Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, eerste aanleg - enkelvoudig bestuursrecht overig

ECLI:NL:OGEAA:2025:151

Op 16 April 2025 heeft de Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van bestuursrecht overig, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is AUA202500689, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:OGEAA:2025:151.

Soort procedure:
Zaaknummer(s):
AUA202500689
Datum uitspraak:
16 April 2025
Datum publicatie:
16 June 2025

Indicatie

Vovo artikel 7 lid 3 Toelatingsbesluit, schorsing uitzettingsbevel.

Uitspraak

Uitspraak van 16 april 2025

Lar nr. AUA202500689

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK

op het verzoek in de zin van artikel 54 van de

Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoekster],

verblijvend in Aruba,

hierna: verzoekster,

gemachtigde: de advocaat mr. J.J.C. Odor,

gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelend in Aruba,

hierna: de minister,

gemachtigden: mrs. T. Loopstok en C. Geerman (DWJZ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt het gerecht of er aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen hangende het bezwaar van verzoekster tegen de beslissing van de minister om te bevelen dat verzoekster wordt uitgezet.

1.1

Bij beschikking van 4 maart 2025 heeft de minister hiertoe besloten. Verzoekster heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt. Zij heeft het gerecht primair verzocht om voor de duur van de bezwaarprocedure het uitzettingsbevel te schorsen en te bepalen dat verzoekster de bezwaarprocedure in vrijheid in Aruba mag afwachten. Ook heeft zij het gerecht subsidiair verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

1.2

De minister heeft op 1 april 2025 producties ingediend.

1.3

Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 2 april 2025. Verzoekster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Ter zitting heeft de minister zijn pleitnota voorgedragen en overgelegd.

Beoordeling door het gerecht

2.1

Het gerecht beoordeelt het verzoek mede aan de hand van de door verzoekster tegen het uitzettingsbevel aangevoerde gronden. Het gerecht stelt daarbij voorop dat verzoekster bezwaar heeft gemaakt tegen het uitzettingsbevel. Het is dus nu aan de minister om zijn beslissing opnieuw te beoordelen aan de hand van de aangevoerde bezwaren. Voor het treffen van een voorlopige voorziening is in dit stadium (tijdens de bezwaarfase) in beginsel alleen dan aanleiding als het uitzettingsbevel zodanig gebrekkig is dat het na de heroverweging van de minister naar het oordeel van het gerecht niet of niet volledig in stand zal kunnen blijven. Of dat om andere redenen de uitvoering van het uitzettingsbevel voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.

2.2

Het gerecht wijst het verzoek om het uitzettingsbevel te schorsen toe. De minister heeft zich gebaseerd op onjuiste gronden om verzoekster uit te zetten.

2.3

Hierna legt het gerecht dit oordeel uit.

Wat is relevant om te weten in deze zaak?

3.1

Verzoekster heeft de Venezolaanse nationaliteit. Zij is op 12 februari 2025 Aruba binnengereisd als toerist. Op haar ED-kaart heeft zij aangegeven dat haar verwachte verblijfsduur 7 dagen is.

3.2

Op 4 maart 2025 is verzoekster aangehouden bij [plaats] en zij is overgedragen aan de afdeling Vreemdelingentoezicht van Guarda Nos Costa.

3.3

Bij beschikking van 4 maart 2025 is de uitzetting van verzoekster bevolen. Daarbij is haar een periode van niet toelating opgelegd van achttien (18) maanden.

3.4

Bij uitspraak van 5 maart 2025 heeft de rechter-commissaris de inbewaringstelling van verzoekster onrechtmatig geacht en de onmiddellijke opheffing van de inbewaringstelling bevolen.

3.5

Op 5 maart 2025 heeft verweerder aan verzoekster een meldingsplicht opgelegd.

Wat heeft de minister ten grondslag gelegd aan het uitzettingsbevel?

4. De minister heeft aan het uitzettingsbevel ten grondslag gelegd dat verzoekster in strijd heeft gehandeld met artikel 15, eerste lid, sub d, en artikel 23, tweede lid, van de Landsverordening Toelating en Uitzetting (Ltu). Verzoekster is toegelaten als toerist op 12 februari 2025 met een toegestane verblijfsduur van 07 dagen en verblijft in Aruba zonder een geldige verblijfstitel sinds 20 februari 2025.

Wat vindt het gerecht van de grondslag van het uitzettingsbevel en de argumenten van verzoekster daartegen ?

5. Artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu bepaalt kort gezegd dat personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten maar in het land worden aangetroffen terwijl de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken, kunnen worden uitgezet.

6.1

De minister heeft de uitspraak van de rechter-commissaris van 5 maart 2025 in het geding gebracht. In die uitspraak heeft de rechter-commissaris de inbewaringstelling onrechtmatig geacht en de onmiddellijke opheffing van de bewaring bevolen. De rechter-commissaris heeft geoordeeld dat er geen sprake is van illegaal verblijf. Daartoe heeft de rechter-commissaris overwogen dat de omstandigheid dat verzoekster in haar ED-kaart als periode van voorgenomen verblijf in Aruba 7 dagen heeft ingevuld niet betekent dat het haar niet is toegestaan langer dan deze periode in Aruba te verblijven.

6.2

Tijdens de zitting is met de minister besproken of de toegestane verblijfsdagen van verzoekster gebaseerd moeten worden op de door verzoekster vermelde dagen op de ED-kaart of op het in het Toelatingsbesluit genoemde aantal van 30 dagen die ook geregistreerd zijn in het “Identity Record” van het Radex-systeem. De minister heeft toegelicht dat verzoekster zelf op haar ED-kaart 7 dagen heeft ingevuld. Verzoekster moet bij aankomst in Aruba aannemelijk maken bij de migratieambtenaar dat zij over voldoende financiële middelen beschikt voor die 7 dagen en dat zij voor haar beoogd aantal dagen verblijf een hotelaccommodatie heeft geboekt. Na die 7 dagen heeft zij volgens de minister geen geldige verblijfstitel meer en kan zij uitgezet worden. Hoewel verzoekster beschikt over een geldig visum met een geldigheidsduur van 30 dagen impliceert dat niet dat zij gedurende deze periode in Aruba mag verblijven.

6.3

Daarnaast heeft de minister tijdens de zitting aangegeven dat deze uitspraak van belang is, omdat zij een dergelijk geval nog niet eerder heeft meegemaakt.

7. Het gerecht volgt de minister niet in haar standpunt en motiveert dit als volgt.

7.1

Artikel 8, eerste lid, van het Toelatingsbesluit 2009 (het Tb) luidt: “Een toelatingsplichtige met een visumplichtige nationaliteit wordt als toerist tot Aruba toegelaten, indien hij voldoet aan de voorwaarden, genoemd in artikel 7, eerste lid, onderdelen a en b, en hij in het bezit is van een geldig visum voor Aruba.”

7.2

Artikel 7, eerste lid, van het Tb luidt: “Een toelatingsplichtige met een niet-visumplichtige nationaliteit wordt als toerist tot Aruba toegelaten, indien hij:

a. de elektronische ED-kaart heeft ingevuld en verzonden en van de Dienst een elektronische verklaring als bedoeld in het derde lid heeft gekregen of over een toestemming als bedoeld in artikel 3b, eerste lid, beschikt;

b. ten genoegen van de migratieambtenaar aantoont te beschikken over een retour- of doorreispassagebiljet;

c. ten genoegen van de migratieambtenaar aannemelijk maakt dat hij beschikt over hotelaccommodatie in Aruba of over voldoende geldelijke middelen om gedurende de periode van zijn verblijf in de kosten van onderdak en levensonderhoud te kunnen voorzien.”

7.3

Artikel 7, derde lid, van het Tb luidt: “Ten bewijze dat hij als toerist is toegelaten tot Aruba, wordt aan de toelatingsplichtige, bedoeld in het eerste lid, een elektronische verklaring verzonden, bevattende als uiterste datum van het toegestane verblijf in Aruba de dertigste dag na die van de aankomst van de betrokkene in Aruba. Indien de betrokkene stelt een toestemming te hebben als bedoeld in artikel 3b, eerste lid, dan controleert de migratieambtenaar of deze toestemming is verstrekt. Deze toestemming is per verblijf voor maximaal 90 dagen geldig.”

7.4

Artikel 3b, eerste lid, van het Tb luidt: “Bij regeling van de Minister kan worden bepaald dat een toelatingsplichtige die een daarin bepaalde nationaliteit bezit, ten einde toegelaten te kunnen worden een langs elektronische weg aangevraagde toestemming van de Minister behoeft.”

7.5

Het gerecht is van oordeel dat verzoekster een toegestane verblijfsduur van 30 dagen heeft. Dit blijkt uit artikel 7, derde lid, van het Tb. Dit staat ook zo vermeld in de registratie van het Radex-systeem. Dit betekent dat de stelling van verweerder dat vanaf 20 februari 2025 sprake was van illegaal verblijf in Aruba niet juist is. Dat verzoekster op haar ED-kaart 7 dagen als voorgenomen verblijf heeft ingevuld, betekent niet dat zij dus slechts 7 dagen mag verblijven in Aruba. De tekst van het Tb geeft een ander recht. Als een toelatingsplichtige met een visumplichtige nationaliteit in het bezit is van een geldig visum voor Aruba en voldoet aan de eisen genoemd in artikel 7, eerste lid, onder a en b (kort gezegd de elektronische ED-kaart ingevuld en beschikken over een retour- of doorreispassagebiljet), dan wordt die persoon als toerist toegelaten tot Aruba. Uit artikel 7, derde lid, van het Tb volgt dat dat voor een duur van 30 dagen is. Voor de lezing van de minister dat als toegestane verblijfsduur het door de toelatingsplichtige zelf aangegeven verwachte aantal dagen geldt, biedt de tekst van het Tb geen aanknopingspunten. Er is ook geen andere rechtsregel aan te wijzen waarin steun kan worden gevonden voor de lezing van de minister. Nu geen sprake was van illegaal verblijf, houdt de in het uitzettingsbevel vermelde grondslag geen stand.

7.6

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat er grond bestaat voor schorsing van het uitzettingsbevel. Het verzoek daartoe zal worden toegewezen.

8.1

Verzoekster stelt zich verder op het standpunt dat er gronden bestaan om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij bezig is met een verzoek voor een vergunning als inwonend huishoudelijk personeel ter verzorging van een bejaarde met een medische toestand. Zij doet een beroep op het Handboek Toelating 2023 van de Dimas en stelt dat zij niet in het buitenland hoeft te wachten voor die vergunning. Zij bevindt zich reeds op Aruba en is op rechtmatige wijze Aruba binnengekomen

8.2

Dit betoog slaagt niet. Het gerecht motiveert dit als volgt.

8.3

Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij een aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf heeft ingediend. Zij heeft evenmin bewijsstukken ingediend waaruit blijkt dat het in haar geval gaat om de verzorging van een bejaarde met een medische toestand.

8.4

In wat verzoekster heeft aangevoerd, ziet het gerecht dus geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

Conclusie en gevolgen

9. Het uitzettingsbevel zal worden geschorst omdat de verwachting is dat het uitzettingsbevel in de bezwaarprocedure niet in stand blijft. Het primaire verzoek van verzoekster wordt dus toegewezen.

10. Voor een veroordeling in de door verzoekster gemaakte proceskosten bestaat in een voorzieningenprocedure geen wettelijke grondslag. Het gerecht gelast verweerder om het door verzoekster betaalde griffierecht terug te betalen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:

- wijst toe het verzoek om een voorlopige voorziening

- schorst de beschikking van 5 maart 2025, totdat op het daartegen door verzoekster gemaakte bezwaar is beslist,

- gelast de teruggave van het door verzoekster betaalde griffierecht ad Afl. 25,-.

Deze beslissing is gegeven door mr. drs. S. Lanshage, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 april 2025 in aanwezigheid van de griffier, mr. A. de Cuba.

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.