Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius e, hoger beroep bestuursrecht overig

ECLI:NL:OGHACMB:2025:27

Op 14 February 2025 heeft de Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius e een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van bestuursrecht overig, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is SXM2024H00088, SXM2024H00153, SXM2024H00154, SXM20, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:OGHACMB:2025:27.

Soort procedure:
Zaaknummer(s):
SXM2024H00088, SXM2024H00153, SXM2024H00154, SXM20
Datum uitspraak:
14 February 2025
Datum publicatie:
17 February 2025

Indicatie

Naheffingsaanslagen premie ziekteverzekering en ongevallenverzekering. Het onderzoek van USZV naar de ontvangen fooien van het restaurant is voldoende zorgvuldig uitgevoerd. Bevestiging aangevallen uitspraak.

Uitspraak

SXM2024H00088, SXM2024H00153, SXM2024H00154, SXM2024H00155 en SXM2024H00156

Datum uitspraak: 14 februari 2025

gemeenschappelijk hof van jusTitie

van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN

EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

Uitspraak op het hoger beroep van:

Pineapple Pete N.V., gevestigd in Sint Maarten (hierna: PP),

appellante,

tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van 26 juni 2024 in zaak nr. SXM202301288, in het geding tussen:

appellante,

en

het Uitvoeringsorgaan Sociale en Ziektekostenverzekeringen (hierna: USZV)

Procesverloop

Bij vijf afzonderlijke beschikkingen van 2 oktober 2020 heeft USZV aan PP naheffingsaanslagen premie ziekteverzekering en ongevallenverzekering voor de jaren 2013 tot en met 2017 opgelegd.

Bij vijf afzonderlijke beschikkingen van 21 september 2023 heeft USZV opnieuw op de door PP daartegen gemaakte bezwaren beslist en deze gegrond verklaard (hierna: bestreden beschikkingen).

Bij uitspraak van 26 juni 2024 heeft het Gerecht de door PP daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft PP hoger beroep ingesteld.

USZV heeft een verweerschrift ingediend.

Het Hof heeft de zaken gevoegd op een zitting behandeld op 21 januari 2025. PP werd vertegenwoordigd door mr. E.A. Jansen, advocaat, en USZV werd vertegenwoordigd door mr. M.M. HofmanRuigrok, advocaat.

Overwegingen

Inleiding

1. PP exploiteert een restaurant in Sint Maarten. USZV heeft over de jaren 2013 tot en met 2017 een looncontrole gedaan in het restaurant ter bepaling van de loonsommen voor de heffing van premie op grond van de Landsverordening ziekteverzekering (hierna: Lzv), de Landsverordening ongevallenverzekering (hierna: Lov) en de Cessantialandsverordening. Van de controle is op 30 september 2020 een definitief looncontrolerapport vastgesteld. Op basis daarvan heeft USZV naheffingsaanslagen voor de Lzv en de Lov opgelegd. De daartegen door PP gemaakte bezwaren zijn bij afzonderlijke beschikkingen van 10 maart 2022 ongegrond verklaard. Daaraan is wat de fooien betreft ten grondslag gelegd dat PP de ontvangen fooien niet in de financiële administratie verwerkt en dat niet aannemelijk is gemaakt dat het fooiengeld minder is dan 10% van de omzet. Met toepassing van de Ministeriële Beschikking fooien van 3 augustus 2007 (hierna: MB) heeft USZV vervolgens voor de premieheffing over de betrokken jaren 10% van de omzet als ontvangen fooien betrokken.

1.1.

Het Gerecht heeft in de uitspraak van 16 januari 2023 de beschikkingen op bezwaar van 10 maart 2022 vernietigd. Daarover is overwogen dat de MB in de uitspraak van (de belastingkamer van) het Hof van 23 februari 2022, ECLI:NL:OGHACMB:2022:14, onverbindend is verklaard zodat die MB niet meer als beleidsuitgangspunt kan dienen. USZV moet nader onderzoek verrichten naar de werkelijk ontvangen fooien. Dat ontslaat PP niet van haar plicht om daarover inlichtingen te verstrekken en een fooienadministratie te voeren. Bij afwezigheid hiervan kan USZV een andere schatting maken, aldus het Gerecht.

1.2.

In de bestreden beschikkingen heeft USZV de naheffingen van de premies Lzv en Lov lager vastgesteld waarbij voor de ontvangen fooien is uitgegaan van 2% van de omzet in plaats van 10%. Het percentage van 2 is gebaseerd op waarnemingen die USZV op 6, 9 en 11 februari 2023 bij PP heeft verricht. Gedurende die drie dagen was het gemiddelde fooiengeld 2% van de dagomzet. De naheffingsaanslag voor het jaar 2013 is verminderd tot NAf 12.180,-, voor het jaar 2014, tot NAf 14.883,- voor het jaar 2015, tot NAf 16.902,- voor het jaar 2016 tot NAf 14.332 en voor het jaar 2017 tot NAf 12.521.

Aangevallen uitspraak

2. Het Gerecht heeft vastgesteld dat tegen de uitspraak van 16 januari 2023 geen hoger beroep is ingesteld zodat de overwegingen in die uitspraak leidend zijn voor de beslechting van het geschil. Uit de uitspraak van 16 januari 2023 volgt dat:- USZV alsnog nader onderzoek moet verrichten naar de ontvangen fooien;- USZV de door onderzoek verkregen gegevens mag extrapoleren;- USZV de door onderzoek in 2023 verkregen gegevens alsnog mag toepassen op de naheffingen voor de jaren 2013 tot en met 2017;- PP de verplichting had en heeft om USZV over de ontvangen fooien informatie te verstrekken en hierover een administratie te voeren;- als PP haar verplichtingen niet nakomt, USZV een gemotiveerde schatting mag maken van de ontvangen fooien gebaseerd op het te verrichten onderzoek. Vervolgens is overwogen dat PP niet heeft voldaan aan haar verplichtingen om informatie te verstrekken en een administratie te voeren. Dit betekent dat USZV na gedegen onderzoek een schatting mag maken. Dat heeft USZV gedaan door op drie dagen ter plaatse onderzoek te verrichten naar de daadwerkelijk betaalde en ontvangen fooien. Daarvan is een rapport opgesteld. Het ontvangen bedrag aan fooien is vervolgens afgezet tegen de gemiddelde dagomzet van PP. Op basis hiervan heeft USZV een bedrag ter hoogte van 2% van de gemiddelde dagomzet in een jaar aangemerkt als fooien en toegevoegd aan het dagloon. Naar het oordeel van het Gerecht heeft USZV hiermee een passende en redelijke invulling gegeven aan zijn onderzoekplicht. Door de ontvangen fooien af te zetten tegen de gemiddelde dagomzet op de onderzoeksdagen zijn eventuele seizoensinvloeden geëlimineerd. Het Gerecht acht 2% van de gemiddelde dagomzet alleszins redelijk. Ten slotte is overwogen dat uit de door PP genoemde uitspraken niet volgt dat USZV niet bevoegd is zonder wettelijke of beleidsmatige regeling een gemotiveerde schatting te maken van de ontvangen fooien.

Hoger beroep

Is het onderzoek van USZV voldoende zorgvuldig uitgevoerd?

3. Het hoger beroep van PP gaat in de kern over de vraag of USZV op basis van de uitgevoerde steekproef heeft kunnen besluiten dat 2% van de jaaromzet van PP moet worden aangemerkt als fooien en daarmee als looncomponent waarover premie moet worden afgedragen. Volgens PP volstaat de steekproef niet omdat uit het arrest van de Hoge Raad over de MB volgt dat eerst gedegen onderzoek moet plaatsvinden voordat een standaardbedrag aan fooien kan worden bijgeteld. PP wijst ook op een uitspraak van de rechtbank Den Haag waaruit volgt dat de resultaten van een steekproef alleen mogen worden gebruikt als deze op statistischwetenschappelijk verantwoorde en controleerbare wijze zijn uitgevoerd. Het is niet toegestaan om gegevens verkregen in 2023 te extrapoleren naar de controlejaren 2013 en verder. Die jaren zijn te verschillend omdat de economie toen anders was. Verder is geen rekening gehouden met seizoenswisselingen.

3.1.

Het Hof overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dát PP fooien ontvangt waarover premie moet worden afgedragen. Doordat PP, ook na de uitspraak van het Gerecht van 16 januari 2023 geen fooienadministratie bijhoudt en ook geen inlichtingen heeft willen verstrekken aan USZV over de ontvangen fooien, is onbekend hoeveel fooien zij daadwerkelijk ontvangt. USZV kon in die situatie niets anders doen dan wat zij heeft gedaan, namelijk door Stichting Belastingaccountantsbureau (hierna: SBAB) onderzoek te laten verrichten. Het Hof ziet in wat PP heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat dat onderzoek onvoldoende zorgvuldig is uitgevoerd en daardoor niet gedegen is geweest. SBAB heeft op 6, 9 en 11 februari 2023 waarnemingen ter plaatse verricht en daarvan op 22 mei 2023 een rapport opgemaakt. Uit dat rapport volgt dat het doel van het onderzoek was het vastleggen van alle procedures en handelingen rondom verkopen/kassa, het vastleggen van gegevens over het personeel en het vastleggen van het bedrag aan fooien verstrekt aan het personeel. In het rapport is een beschrijving gemaakt van de wijze waarop PP de kasadministratie bijhoudt. Onderdeel van de werkwijze is dat aan het einde van de dag een zogeheten Z-afslag wordt uitgedraaid waaruit de dagomzet blijkt. Op basis van de Z-afslagen van die dagen heeft SBAB de dagomzet vastgesteld. Daarnaast is op een formulier bijgehouden hoeveel fooi in contanten is verstrekt en hoeveel fooi blijkens de uitdraai van de betaalautomaat is verstrekt. In het rapport is vervolgens geconcludeerd dat PP gemiddeld NAf 296,62 per dag aan fooien ontvangt. PP heeft deze informatie niet betwist. USZV heeft vervolgens in de bestreden beschikkingen het (gemiddelde) fooienbedrag afgezet tegen de (gemiddelde) dagomzet blijkens de Z-afslagen. Dat leidt tot een verhouding van onderscheidenlijk 1%, 2% en 4%. Indien van het gemiddelde wordt uitgegaan is de verhouding 2%. USZV heeft vervolgens steeds 2% van de jaaromzet van PP blijkens de jaarrekening aangemerkt als fooienbedrag. Het Hof is, met het Gerecht, van oordeel dat PP hiermee niet tekort is gedaan. Indien PP zich niet kan vinden in dit percentage had het op haar weg gelegen om met (financiële) stukken aannemelijk te maken dat het gemiddelde percentage dat zij aan fooien ontvangt per jaar wisselt en sterk afhankelijk is van het hoog- of het laagseizoen. Dat heeft zij niet gedaan. Ten slotte ziet het Hof niet in waarom het verrichte onderzoek in strijd is met wat de Hoge Raad in zijn arrest van 11 december 2020 heeft overwogen. Dat arrest gaat namelijk over de minimale vereisten aan een onderzoek die ten grondslag moeten liggen aan een eenvoudig te hanteren voor alle gevallen geldende waarderingsregel voor fooien, zoals de inmiddels onverbindend verklaarde MB. Dat is in de situatie van PP niet aan de orde omdat USZV geen gebruik heeft gemaakt van een algemene waarderingsregel voor fooien en die in dit geval ook niet vast heeft willen stellen. Het Hof ziet evenmin een verband met de uitspraak van de rechtbank Den Haag omdat het geval dat daar aan de orde was niet vergelijkbaar is met waar het in deze zaak om gaat. De betogen slagen niet.

Beslissing

Slotsom

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. USZV hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.

w.g. Bel

voorzitter

w.g. Van der Heide

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2025.