Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius e, hoger beroep civiel recht overig

ECLI:NL:OGHACMB:2025:249

Op 14 October 2025 heeft de Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius e een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van civiel recht overig, wat onderdeel is van het civiel recht. Het zaaknummer is CUR2022H00355, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:OGHACMB:2025:249.

Soort procedure:
Zaaknummer(s):
CUR2022H00355
Datum uitspraak:
14 October 2025
Datum publicatie:
21 October 2025

Indicatie

Geschil tussen verzekeraar en verzekerde over afgifte stukken

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025

Registratienummers: CUR202200978 – CUR2022H00355

Uitspraak: 14 oktober 2025

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en

van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

V O N N I S

in de zaak van:

verzekerde,

wonend in Curaçao,

in eerste aanleg eiser, thans appellant,

gemachtigde: mr. B.L. Lie Atjam,

tegen

de naamloze vennootschap

ASSURIA LEVENSVERZEKERING (CUR) N.V.,

rechtsopvolger onder bijzondere titel van SAGICOR LIFE INC.,

gevestigd in Curaçao,

in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,

gemachtigde: mr. M.R. Hammoud.

Partijen worden hierna Verzekerde en Assuria of Sagicor genoemd.

1
De zaak in het kort

Deze zaak gaat over de vraag of een verzekeraar op grond van een contractuele of andere rechtsgrond gehouden is om de door de verzekerde verlangde gegevens en betalingen te verstrekken. Het Gerecht oordeelde dat dat niet zo is. In hoger beroep beoordeelt het Hof de vorderingen opnieuw en komt het tot dezelfde uitkomst.

2
Het verloop van de procedure
2.1

Bij op 20 december 2022 ingekomen akte van appel is Verzekerde in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 14 november 2022 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht).

2.2

Bij op 31 januari 2023 ingekomen memorie van grieven heeft Verzekerde drie grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en zijn vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Assuria - uitvoerbaar bij voorraad – in de proceskosten in beide instanties.

2.3

Bij op 21 maart 2023 ingekomen memorie van antwoord, met producties, heeft Assuria de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van Verzekerde – uitvoerbaar bij voorraad – in de proceskosten in hoger beroep, met nakosten en rente.

2.4

Verzekerde heeft na de memorie van antwoord een aantal malen stukken met producties ter griffie van het Hof afgegeven, te weten op 18 oktober 2023, 12 september 2024 en 23 december 2024. Toen de zaak voor mondeling pleidooi stond is meerdere keren aanhouding verleend om partijen de gelegenheid te geven om te onderzoeken of zij tot een regeling konden komen.

2.5

Assuria heeft op 15 april 2025 nog een akte uitlating voortprocederen genomen.

2.6

Vervolgens heeft het pleidooi plaatsgevonden op 2 september 2025. Partijen zijn met hun gemachtigden verschenen en hebben hun standpunten toegelicht, ieder aan de hand van een pleitnota.

2.7

Vonnis is bepaald op vandaag.

Overwegingen

3
De beoordeling

Feiten

3.1

Verzekerde heeft in 1998 een levensverzekering afgesloten bij Sagicor met polisnummer 08084103F. Sindsdien betaalt hij maandelijks premie. Aanvankelijk was de premie bepaald op NAf 135,28 per maand waarbij Sagicor voor de inschatting van het overlijdensrisico is uitgegaan van het door Verzekerde opgegeven beroep van ‘prison guard’ en ‘guard of mentally affected persons’. In 2012 en 2013 heeft Verzekerde om premieverlaging verzocht omdat zijn beroep ‘forensic companion’, ‘sociaal werker’ en ‘sportbegeleider’ was. In 2016 heeft Sagicor de premie met terugwerkende kracht tot 2012 verlaagd tot NAf 122,04 per maand en heeft zij een terugbetaling aan Verzekerde gedaan.

Vordering

3.2

In deze rechtszaak heeft Verzekerde gevorderd, kort gezegd, de veroordeling van Assuria tot afgifte van een aantal documenten, op straffe van verbeurte van een dwangsom en betaling van bepaalde bedragen. Verzekerde heeft een aantal keren zijn eis gewijzigd.

Beslissing van het Gerecht

3.3

In het vonnis waarvan beroep heeft het Gerecht de vorderingen van Verzekerde afgewezen, kort gezegd omdat onvoldoende is gebleken dat Verzekerde belang heeft bij hetgeen hij van Sagicor verlangt noch dat er een contractuele of andere rechtsgrond is om Sagicor te veroordelen om aan de verzoeken van Verzekerde te voldoen, voor zover dat al mogelijk zou zijn.

Vordering in hoger beroep

3.4

In hoger beroep heeft Verzekerde zijn eis opnieuw meermaals aangepast/gewijzigd, voor het laatst ter gelegenheid van het mondeling pleidooi, bij de op voorhand ter gelegenheid daarvan gestuurde akte (gedateerd 28 augustus 2025). Het Hof zal de daar opgesomde volgorde van de nog gehandhaafde vorderingen bij de beoordeling aanhouden.

Beoordeling door het Hof

- (Anti)witwasdocument (‘dokumento labamentu di plaka’)

3.5

Het is het Hof niet duidelijk geworden op welke grondslag Verzekerde aanspraak maakt op afgifte van dit document. De verzekeringsovereenkomst tussen hem en Sagicor/Assuria geeft een dergelijke aanspraak niet. Los daarvan heeft Verzekerde niet duidelijk gemaakt wat zijn belang is bij afgifte van dit document. Ook Assuria is het niet duidelijk wat Verzekerde hiermee wil. Zij voert aan niet over een dergelijk document te beschikken. Voor zover Verzekerde aan de hand van dit document wil aantonen dat Sagicor hem heeft ingedeeld in een onjuiste beroepsgroep (een ‘higher risk profession’) voert Assuria aan, en dat heeft Verzekerde niet weersproken, dat die indeling is gemaakt op basis van de door Verzekerde zelf verstrekte informatie op de aanvraagformulieren (zie 3.1). De conclusie is dat de vordering op dit punt niet toewijsbaar is.

- Lijst van higher risks professions: terugbetaling premie

3.6

Assuria heeft dit document, ondanks dat het alleen voor intern gebruik is bedoeld, inmiddels met Verzekerde gedeeld. Verzekerde meent op basis van dit document dat hij in de periode van 1998 tot 2012 te veel premie heeft betaald. Assuria bestrijdt dat en Verzekerde heeft daarop geen toelichting of onderbouwing daarvoor gegeven. Verder geldt ook hier dat de indeling in een ‘higher risk profession’ door Sagicor is gedaan op basis van de door Verzekerde zelf verstrekte informatie zoals hiervoor genoemd (zie 3.1 en ook 3.5). In het kader van een poging om dit geschil onderling op te lossen heeft Assuria Verzekerde aangeboden een bedrag te betalen. Verzekerde heeft dat bedrag echter niet aanvaard en er is geen regeling tot stand gekomen. Op grond waarvan Verzekerde thans meent in deze procedure aanspraak te kunnen maken op betaling van het door Assuria onverplicht aangeboden bedrag heeft hij niet duidelijk gemaakt. Ook dit deel van de vordering is daarom niet toewijsbaar.

- Bedrag cash value per Quarterly 28 februari 2018 en verzoek opname per die datum

3.7

Verzekerde maakt aanspraak op een formulier met een overzicht van het bedrag van de cash value op 28 februari 2018. Assuria heeft verklaard dat zij dat overzicht thans niet meer kan reproduceren. Assuria heeft wel beschikbaar gesteld een overzicht van de cash value per april 2018 (productie 39 van Assuria in eerste aanleg). Verzekerde kan op grond van de verzekeringsovereenkomst éénmaal per polisjaar een bedrag ter hoogte van 50% van de cash value opnemen, mits daarvoor op dat moment ruimte is. Het Hof begrijpt dat Verzekerde alsnog een opname wil doen op basis van de uit het overzicht van februari 2018 blijkende cash value. Hij stelt dat hij al in april 2018 daartoe een verzoek heeft ingediend maar daarop nooit antwoord van Sagicor heeft gekregen. Het Hof kan Verzekerde daarin niet volgen. Zijn verzoek is van 9 april 2018: productie 12 c bij conclusie van antwoord. Bij diezelfde productie bevindt zich een antwoord (per e-mail) van Sagicor aan Verzekerde waarin zij aan Verzekerde meedeelt dat hij maximaal NAf 800 kan opnemen. Hem wordt gevraagd aan Sagicor door te geven of hij dat maximale bedrag of minder wil opnemen. Een antwoord van Verzekerde daarop heeft het Hof niet aangetroffen. Vervolgens is op 7 mei 2018 een bedrag van NAf 760,44 aan Verzekerde betaald (productie 34 bij conclusie van antwoord). Voor toewijzing van dit deel van de vordering – nog afgezien van de vraag of Assuria zich op dit punt terecht op verjaring beroept - is dan ook geen plaats.

- Uitkering op grond van het Savings fund

3.8

Onbetwist door Verzekerde staat vast dat hij dit deel van de overeenkomst heeft opgezegd in november 2004 en dat op grond daarvan de door hem te betalen premie is aangepast. Volgens Assuria kan Verzekerde nog een bedrag van Cg 51,17 opnemen (zie productie 43). Verzekerde heeft dat onvoldoende betwist. Het bedrag waarvan hij betaling vordert heeft hij niet onderbouwd. Voor zover Verzekerde zich beroept op de berekening die hij als productie A heeft overgelegd bij pleidooi geldt dat Assuria die heeft opgesteld in het kader van een mogelijke regeling tussen partijen waaraan Verzekerde in deze procedure geen aanspraak kan ontlenen. Ook dit deel van vordering is daarom niet toewijsbaar.

Slotsom

3.9

Het hoger beroep slaagt niet zodat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd. Hetgeen Verzekerde in hoger beroep meer of anders heeft gevorderd dan in eerste aanleg, moet worden afgewezen. Verzekerde zal als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten van Assuria in hoger beroep moeten dragen.

B E S L I S S I N G

Het Hof:

bevestigt het vonnis waarvan beroep;

wijst af hetgeen Verzekerde in hoger beroep meer of anders heeft gevorderd dan in eerste aanleg;

veroordeelt Verzekerde in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Assuria gevallen en tot op heden begroot op Cg 6.000,00 aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na dit vonnis en de nakosten;

verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, C.J.H.G. Bronzwaer en E.W.A. Vonk, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao en uitgesproken op 14 oktober 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.