4.1
Artikel 3 LIB luidt – voor zover van belang – als volgt:
1. De binnen Aruba wonende personen zijn belastingplichtig naar hun belastbare inkomen.
(…)
Artikel 6 LIB luidt – voor zover van belang – als volgt:
1. De opbrengst van onderneming en arbeid omvat de niet onder artikel 5 vallende voordelen die als winst, honorarium, traktement, salaris, loon, vrije woning, vrije kost en inwoning, aandeel in winst of overwinst, tantième, gratificatie, vacatie- of presentiegeld of onder welke naam of vorm ook worden verkregen uit bedrijf of beroep (ambt, waardigheid, bediening en bestaande of vroegere dienstbetrekking door belastingplichtige zelf of door een ander vervuld daaronder begrepen) en uit handelingen, werkzaamheden en diensten van elke aard.
(…)
Artikel 20 LIB luidt als volgt:
1. In afwijking van artikel 3 worden ten aanzien van gehuwde, in Aruba wonende belastingplichtigen de zuivere inkomens van beide echtgenoten in aanmerking genomen bij de echtgenoot met het hoogste persoonlijke arbeidsinkomen.
2. Ingeval de echtgenoten, bedoeld in het eerste lid, geen persoonlijk arbeidsinkomen hebben genoten, dan wel hun persoonlijke arbeidsinkomen even hoog is, wordt het zuivere inkomen van beiden in aanmerking genomen bij de man.
3. Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid worden onder persoonlijk arbeidsinkomen verstaan de zuivere opbrengst van onderneming en arbeid.
4. Het eerste en het tweede lid vinden geen toepassing voor de zuivere opbrengsten van onderneming en arbeid. Voor die opbrengsten wordt elke echtgenoot afzonderlijk in de heffing betrokken.
5. Op gezamenlijk verzoek van beide echtgenoten kan het vierde lid buiten toepassing blijven. Dit verzoek dient schriftelijk te worden gedaan en als bijlage bij de aangifte te worden gevoegd.
6. Het eerste tot en met vijfde lid zijn niet van toepassing indien:
a. de belastingplichtigen niet het gehele kalenderjaar met elkander gehuwd zijn;
b. één of beide echtgenoten niet het gehele kalenderjaar in Aruba wonen;
c. de belastingplicht van één of beide echtgenoten gedurende het kalenderjaar is beëindigd wegens overlijden.
7. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder gehuwd verstaan gehuwd, niet duurzaam gescheiden levend.
4.4
Belanghebbende acht toepassing van artikel 20 LIB discriminerend. In zijn beroepschrift voert hij daartoe aan dat alleen gehuwde mannen met ‘ander inkomen’ met samentelling te maken krijgen en niet alle gepensioneerden die getrouwd zijn. In zijn tweede pleitnota heeft belanghebbende in dit verband vermeld dat hij vindt dat er nog steeds gediscrimineerd wordt bij het toevoegen van de heffingsgrondslag van zijn echtgenote (die een nihil aanslag krijgt), bij die van hem als meestverdiener.
4.5.1
Het Gerecht stelt voorop dat belanghebbendes stelling te vaag is en dat hij niet voldaan heeft aan zijn plicht feiten en omstandigheden te stellen die zijn stelling kunnen schragen. Voor zover belanghebbendes stelling zo moet worden opgevat dat de regeling discriminatoir is omdat de echtgenoten – anders dan in de situatie van belanghebbende – die geen persoonlijk arbeidsinkomen genieten niet te maken hebben met samentelling, is zijn opvatting onjuist. Op grond van artikel 20, lid 2, LIB vindt in die gevallen immers eveneens samentelling plaats en van ongelijke behandeling is in zoverre geen sprake.
4.5.2
Voor zover belanghebbende stelt dat de regeling discriminatoir is omdat hij wel, en zijn echtgenote (die een nihil aanslag krijgt) niet in de heffing van inkomstenbelasting wordt betrokken oordeelt het Gerecht dat de vergeleken situaties zodanig verschillen dat niet kan worden gezegd dat die situaties als rechtens vergelijkbare gevallen kunnen worden aangemerkt. Voor zover belanghebbende in dit verband zich erop beroept dat, hoewel niet sprake is van gelijke gevallen, niettemin zich een verboden discriminatie voordoet, faalt dit beroep evenzeer. Discriminatie op de grond dat ongelijke gevallen onevenredig ongelijk worden behandeld, doet zich slechts voor bij een overduidelijke onevenredigheid (HR 21 oktober 1992, nr. 28 548, BNB 1993/29). Dat hiervan in een situatie als hier aan de orde sprake is, is door belanghebbende onvoldoende gemotiveerd gesteld. Daarvan is het Gerecht ook overigens niet gebleken.
4.5.3
Verder wijst het Gerecht (ten overvloede) er op dat het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: Hof) in een uitspraak van 12 augustus 2020 (ECLI:NL:OGHACMB:2020:196) naar aanleiding van de vraag of sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid tussen gehuwden en ongehuwden geoordeeld heeft dat artikel 20 LIB niet heeft te gelden als een discriminerende regeling, omdat geen sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen, dan wel dat voor de ongelijke behandeling een objectieve dan wel redelijke rechtvaardigingsgrond aanwezig is.
4.5.4
Van schending van het discriminatieverbod is derhalve geen sprake. Het Gerecht merkt op dat per 1 januari 2023 artikel 20, lid 4, LIB is aangepast waardoor vanaf dat jaar elke echtgenoot voor de genoten AOV-uitkering afzonderlijk in de heffing wordt betrokken.
(ii) Inkomstenbelasting: Aftrek aanvullende premies ziektekosten
4.6
In artikel 16, lid 1, letter d, LIB is bepaald dat premies ingevolge de Landsverordening algemene ziektekostenverzekering, de Landsverordening algemene ouderdomsverzekering en de Landsverordening algemene weduwen- en wezenverzekering, uitgezonderd het gedeelte van de premie dat door de werkgever ter compensering van de door de werknemer verschuldigde premie als toeslag op het loon wordt betaald, aftrekbare persoonlijke lasten vormen.
4.8
Het Gerecht is het eens met de opvatting van de Inspecteur dat op basis van artikel 16, lid 1, letter d LIB, de ingevolge de LTZO ingehouden aanvullende premies ziektekosten niet aftrekbaar zijn. Het voorgaande brengt mee dat deze premies geen aftrekbare persoonlijke lasten vormen als bedoeld in artikel 16, lid 1, letter d, LIB. Het gelijk op dit punt is aan de Inspecteur.
(iii) AZV: ingehouden premies AZV jaren 2019 en 2020