Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, eerste aanleg - enkelvoudig belastingrecht

ECLI:NL:OGEAA:2025:228

Op 18 July 2025 heeft de Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van belastingrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is AUA202304362 t/m AUA202304367 en AUA202304387 t/m, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:OGEAA:2025:228.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
AUA202304362 t/m AUA202304367 en AUA202304387 t/m
Datum uitspraak:
18 July 2025
Datum publicatie:
5 August 2025

Indicatie

“Het Gerecht is van oordeel dat geen sprake is van (ongeoorloofde) discriminatie van belanghebbende door de inkomsten van zijn echtgenote op grond van artikel 20 LIB bij belanghebbende in aanmerking te nemen. Verder is het Gerecht het eens met de opvatting van de Inspecteur dat op basis van artikel 16, lid 1, letter d LIB, de ingevolge de LTZO ingehouden aanvullende premies ziektekosten niet aftrekbaar zijn. Het voorgaande brengt mee dat deze premies geen aftrekbare persoonlijke lasten vormen als bedoeld in artikel 16, lid 1, letter d, LIB. Het gelijk op dit punt is aan de Inspecteur.”

Uitspraak

Uitspraak van 18 juli 2025

BBZ nrs. AUA202304362 t/m AUA202304367 en AUA202304387 t/m AUA 202304392

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK

op het beroep in de zin van de

Landsverordening beroep in belastingzaken van:

[Belanghebbende], wonende te Aruba,

belanghebbende,

gericht tegen:

DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Aruba,

de Inspecteur.

Procesverloop

1
PROCESVERLOOP
1.1

Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2014 en 2016 tot en met 2020 de volgende aanslagen inkomstenbelasting (IB) en premie AZV opgelegd (hierna: de aanslagen).

Jaar

Middel

Belastbaar- / premie inkomen

Dagtekening

2014

IB

Afl. 73.938

31 oktober 2019

2014

Premie AZV

Afl. 77.659

31 oktober 2019

2016

IB

Afl. 80.785

15 juni 2020

2016

Premie AZV

Afl. 81.663

15 juni 2020

2017

IB

Afl. 81.331

14 oktober 2020

2017

Premie AZV

Afl. 81.881

14 oktober 2020

2018

IB

Afl. 81.431

9 augustus 2021

2018

Premie AZV

Afl. 81.881

9 augustus 2021

2019

IB

Afl. 84.164

25 november 2021

2019

Premie AZV

Afl. 82.149

25 november 2021

2020

IB

Afl. 84.707

4 juli 2022

2020

Premie AZV

Afl. 80.832

4 juli 2022

1.2

Belanghebbende heeft op 18 december 2019 (2014), 10 augustus 2020 (2016), 20 november 2020 (2017), 4 oktober 2021 (2018), 10 januari 2022 (2019) en 31 augustus 2022 (2020) bezwaar gemaakt.

1.3

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 19 oktober 2023 de bezwaren afgewezen en de aanslagen gehandhaafd.

1.4

Belanghebbende heeft op 19 december 2023 tegen de uitspraken van de Inspecteur pro forma beroep ingesteld. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van Afl. 25.

1.5

Belanghebbende heeft het beroep op 15 februari 2024 gemotiveerd.

1.6

De Inspecteur heeft op 29 februari 2024 een verweerschrift ingediend.

1.7

De (eerste) zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2024 te Oranjestad. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur is verschenen [A]. Belanghebbende heeft ter zitting pleitnota’s ingebracht en voorgedragen.

1.8

De zaak is aangehouden om de Inspecteur in de gelegenheid te stellen te reageren op de door belanghebbende eerst in zijn pleitnota’s ingenomen stellingen.

1.9

De Inspecteur heeft op 29 april 2024 een aanvullend verweerschrift ingediend. Hierin heeft de Inspecteur te kennen gegeven dat hij bij de berekening van het belastbaar inkomen voor alle jaren met uitzondering van het jaar 2019 ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) ingehouden premie AZV.

1.10

Belanghebbende heeft op 7 juni 2024 gereageerd op het aanvullend verweerschrift.

1.11

Het Gerecht heeft partijen bij e-mail van 26 juni 2024 verzocht om aan te geven of zij ermee instemmen dat zonder nadere behandeling mondelinge behandeling door het Gerecht uitspraak wordt gedaan. De Inspecteur heeft daar bij e-mail van diezelfde dag mee ingestemd.

1.12

Belanghebbende heeft op 3 juli 2024 het volgende gereageerd: “Er is geen bericht van mijn aangegeven punten op het bijgewerkt verweerschrift van de Inspecteur belastingen, ik wil eerst duidelijkheid op die aangegeven punten”.

1.13

Uit deze e-mail heeft het Gerecht afgeleid dat belanghebbende er niet mee instemt dat zonder nadere mondelinge behandeling uitspraak wordt gedaan door het Gerecht.

1.14

De (tweede) zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2024 te Oranjestad. Daarbij waren dezelfde personen aanwezig als tijdens de eerste zitting. Aan het eind van de behandeling van het beroep is het onderzoek ter zitting gesloten.

2
FEITEN
2.1

Belanghebbende is geboren op 24 september 1953. Hij is ingezetene van Aruba. Belanghebbende is gehuwd met [B] (hierna: de echtgenote).

2.2

Belanghebbende is werkzaam geweest tot september 2013. Belanghebbende ontvangt in de onderhavige jaren een uitkering van APFA en een AOV-uitkering van de SVB. De echtgenote ontvangt uitsluitend een AOV-uitkering van de SVB.

2.3

Bij het opleggen van de onderhavige aanslagen IB zijn de door de echtgenote ontvangen AOV-uitkeringen op grond van artikel 20 van de Landsverordening inkomstenbelasting (LIB) in aanmerking genomen bij belanghebbende, als zijnde de echtgenoot met het hoogste persoonlijke arbeidsinkomen.

2.4

Aan de echtgenote van belanghebbende zijn voor de onderhavige jaren aanslagen IB opgelegd naar een belastbaar inkomen van nihil.

2.5

In zijn pleitnota (zie 1.8) heeft belanghebbende de stelling ingenomen dat voor de heffing van inkomstenbelasting ten onrechte (i) geen rekening is gehouden met de als persoonlijke lasten aan te merken bedragen die door de SVB zijn ingehouden aan premies AZV alsmede (ii) de door Stichting Pensioen Fonds Aruba (APFA) ingehouden aanvullende premies ziektekosten.

2.6

In zijn aanvullend verweerschrift (zie 1.9) heeft de Inspecteur over de stelling (i) te kennen gegeven dat bij de berekening van het belastbaar inkomen voor alle jaren met uitzondering van het jaar 2019 de door de SVB ingehouden premies AZV ten onrechte niet als persoonlijke last in aftrek zijn toegelaten. Verder heeft hij vermeld dat de ingevolge de Landsverordening tegemoetkoming ziektekosten overheidsgepensioneerden AB 1991 no. GT 48 (LTZO) ingehouden aanvullende premies ziektekosten voor de berekening van de verschuldigde premie AZV voor de jaren 2016, 2017, 2018 als voorheffing worden aangemerkt. Hij heeft de aanslagen dienovereenkomstig gecorrigeerd. Het belastbare inkomen en de verschuldigde premie AZV (2016, 2017, 2018) bedragen na de vermindering als volgt:

Jaar

Middel

Belastbaar inkomen

Verschuldigde AZV

2014

IB

Afl. 72.020

2016

IB

Afl. 78.769

neg. Afl. 8

2017

IB

Afl. 80.300

Afl. 68

2018

IB

Afl. 79.839

neg. Afl. 519

2020

IB

Afl. 83.255

Van de verminderingen heeft de Inspecteur bij het aanvullend verweerschrift verminderingsbeschikkingen met als dagtekening 24 mei 2024 gevoegd.

3
GESCHIL
3.1

Tussen partijen is in geschil of het belastbaar inkomen en de verschuldigde premies AZV voor de jaren 2019 en 2020 juist zijn berekend. Meer in het bijzonder gaat het om de vraag:

i) of sprake is van (ongeoorloofde) discriminatie van belanghebbende door de inkomsten van zijn echtgenote op grond van artikel 20 LIB bij belanghebbende in aanmerking te nemen;

ii) of ook de door APFA ingehouden aanvullende premies ziektekosten ingevolge LTZO voor de heffing van inkomstenbelasting zijn aan te merken als aftrekbare persoonlijke lasten;

(iii) of de door APFA ingevolge de LTZO ingehouden aanvullende premies ziektekosten voor de jaren 2019 en 2020 als voorheffing van de AZV in aanmerking dienen te worden genomen.

3.2

Nu de Inspecteur naar aanleiding van het beroepschrift de aanslagen IB en de aanslagen AZV heeft verminderd (zie r.o. 2.6) is het beroep in zoverre gegrond.

Overwegingen

4
OVERWEGINGEN
Inkomstenbelasting: Samentelling inkomens gehuwde belastingplichtigen
4.1

Artikel 3 LIB luidt – voor zover van belang – als volgt:

1. De binnen Aruba wonende personen zijn belastingplichtig naar hun belastbare inkomen.

(…)

Artikel 6 LIB luidt – voor zover van belang – als volgt:

1. De opbrengst van onderneming en arbeid omvat de niet onder artikel 5 vallende voordelen die als winst, honorarium, traktement, salaris, loon, vrije woning, vrije kost en inwoning, aandeel in winst of overwinst, tantième, gratificatie, vacatie- of presentiegeld of onder welke naam of vorm ook worden verkregen uit bedrijf of beroep (ambt, waardigheid, bediening en bestaande of vroegere dienstbetrekking door belastingplichtige zelf of door een ander vervuld daaronder begrepen) en uit handelingen, werkzaamheden en diensten van elke aard.

(…)

Artikel 20 LIB luidt als volgt:

1. In afwijking van artikel 3 worden ten aanzien van gehuwde, in Aruba wonende belastingplichtigen de zuivere inkomens van beide echtgenoten in aanmerking genomen bij de echtgenoot met het hoogste persoonlijke arbeidsinkomen.

2. Ingeval de echtgenoten, bedoeld in het eerste lid, geen persoonlijk arbeidsinkomen hebben genoten, dan wel hun persoonlijke arbeidsinkomen even hoog is, wordt het zuivere inkomen van beiden in aanmerking genomen bij de man.

3. Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid worden onder persoonlijk arbeidsinkomen verstaan de zuivere opbrengst van onderneming en arbeid.

4. Het eerste en het tweede lid vinden geen toepassing voor de zuivere opbrengsten van onderneming en arbeid. Voor die opbrengsten wordt elke echtgenoot afzonderlijk in de heffing betrokken.

5. Op gezamenlijk verzoek van beide echtgenoten kan het vierde lid buiten toepassing blijven. Dit verzoek dient schriftelijk te worden gedaan en als bijlage bij de aangifte te worden gevoegd.

6. Het eerste tot en met vijfde lid zijn niet van toepassing indien:

a. de belastingplichtigen niet het gehele kalenderjaar met elkander gehuwd zijn;

b. één of beide echtgenoten niet het gehele kalenderjaar in Aruba wonen;

c. de belastingplicht van één of beide echtgenoten gedurende het kalenderjaar is beëindigd wegens overlijden.

7. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder gehuwd verstaan gehuwd, niet duurzaam gescheiden levend.

4.2

Volgens de in artikel 3 LIB neergelegde hoofdregel is iedere belastingplichtige afzonderlijk inkomstenbelasting verschuldigd. Voor gehuwde belastingplichtigen wordt van deze hoofdregel afgeweken. In artikel 20 LIB is immers bepaald dat de zuivere inkomens van beide echtgenoten in aanmerking worden genomen bij de echtgenoot met het hoogste persoonlijke arbeidsinkomen. Deze samentelling vindt alleen geen toepassing voor de opbrengsten van onderneming en arbeid (artikel 20, lid 4, LIB).

4.3

Vaststaat dat belanghebbende het hoogste persoonlijke arbeidsinkomen heeft. Op grond van artikel 20, lid 3, LIB in combinatie met artikel 6 LIB behoort daartoe immers de uitkering van APFA als zijnde inkomen uit vroegere dienstbetrekking. Bij het opleggen van de onderhavige aanslagen is de door de echtgenote ontvangen AOV-uitkering – die niet als opbrengst van onderneming of arbeid kan worden aangemerkt, maar een periodieke uitkering betreft als bedoeld in artikel 7 LIB – daarom terecht bij belanghebbende in aanmerking is genomen.

4.4

Belanghebbende acht toepassing van artikel 20 LIB discriminerend. In zijn beroepschrift voert hij daartoe aan dat alleen gehuwde mannen met ‘ander inkomen’ met samentelling te maken krijgen en niet alle gepensioneerden die getrouwd zijn. In zijn tweede pleitnota heeft belanghebbende in dit verband vermeld dat hij vindt dat er nog steeds gediscrimineerd wordt bij het toevoegen van de heffingsgrondslag van zijn echtgenote (die een nihil aanslag krijgt), bij die van hem als meestverdiener.

4.5.1

Het Gerecht stelt voorop dat belanghebbendes stelling te vaag is en dat hij niet voldaan heeft aan zijn plicht feiten en omstandigheden te stellen die zijn stelling kunnen schragen. Voor zover belanghebbendes stelling zo moet worden opgevat dat de regeling discriminatoir is omdat de echtgenoten – anders dan in de situatie van belanghebbende – die geen persoonlijk arbeidsinkomen genieten niet te maken hebben met samentelling, is zijn opvatting onjuist. Op grond van artikel 20, lid 2, LIB vindt in die gevallen immers eveneens samentelling plaats en van ongelijke behandeling is in zoverre geen sprake.

4.5.2

Voor zover belanghebbende stelt dat de regeling discriminatoir is omdat hij wel, en zijn echtgenote (die een nihil aanslag krijgt) niet in de heffing van inkomstenbelasting wordt betrokken oordeelt het Gerecht dat de vergeleken situaties zodanig verschillen dat niet kan worden gezegd dat die situaties als rechtens vergelijkbare gevallen kunnen worden aangemerkt. Voor zover belanghebbende in dit verband zich erop beroept dat, hoewel niet sprake is van gelijke gevallen, niettemin zich een verboden discriminatie voordoet, faalt dit beroep evenzeer. Discriminatie op de grond dat ongelijke gevallen onevenredig ongelijk worden behandeld, doet zich slechts voor bij een overduidelijke onevenredigheid (HR 21 oktober 1992, nr. 28 548, BNB 1993/29). Dat hiervan in een situatie als hier aan de orde sprake is, is door belanghebbende onvoldoende gemotiveerd gesteld. Daarvan is het Gerecht ook overigens niet gebleken.

4.5.3

Verder wijst het Gerecht (ten overvloede) er op dat het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: Hof) in een uitspraak van 12 augustus 2020 (ECLI:NL:OGHACMB:2020:196) naar aanleiding van de vraag of sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid tussen gehuwden en ongehuwden geoordeeld heeft dat artikel 20 LIB niet heeft te gelden als een discriminerende regeling, omdat geen sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen, dan wel dat voor de ongelijke behandeling een objectieve dan wel redelijke rechtvaardigingsgrond aanwezig is.

4.5.4

Van schending van het discriminatieverbod is derhalve geen sprake. Het Gerecht merkt op dat per 1 januari 2023 artikel 20, lid 4, LIB is aangepast waardoor vanaf dat jaar elke echtgenoot voor de genoten AOV-uitkering afzonderlijk in de heffing wordt betrokken.

(ii) Inkomstenbelasting: Aftrek aanvullende premies ziektekosten

4.6

In artikel 16, lid 1, letter d, LIB is bepaald dat premies ingevolge de Landsverordening algemene ziektekostenverzekering, de Landsverordening algemene ouderdomsverzekering en de Landsverordening algemene weduwen- en wezenverzekering, uitgezonderd het gedeelte van de premie dat door de werkgever ter compensering van de door de werknemer verschuldigde premie als toeslag op het loon wordt betaald, aftrekbare persoonlijke lasten vormen.

4.7

Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de door APFA ingevolge de LTZO ingehouden aanvullende premies ziektekosten zijn aan te merken als aftrekbare persoonlijke lasten. De Inspecteur stelt dat de aanvullende premies ziektekosten niet aftrekbaar zijn.

4.8

Het Gerecht is het eens met de opvatting van de Inspecteur dat op basis van artikel 16, lid 1, letter d LIB, de ingevolge de LTZO ingehouden aanvullende premies ziektekosten niet aftrekbaar zijn. Het voorgaande brengt mee dat deze premies geen aftrekbare persoonlijke lasten vormen als bedoeld in artikel 16, lid 1, letter d, LIB. Het gelijk op dit punt is aan de Inspecteur.

(iii) AZV: ingehouden premies AZV jaren 2019 en 2020

4.9

Voor de berekening van de verschuldigde premie AZV worden de ingehouden bedragen aan aanvullende premie ziektekosten door de Inspecteur als voorheffing aangemerkt omdat deze bedragen ingevolge artikel 7 LTZO in het Algemene Fonds Ziektekosten van de AZV worden gestort.

4.10

In het aanvullend verweerschrift is opgenomen dat voor de jaren 2019 en 2020 de door APFA ingehouden aanvullende premies ziektekosten niet op de loonopgaaf zijn vermeld en dat bij de berekening van de verschuldigde premie AZV de Inspecteur om die reden daarmee geen rekening heeft gehouden. Op de zitting zijn partijen het erover eens geworden dat ook voor deze jaren de ingehouden aanvullende premies ziektekosten als voorheffing gelden. De verschuldigde AZV premie dient overeenkomstig de berekening van belanghebbende te worden vastgesteld op respectievelijk Afl. 43 (2019) en neg. Afl. 37.

5
PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT
5.1

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor het vergoeden van de proceskosten aangezien van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken.

5.2

Wel dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 4 Landsverordening beroep in belastingzaken het betaalde griffierecht van Afl. 25 aan belanghebbende te vergoeden.

6
DE BESLISSING

Het Gerecht:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt de uitspraken op bezwaar;

handhaaft de overeenkomstig de verminderingsbeschikkingen (zie r.o. 3.2) vastgestelde aanslagen IB voor de jaren 2014 en 2016 tot en met 2020;

vermindert de aanslagen AZV 2019 en 2020 naar een aanslag ten bedrage van Afl. 43 (2019) en neg. Afl. 37;

draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van Afl. 25 te vergoeden.

Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en is uitgesproken op 18 juli 2025, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen.

De griffier, De rechter,

Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.

HOGER BEROEP

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na de verzenddatum hoger beroep instellen bij:

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)

J.G. Emanstraat 51

Oranjestad

Aruba

U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:

1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;

2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:

a. de naam en het adres van de indiener,

b. de dagtekening,

c. waartegen u in beroep komt,

d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:

belastinggriffie@caribjustitia.org.

Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:

- natuurlijke personen: Afl. 75

- personenvennootschappen en rechtspersonen: Afl. 300