Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, eerste aanleg - enkelvoudig belastingrecht

ECLI:NL:OGEAC:2025:57

Op 17 April 2025 heeft de Gerecht in eerste aanleg van Curaçao een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van belastingrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is CUR202401929 en CUR202401930, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:OGEAC:2025:57.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
CUR202401929 en CUR202401930
Datum uitspraak:
17 April 2025
Datum publicatie:
8 May 2025

Indicatie

De naheffingsaanslag en verzuimboete winstbelasting 2019 zijn terecht opgelegd, omdat belanghebbende niet zelfstandig tot verrekening kan en mag overgaan. De naheffingsaanslag en verzuimboete winstbelasting 2020 zijn eveneens terecht opgelegd. De aangifte is correct ingediend, maar de betaling heeft – zoals belanghebbende ook heeft erkend – niet juist plaatsgevonden. Er spelen daarnaast diverse formele punten.

Uitspraak

Uitspraak van 17 april 2025

BBZ nrs. CUR202401929 en CUR202401930

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

UITSPRAAK

op het beroep in de zin van de

Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:

[Belanghebbende] , gevestigd te Curaçao,

belanghebbende,

gericht tegen:

DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,

de Inspecteur.

Procesverloop

1
PROCESVERLOOP
1.1

Aan belanghebbende is met dagtekening 30 juni 2021 een naheffingsaanslag winstbelasting over het jaar 2019 opgelegd naar een te betalen bedrag van NAf 10.103. Gelijktijdig is een verzuimboete opgelegd van NAf 505 (hierna: de naheffingsaanslag en verzuimboete 2019).

1.2

Aan belanghebbende is met dagtekening 28 juni 2022 een naheffingsaanslag winstbelasting over het jaar 2020 opgelegd naar een te betalen bedrag van NAf 35.824. Gelijktijdig is een verzuimboete opgelegd van NAf 3.582 (hierna: de naheffingsaanslag en verzuimboete 2020).

1.3

Belanghebbende heeft op 20 december 2022 tegen de naheffingsaanslag en verzuimboete 2019 en 31 januari 2023 tegen de naheffingsaanslag en verzuimboete 2020 bezwaar gemaakt.

1.4

De Inspecteur heeft bij uitspraak van 3 april 2024 het bezwaar tegen de naheffingsaanslag en verzuimboete 2019 niet-ontvankelijk verklaard. De Inspecteur heeft hierin verder aangegeven ambtshalve geen aanleiding te zien om tot vermindering over te gaan.

1.5

De Inspecteur heeft op 31 mei 2024 gereageerd op het bezwaar tegen de naheffingsaanslag en verzuimboete 2020. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:

“(…)

Onderwerp:

- Bezwaarschrift winstbelasting 2020 van [Belanghebbende] BV (…)

De Inspecteur der Belastingen heeft het bezwaarschrift winstbelasting van het jaar 2020 van [Belanghebbende] BV (…) in behandeling genomen. Deze brief is een reactie op dit bezwaarschrift.

In uw e-mail van 31 januari 2023 en 30 mei 2024 heeft u namens belanghebbende bezwaar aangetekend tegen de aanslag winstbelasting over het jaar 2020. (…)

1. Ontvankelijkheid

Een bezwaarschrift is tijdig ingediend als het binnen 2 maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet is ingediend. Belanghebbende heeft op 31 januari 2023 bezwaar ingediend. Het bezwaar is nader toegelicht in een e-mail van 30 mei 2024. Het bezwaar is niet tijdig ingediend, namelijk na 2 maanden van de dagtekening van het aanslagbiljet. Belanghebbende heeft echt voldoende aannemelijk gemaakt, dat het indienen van het bezwaarschrift meer dan 2 maanden van de dagtekening verschoonbaar is. Als zodanig wordt het bezwaar alsnog altijd tijdig aangemerkt. Belanghebbende is ontvankelijk in haar bezwaar.

2. Standpunt belanghebbende

(…)

3. Beoordeling van het bezwaar

(…)

4. Standpunt en conclusie

Ik wijs het bezwaar van belanghebbende af conform hetgeen hierboven is aangegeven.

(…)

De brief bevat geen rechtsmiddelverwijzing.

1.6

Belanghebbende heeft op 3 juni 2024 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur van 3 april 2024 en de reactie van de Inspecteur van 31 mei 2024. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.

1.7

De Inspecteur heeft bij uitspraak van 29 oktober 2024 het bezwaar tegen de naheffingsaanslag en verzuimboete 2020 niet-ontvankelijk verklaard. De Inspecteur heeft hierin verder aangegeven ambtshalve geen aanleiding te zien om tot vermindering over te gaan.

1.8

De Inspecteur heeft op 18 maart 2025 een verweerschrift ingediend.

1.9

De zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2025 te Willemstad. Belanghebbende is vertegenwoordigd door [A] (directeur van belanghebbende) en bijgestaan door [B] en [C] verbonden aan [Q]. Namens de Inspecteur zijn [D] en [E] verschenen. Belanghebbende heeft een pleitnota ingebracht.

2
FEITEN
Ten aanzien van het jaar 2019
2.1

Belanghebbende heeft definitieve aangiften winstbelasting voor de jaren 2017 en 2018 gedaan. Deze aangiften hebben volgens belanghebbende geresulteerd in terug te ontvangen bedragen van respectievelijk NAf 203 en NAf 9.900.

2.2

Belanghebbende heeft op 30 december 2020 de definitieve aangifte winstbelasting 2019 gedaan. De verschuldigde winstbelasting volgens de definitieve aangifte is NAf 23.005. Belanghebbende heeft op diezelfde dag een bedrag van NAf 12.902 aan winstbelasting betaald. In een e-mail aan de Inspecteur van 31 januari 2021 heeft belanghebbende meegedeeld dat zij de (overige) verschuldigde winstbelasting voor het jaar 2019 van NAf 10.103 heeft verrekend met de volgens haar terug te ontvangen bedragen aan winstbelasting voor de jaren 2017 en 2018 (zie 2.1).

2.3

De Inspecteur heeft vervolgens de onderhavige naheffingsaanslag en verzuimboete 2019 van opgelegd. De nageheven winstbelasting bedraagt NAf 10.103. De verzuimboete van NAf 505 (5%) is opgelegd vanwege het (gedeeltelijk) niet tijdig betalen van de op aangifte verschuldigde winstbelasting.

Ten aanzien van het jaar 2020

2.4

Belanghebbende heeft op 28 februari 2022 de definitieve aangifte winstbelasting 2020 gedaan. De verschuldigde winstbelasting volgens de definitieve aangifte is NAf 35.824.

2.5

Belanghebbende heeft geen winstbelasting betaald.

2.6

De Inspecteur heeft vervolgens de onderhavige naheffingsaanslag en verzuimboete 2020 opgelegd. De nageheven winstbelasting bedraagt NAf 35.824. De verzuimboete van NAf 3.582 (10%) is opgelegd vanwege het niet tijdig betalen van de op aangifte verschuldigde winstbelasting. Bij de hoogte van de boete is de Inspecteur uitgegaan van een tweede verzuim.

2.7

Het voorblad van het definitieve online aangiftebiljet vermeldt het volgende:

[Het voorblad van het definitieve online aangiftebiljet is geanonimiseerd]

3
GESCHIL
3.1

In geschil is of de naheffingsaanslagen en verzuimboetes 2019 en 2020 terecht en naar de juiste hoogte zijn opgelegd.

3.2

Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend. Samengevat voert zij ten aanzien van de naheffingsaanslag en verzuimboete 2019 aan dat zij de verschuldigde winstbelasting 2019 tijdig zou hebben betaald door middel van verrekening. Ten aanzien van de (naheffingsaanslag en) verzuimboete 2020 verwijst belanghebbende naar het voorblad van het definitieve online aangiftebiljet (zie 2.7) waarop wordt vermeld dat zij geen winstbelasting verschuldigd zou zijn maar recht zou hebben op een teruggaaf van NAf 13.000.

3.3

De Inspecteur beantwoordt voornoemde vraag bevestigend.

Overwegingen

4
OVERWEGINGEN
Ontvankelijkheid beroep 2020
4.1

Alvorens tot een eventuele inhoudelijke beoordeling van het geschil te kunnen overgaan, dient het Gerecht de ontvankelijkheid van belanghebbendes beroep te beoordelen.

4.2

In artikel 31, lid 1, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een door de Inspecteur gedane uitspraak, binnen twee maanden na de dagtekening van de uitspraak een beroepschrift kan indienen bij het Gerecht.

4.3

De Inspecteur heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat eerst op 29 oktober 2024 uitspraak op bezwaar is gedaan (zie 1.7). Het door belanghebbende ingestelde beroep van 3 juni 2024 is prematuur en dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de Inspecteur.

4.4

Het Gerecht overweegt als volgt. Belanghebbende heeft op 3 juni 2024 beroep aangetekend naar aanleiding van de reactie op het bezwaar van de Inspecteur van 31 mei 2024 (zie 1.5). In deze brief deelt de Inspecteur mee dat hij het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag en verzuimboete 2020 afwijst. Het Gerecht is van oordeel dat de brief van de Inspecteur van 31 mei 2024 als uitspraak op bezwaar moet worden aangemerkt, dan wel gelet op de duidelijke bewoordingen van die brief zo door belanghebbende heeft mogen worden opgevat. Dat een rechtsmiddelverwijzing ontbreekt, doet hieraan niet af.

4.5

Gelet op het voorgaande is sprake van een ontvankelijk beroep.

Ontvankelijkheid bezwaar 2019

4.6

In artikel 29, lid 1, ALL is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bewaarschrift kan indienen bij de Inspecteur.

4.7

Het onderhavige aanslagbiljet is gedagtekend 30 juni 2021. Belanghebbende stelt in haar bezwaarschrift dat zij door het debiteurenoverzicht van 9 december 2022 eerst op de hoogte is gekomen van de naheffingsaanslag en verzuimboete 2019.

4.8

In hetgeen belanghebbende heeft verklaard ligt de betwisting van de tijdige verzending van het aanslagbiljet besloten. (Voetnoot 1) Dit betekent dat aangenomen moet worden dat belanghebbende heeft betwist dat de Inspecteur het aanslagbiljet tijdig aan haar heeft bekendgemaakt, ook zonder dat zij expliciet melding maakt van die stelling. In dat geval moet de Inspecteur aannemelijk maken dat de belastingaanslag wel tijdig en rechtsgeldig aan belanghebbende is bekendgemaakt. (Voetnoot 2)

4.9

De Inspecteur heeft in dat verband niets aangevoerd. De Inspecteur heeft aldus, tegenover de betwisting van belanghebbende, de (tijdige) verzending van de naheffingsaanslag en verzuimboete niet aannemelijk gemaakt. De bezwaartermijn vangt in dat geval aan op het tijdstip dat belanghebbende eerst kennis heeft gekregen van de naheffingsaanslag en verzuimboete. In het onderhavige geval is dat op 9 december 2022. Belanghebbende heeft vervolgens op 20 december 2022 en derhalve tijdig bezwaar gemaakt. Gelet op het voorgaande is het bezwaar ontvankelijk. De Inspecteur heeft het bezwaar dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep dient reeds hierom gegrond te worden verklaard.

Ontvankelijkheid bezwaar 2020

4.10

De Inspecteur heeft belanghebbende in zijn reactie op het bezwaar van 31 mei 2024 ontvankelijk geacht in haar bezwaar (zie 1.5). Nu deze brief gelet op hetgeen hiervoor in 4.4 is overwogen wordt aangemerkt als uitspraak op bezwaar kan belanghebbende in de beroepsfase die vervolgens is aangevangen op 3 juni 2024 niet meer worden tegengeworpen dat het bezwaar vanwege te late indiening niet ontvankelijk is. (Voetnoot 3) Dat in de nadien gedane (volgens de Inspecteur formele) uitspraak op bezwaar van 29 oktober 2024 (zie 1.7) een afwijkend standpunt wordt ingenomen en het bezwaar niet-ontvankelijk wordt geacht, leidt niet tot een ander oordeel.

Hoorplicht

4.11

Ingevolge artikel 30, lid 4, van de ALL dient de belanghebbende die daartoe in zijn bezwaarschrift het verlangen te kennen geeft, vóór de uitspraak door de Inspecteur te worden gehoord.

4.12

Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift van 20 december 2022 en een nader stuk van 16 mei 2023 verzocht om te worden gehoord. De Inspecteur heeft nagelaten belanghebbende te horen. De Inspecteur heeft geen omstandigheden aangevoerd die noopten tot afwijking van artikel 30, lid 4, van de ALL. Naar het oordeel van het Gerecht is belanghebbende door de gang van zaken bij het horen benadeeld. De uitspraken op bezwaar dienen (ook) hierom te worden vernietigd.

4.13

Uit de stukken van het geding leidt het Gerecht af dat belanghebbende wenst dat de rechter een inhoudelijke beslissing neemt. Het Gerecht zal de zaak dan ook niet terugwijzen naar de Inspecteur om alsnog te horen, maar inhoudelijk beslissen.

Naheffingsaanslag 2019

4.14

Op grond van artikel 15, lid 4, van de ALL is de belastingplichtige gehouden uiterlijk op de laatste dag van de zesde maand na afloop van het boekjaar over dat jaar definitieve aangifte te doen en de belasting overeenkomstig die aangifte te betalen bij de Ontvanger.

4.15

Ingevolge artikel 16 van de ALL kan de Inspecteur, indien de winstbelasting die op aangifte behoort te worden voldaan niet is betaald, de niet betaalde belasting naheffen door middel van een naheffingsaanslag.

4.16

In artikel 12A van de Landsverordening op de invordering van directe belastingen 1943 (hierna: LINV) is een specifieke regeling opgenomen voor het verrekenen van belastingschulden. Ingevolge artikel 12A, lid 1 van de LINV is de Ontvanger ten aanzien van de belastingschuldige bevoegd aan hem uit te betalen en van hem te innen bedragen ter zake van de directe belastingen en heffingen, met elkaar te verrekenen.

4.17

In voornoemde Landsverordening is geen bepaling opgenomen die belastingschuldige dezelfde bevoegdheid geeft, zodat belanghebbende niet zelfstandig tot verrekening kan en mag overgaan. (Voetnoot 4)

4.18

Daarbij komt dat de bedragen die belanghebbende zou terugontvangen op het moment van het verschuldigd worden van de winstbelasting 2019, nog niet waren geformaliseerd in een (negatieve) aanslag, zodat die bedragen nog niet rechtens vorderbaar waren en dus ook om die reden niet in aanmerking komen voor verrekening. Dat de Inspecteur niet binnen de in artikel 15, lid 8, van de ALL genoemde termijn een aanslag winstbelasting 2017 en 2018 zou hebben opgelegd, doet daaraan niet af. (Voetnoot 5)

4.19

Het vorenstaande brengt mee dat belanghebbende de verschuldigde winstbelasting voor het jaar 2019 (gedeeltelijk) niet tijdig heeft betaald. De naheffingsaanslag is mitsdien terecht opgelegd.

Verzuimboete 2019

4.20

Op grond van artikel 19, lid 1 van de ALL kan de Inspecteur indien de belastingplichtige de belasting die op aangifte met worden voldaan niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet een boete van ten hoogste NAf 10.000 opleggen.

4.21

Nadere regels voor het opleggen van boetes zijn opgenomen in Hoofdstuk IV van de Ministeriele regeling formeel belastingrecht (hierna: de regeling). Op grond van artikel 4.3, lid 1 van de regeling wordt bij het opleggen van een verzuimboete rekening gehouden met het aantal keren dat in de voorafgaande vier belastingjaren een verzuim is geconstateerd.

4.22

In artikel 4.6, lid 2 van de regeling is bepaald dat de Inspecteur in geval van een eerste verzuim een boete oplegt van 5% van het bedrag van de naheffingsaanslag met een minimum van NAf 250 en een maximum van NAf 5.000, in geval van een tweede verzuim een boete van 10% van het bedrag van de naheffingsaanslag met een minimum van NAf 500 en een maximum van NAf 5.000 en in geval van een derde of volgend verzuim een boete van 15% van het bedrag van de naheffingsaanslag met een minimum van NAf 1.000 en een maximum van NAf 10.000.

4.23

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen staat vast dat belanghebbende de verschuldigde winstbelasting voor het jaar 2019 (gedeeltelijk) niet tijdig heeft betaald. Dat het bedrag aan belasting – zoals belanghebbende stelt – in feite reeds in het bezit van de Ontvanger was, leidt niet tot een ander oordeel. De Inspecteur heeft de verzuimboete overeenkomstig wet- en regelgeving opgelegd.

4.24

Een verzuimboete dient achterwege te blijven indien sprake is van afwezigheid van alle schuld (AVAS). Van AVAS is sprake als belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig werd betaald. (Voetnoot 6)

4.25

Zoals hiervoor in 4.17 en 4.18 is overwogen, kan een belastingschuldige niet zelfstandig tot verrekening overgaan, te meer niet nu het terug te ontvangen bedrag aan winstbelasting 2017 en 2018 nog niet was geformaliseerd. Van AVAS is naar het oordeel van het Gerecht geen sprake. Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd, namelijk dat de Inspecteur de termijn van artikel 15, lid 8 van de ALL ruimschoots heeft overschreden en belanghebbende hierover (tevergeefs) diverse malen contact heeft gezocht met de Inspecteur, alsmede haar verklaring ter zitting dat zij op de rand van faillissement verkeerde als gevolg van de Covid-crisis en de teruggaven winstbelastingen voor de jaren 2017 en 2018 nodig had om de winstbelasting 2019 te kunnen voldoen, is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van AVAS op grond waarvan de boete zou moeten vervallen.

4.26

De hiervoor gestelde en niet nader onderbouwde financiële omstandigheden geven geen aanleiding tot matiging van de boete. Met de omstandigheid dat belanghebbende voorheen altijd tijdig aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan, heeft de Inspecteur bij de hoogte van de boete rekening gehouden door uit te gaan van een eerste verzuim. Het Gerecht acht de verzuimboete van NAf 505 passend en geboden.

Naheffingsaanslag 2020

4.27

Het Gerecht overweegt ten aanzien van de naheffingsaanslag over het jaar 2020 dat tussen partijen niet in geschil lijkt te zijn dat belanghebbende conform haar aangifte NAf 35.824 aan winstbelasting verschuldigd was. Vaststaat dat belanghebbende dit bedrag niet (tijdig) heeft betaald, zodat de naheffingsaanslag in zoverre terecht is opgelegd.

Verzuimboete 2020

4.28

Het Gerecht verwijst voor de wet- en regelgeving naar de overwegingen 4.14 en 4.20 tot en met 4.22.

4.29

Vaststaat dat belanghebbende de op aangifte verschuldigde winstbelasting niet (tijdig) heeft betaald. Daarmee is sprake van een verzuim als bedoeld in artikel 19, lid 1 van de ALL ter zake waarvan de Inspecteur een boete kan opleggen van ten hoogste NAf 10.000. De Inspecteur is voor de hoogte van de boete van NAf 3.582 (10%) uitgegaan van een tweede verzuim.

4.30

De Inspecteur heeft de verzuimboete overeenkomstig wet- en regelgeving opgelegd. Van AVAS is naar het oordeel van het Gerecht geen sprake.

4.31

Naar het Gerecht begrijpt doet belanghebbende met haar stelling dat op het voorblad van de definitieve aangifte (zie 2.7) staat vermeld dat zij geen winstbelasting verschuldigd zou zijn, maar recht zou hebben op een teruggaaf van NAf 13.000 een beroep op het vertrouwensbeginsel. Het Gerecht is van oordeel dat een beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Belanghebbende heeft zelf in haar aangifte aangegeven dat zij een bedrag van NAf 35.824 aan winstbelasting voor het jaar 2020 verschuldigd is. Belanghebbende had dan ook redelijkerwijs kunnen en moeten beseffen dat het op het voorblad vermelde bedrag van -/- NAf 13.000 een onjuistheid betrof.

4.32

Belanghebbende heeft ter zitting erkend dat niet juist gehandeld is. De aangifte ziet op een jaar waarin sprake was van herstructurering in verband met het creëren van een fiscale eenheid. De aangifte is correct ingediend, maar het bedrag aan verschuldigde winstbelasting had in dat verband anders kunnen zijn. Belanghebbende is het met name niet eens met de opeenstapeling van boetes en geeft aan in een molen te zitten waar zij niet uit komt.

4.33

Het Gerecht stelt voorop dat de verzuimboete is bedoeld om de belastingplichtige die, zoals belanghebbende, te laat heeft betaald, in te scherpen dat zij betalingstermijnen volledig dient na te komen. Indien belanghebbende tijdig aan haar betalingsverplichtingen voldoet, zal zij in de toekomst geen verzuimboetes meer opgelegd krijgen en komt een einde aan de door haar genoemde opeenstapeling van boetes.

Het Gerecht acht de verzuimboete van NAf 3.582 in het onderhavige geval passend en geboden.

Overschrijding redelijke termijn

4.34

Belanghebbende stelt zich tot slot op het standpunt dat de boetes dienen te worden verminderd in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad hanteert als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechter niet binnen twee jaar uitspraak doet na het moment dat jegens de beboete persoon een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd (vgl. HR 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006).

4.35

Van het moment waarop belanghebbende voor het eerst kennis heeft genomen dat haar de verzuimboetes 2019 en 2020 zijn opgelegd, namelijk op 9 december 2022 (zie 4.7; op dit debiteurenoverzicht staat ook de naheffingsaanslag en verzuimboete 2020 vermeld) tot de onderhavige uitspraak van het Gerecht (30 april 2025) zijn meer dan twee jaar verstreken, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn meebrengt van naar boven afgerond 5 maanden. Bijzondere omstandigheden die een langere termijn zouden rechtvaardigen zijn gesteld noch gebleken.

Naar het oordeel van het Gerecht vangt de redelijke termijn eerst aan op 9 december 2022 en derhalve niet op het tijdstip van de oplegging van de verzuimboete 2019 op 30 juni 2021 of op het tijdstip waarop de verzuimboete 2022 op 28 juni 2022 is opgelegd. De strekking van de bepaling op grond waarvan afdoening van een strafvervolging dient plaats te vinden binnen een redelijke termijn – artikel 6, lid 1 van het EVRM – is namelijk dat moet worden voorkomen dat de belastingplichtige die een bestuurlijke boete wordt opgelegd langer dan redelijk lijdt onder de bedreiging van een (verdere) strafvervolging en mogelijke bestraffing. Met inachtneming van die strekking kan een dergelijk lijden eerst aanvangen nadat kennis is genomen van het feit dat een bestuurlijke boete is opgelegd.

4.36

Nu de verzuimboete 2019 minder bedraagt dan NAf 1.000 zal het Gerecht ter zake daarvan volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden Het Gerecht verwijst in dit verband naar Hoge Raad 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853. In plaats van de door de Hoge Raad gehanteerde bagatelgrens van € 1.000, zal het Gerecht evenwel uitgaan van een bagatelgrens in de in Curaçao geldende valuta. (Voetnoot 7) In navolging van Gerechtshof Amsterdam 17 juli 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2297 zal het Gerecht derhalve de uitgangspunten die zijn vermeld in Gerechtshof Amsterdam 2 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1298, die tot voor kort werden gehanteerd, verlaten en in lijn brengen met de hiervoor vermelde jurisprudentie van de Hoge Raad, hetgeen onder andere betekent dat de voormalige gehanteerde bagatelgrens van NAf 200 zal worden vervangen door de hiervoor vermelde bagatelgrens van NAf 1.000.

4.37

Het Gerecht zal de verzuimboete 2020 met 5% verminderen overeenkomstig de (nieuwe) uitgangspunten zoals vermeld in de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam 17 juli 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2297. Het vorenstaande brengt mee dat de verzuimboete 2020 zal worden verminderd tot NAf 3.402.

Conclusie

4.38

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen worden de beroepen (op formeelrechtelijke gronden) gegrond verklaard, maar wordt uitsluitend de verzuimboete 2020 verminderd tot het in 4.37 genoemde bedrag.

5
(PROCES)KOSTEN EN GRIFFIERECHT
5.1

Belanghebbende heeft verzocht om een integrale (proces)kostenvergoeding voor de bezwaar- en beroepsfase van NAf 8.454.

Kosten bezwaarfase

5.2

Ingevolge artikel 32a, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het verzoek moet ingevolge artikel 32a, lid 2 ALL worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in artikel 6.4 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht.

5.3

Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift verzocht om een vergoeding van de kosten van de bezwaarfase. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De naheffingsaanslagen en verzuimboetes 2019 en 2020 zijn gelet op hetgeen hiervoor is overwogen immers niet door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht opgelegd.

Kosten beroepsfase

5.4

Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.

5.5

In artikel 15, lid 2, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127. (Voetnoot 8)

5.6

Van een forfaitaire vergoeding kan worden afgeweken in bijzondere omstandigheden (artikel 2, lid 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht).

5.7

In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf. 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).

5.8

Het Gerecht wijst een verzoek om een integrale proceskostenvergoeding voor de beroepsfase af. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van een forfaitaire vergoeding dient te worden afgeweken is niet gebleken (artikel 2, lid 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht).

Griffierecht

5.9

Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 150 aan belanghebbende te vergoeden.

6
DE BESLISSING

Het Gerecht:

verklaart de beroepen gegrond;

vernietigt de uitspraken op bezwaar;

handhaaft de naheffingsaanslagen winstbelasting 2018 en 2019;

handhaaft de verzuimboete winstbelasting 2019;

vermindert de verzuimboete winstbelasting 2020 tot NAf 3.402;

veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400; en

draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden.

Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en uitgesproken op 17 april 2025, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen.

De griffier, De rechter,

Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.

HOGER BEROEP

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na de verzenddatum hoger beroep instellen bij:

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)

Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18

Willemstad

Curaçao

U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:

1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;

2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:

a. de naam en het adres van de indiener,

b. de dagtekening,

c. waartegen u in beroep komt,

d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:

belastinggriffie@caribjustitia.org.

Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:

- natuurlijke personen: Cg 200

- personenvennootschappen en rechtspersonen: Cg 500

Voetnoot

Voetnoot 1

HR 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102.

Voetnoot 2

Vgl. HR 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB8440.

Voetnoot 3

Vgl. HR 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1153 en CRvB 9 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1500.

Voetnoot 4

Vgl. GEA Curaçao 23 februari 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:18; GEA Curaçao 13 maart 2019, ECLI:NL:OGEAC:2019:44; GHvJ 11 december 2024 ECLI:NL:OGHACMB:2024:248.

Voetnoot 5

Vgl. GEA Curaçao 23 februari 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:18; GEA Curaçao 13 maart 2019, ECLI:NL:OGEAC:2019:44.

Voetnoot 6

Vgl. HR 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184.

Voetnoot 7

Vgl. HR 19 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:50 r.o. 4.3.1 en HR 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1885 r.o. 5.3.

Voetnoot 8

Vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54.