toepassing van artikel 6:22 van de Awb niet slaagt. Van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is evenmin sprake. Ook uit de uitspraak in kort geding van de rechtbank Den Haag van 27 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:12196, waarnaar [naam 1] in deze procedure heeft verwezen, kon voor [naam 1] al duidelijk zijn dat de beslissingen omtrent de keuringswerkzaamheden niet als besluiten konden worden aangemerkt, aangezien in die uitspraak werd verwezen naar een eerdere uitspraak van het College, waarin het College dit ten aanzien van soortgelijke beslissingen al had geoordeeld.

4.2.5

Gelet op het voorgaande is het College van oordeel dat het bezwaar tegen het afwijzingsbesluit terecht niet-ontvankelijk is verklaard en dat het beroep tegen het herzieningsbesluit ongegrond is. Het College komt dan ook niet toe aan de bespreking van hetgeen door [naam 1] in beroep verder nog is aangevoerd.

4.2.6

Uit het vorenstaande volgt dat uitsluitend de burgerlijke rechter bevoegd is de claim van [naam 1] ter zake van de gestelde schadeoorzaken te beoordelen.

Slotsom

5.1

Het beroep tegen het bestreden besluit dat door het herzieningsbesluit is ingetrokken, is niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang (het besluit is namelijk ingetrokken).

5.2

Het beroep tegen het herzieningsbesluit is ongegrond.

5.3

De minister heeft in het herzieningsbesluit vermeld dat hij de proceskosten in verband met het beroep tegen het bestreden besluit, evenals het griffierecht, aan [naam 1] zal vergoeden. Er zijn verder geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

Beslissing

Het College:

verklaart het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk;

verklaart het beroep tegen het herzieningsbesluit ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavicevic, in aanwezigheid van mr. F.J.J. van West de Veer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2025.

w.g. T. Pavicevic w.g. F.J.J. van West de Veer