uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht van 16 augustus 2022 in de zaak tussen
VOF [naam] , te [plaats] , verzoekster
(gemachtigde: mr. R.P. Zijp)
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
(gemachtigde: mr. J.H. Verheul-Verkaik).
Procesverloop
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 24 mei 2022 heeft het College verweerder opgedragen binnen vier weken na verzending ervan de in het bestreden besluit geconstateerde gebreken te herstellen dan wel een ander besluit daarvoor in de plaats te nemen.
Verweerder heeft op 10 juni 2022 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Verzoekster heeft aangegeven dat verweerder met het nieuwe besluit volledig aan de bezwaren van appellante tegemoet is gekomen en enkel nog verzocht om verweerder te veroordelen in de kosten van de bezwaar- en de beroepsprocedure.
Verweerder heeft schriftelijk op dit verzoek gereageerd.
Beoordeling
1. Indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak in de kosten worden veroordeeld, zo bepaalt artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. De vaststelling van de hoogte van de proceskosten vindt plaats aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Hierin is vermeld voor welke proceshandelingen kosten worden vergoed met een systeem van vaste bedragen, gebaseerd op punten en wegingsfactoren.
3. Het College stelt vast dat met de herziene beslissing op bezwaar verweerder de tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 (TLTO) alsnog heeft vastgesteld op € 61.951,34. Verzoekster heeft meegedeeld dat hiermee volledig aan haar beroep is tegemoetgekomen, hetgeen voor de toepassing van de artikelen 8:41 en 8:75a van de Awb wordt aangemerkt als een intrekking van het beroep.
4. Het College veroordeelt verweerder tot vergoeding van de in de bezwaar- en de beroepsprocedure gemaakte proceskosten. Deze kosten worden vastgesteld op € 2.600,- (1 punt ter waarde van € 759,- voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt ter waarde van € 759,- voor het verschijnen op de zitting, 1 punt ter waarde van € 541,- voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt ter waarde van € 541,- voor het verschijnen op de hoorzitting in bezwaar, alles met een wegingsfactor 1,0).
5. Ter voorlichting aan partijen merkt het College nog op dat de verplichting om de kosten van het griffierecht van € 360,- te vergoeden voor verweerder rechtstreeks voortvloeit uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.
Beslissing
Beslissing
Het College veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 2.600,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. D. de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2022.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. D. de Vries