College van Beroep voor het bedrijfsleven, verzet bestuursrecht overig
ECLI:NL:CBB:2024:790
Op 5 November 2024 heeft de College van Beroep voor het bedrijfsleven een verzet procedure behandeld op het gebied van bestuursrecht overig, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 23/466, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:CBB:2024:790. De plaats van zitting was Den Haag.
Verwijzingen:
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Indicatie
Art. 8:55: verzet ongegrond.
Uitspraak
uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2024 op het verzet van
[naam 1] , handelend onder de naam [naam 2] , te [plaats] (ondernemer)
de minister van Economische Zaken
(gemachtigden: mr. drs. G.O. Hoeksma en mr. S.M. Piron)
Procesverloop
Procesverloop
De ondernemer heeft verzet gedaan tegen de uitspraak van het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, dus zonder zitting, van 18 juni 2024.
De zitting was op 17 oktober 2024. De gemachtigden van de minister hebben aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
1. Met de uitspraak van 18 juni 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:414) heeft het College het beroep van de ondernemer tegen het besluit van de minister van 16 december 2022 ongegrond verklaard. Het College heeft geoordeeld dat de minister de subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL) voor de periode oktober tot en met december 2021 terecht op € 0,- heeft vastgesteld, omdat de ondernemer niet voldoet aan het vereiste van ten minste 20% omzetverlies.
2 De ondernemer heeft in het verzetschrift herhaald dat (een deel van) de omzet die zij heeft opgegeven voor het vierde kwartaal (Q4) van 2021 betrekking heeft op prestaties die zijn geleverd in Q3 van 2021. De onderneming was in Q4 van 2021 gesloten en de ondernemer heeft in een e-mail aan haar boekhouder nadrukkelijk benoemd dat de facturen zien op prestaties die in september van 2021 zijn geleverd. De ondernemer benadrukt dat zij een moeilijke periode heeft doorgemaakt en dat het een grote schok was dat de verleende subsidie moest worden terugbetaald.
3.1
Het betoog van de ondernemer dat de omzet over Q4 van 2021 moet worden bepaald aan de hand van de eigen administratie, heeft het College in de uitspraak van 18 juni 2024 besproken en verworpen onder verwijzing naar andere uitspraken van het College. Omdat de ondernemer aangifte voor de omzetbelasting doet over de gehele omzet, zijn de gegevens van de Belastingdienst die volgen uit de aangifte omzetbelasting leidend. Dat de facturen die in Q4 van 2021 zijn verzonden, betrekking hebben op feesten en partijen die in Q3 van 2021 zijn gegeven, leidt ook niet tot een ander oordeel. De ondernemer hanteert het factuurstelsel. De datum van de factuur bepaalt daarbij over welk tijdvak de ondernemer de omzet moet aangeven. De datum waarop een dienst wordt geleverd, is niet relevant. Vergelijk de uitspraken van het College van 18 juli 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:380) en 13 augustus 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:561).
3.2
Voor zover de ondernemer een beroep doet op het evenredigheidsbeginsel, slaagt dat niet. Niet is gebleken dat sprake is van een zeer uitzonderlijk geval waarin het besluit onevenredig nadelig uitpakt. Dat de ondernemer de verleende subsidie moet terugbetalen is daarvoor niet voldoende.
4 Het College stelt vast dat de ondernemer in verzet niets heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat de uitspraak van 18 juni 2024 niet juist is. Het verzet is daarom ongegrond. Dit betekent dat de zaak met deze uitspraak is geëindigd.
Beslissing
Beslissing
Het College verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, in aanwezigheid van mr. M. Ettema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2024.
w.g. W.J.A.M. van Brussel w.g. M. Ettema