GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Vonnis d.d. 25 april 2022
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
handelend namens het krijgsmachtsdeel de Koninklijke Marine,
gezeteld in Den Haag, Nederland,
eiser,
gemachtigde: mr. Th. Aardenburg,
EXPLOITATIE MAATSCHAPPIJ BRAKKEPUT N.V.,
gevestigd in Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.R. de Vries.
Partijen zullen hierna de Marine en EMB worden genoemd.
2
Het verzoek / de vordering
2.1.
De Marine verzoekt het gerecht de Marine toestemming te verlenen voor de beëindiging van de huur met EMB, en het tijdstip waarop de huur een einde neemt vast te stellen op 16 januari 2019, zijnde de datum waarop EMB het gehuurde heeft ontruimd, althans een door het gerecht in goede justitie te bepalen tijdstip.
2.2.
EMB heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de Marine danwel afwijzing van haar vorderingen.
Overwegingen
3.1.
In deze zaak verlangt de Marine dat het gerecht de rol op zich neemt van de Huurcommissie. De Marine heeft op 19 november 2020 een verzoek bij de Huurcommissie ingediend om toestemming voor beëindiging van de huur als bedoeld in artikel 7:248 en 7:274 BW. Het betreft de overeenkomst met betrekking tot het watersport- en recreatiecentrum te Brakkeput (alwaar EMB tot januari 2019 restaurant The Boathouse dreef), waarover tussen partijen al jaren is geprocedeerd.
3.2.
Volgens de Marine oefent de Huurcommissie echter al geruime tijd haar wettelijke taak niet uit. Op het door haar ingediende verzoek is nog altijd geen uitspraak gedaan, en navraag naar de stand van zaken levert niets op. Er zou naar de gemachtigde van de Marine heeft gehoord sprake zijn van een dossierkast die op slot is en niet open kan. Volgens de Marine is er door de non-activiteit van de Huurcommissie sprake van schending van de door artikel 6 EVRM gewaarborgde toegang tot de rechter bij geschillen over burgerlijke rechten en verplichtingen. Om die reden moet de civiele rechter volgens de Marine als restrechter voorzien in het rechtsvacuüm dat is ontstaan. De Marine verwijst daarbij naar een uitspraak de rechter te Bonaire van 4 februari 2009 (zaaknummer EJ 2008/88, genoemd in C. de la Fuente en W.J. Noordhuizen, Nederlands-Antilliaans en Arubaans huurrecht, paragraaf 7.2.) en naar de Sint Maartense zaak HR 10 november 1995, NJ 1996, 255 (Erven Wathey vs ITO).
3.3.
EMB bestrijdt dat de Huurcommissie niet meer operationeel is. Volgens EMB is het verzoek van de Marine door de Huurcommissie behandeld, en kan het systeem niet worden omgegooid omdat de Marine de uitspraak niet geduldig wil afwachten. EMB heeft er in dit verband op gewezen dat haar gemachtigde in sommige zaken al jaren wacht op een rechterlijke uitspraak. Volgens EMB maakt de Marine met de onderhavige zaak misbruik van procesrecht.
3.4.
Ter zitting heeft de rechter partijen gevraagd of er bezwaar tegen bestaat dat de griffier telefonisch bij de Huurcommissie informeert of de Huurcommissie (inmiddels weer) functioneert en vraagt wat de stand is van de zaak van partijen. De Marine had daar geen bezwaar tegen, EMB wel.
3.5.
Het gerecht acht het voor de verdere beoordeling van deze zaak van belang antwoord te krijgen op de vragen i) of de Huurcommissie thans (weer) actief is en ii) of het onder 3.1 bedoelde verzoek van de Marine nog in behandeling is. Mede indachtig artikel 142 Rv, zal het gerecht de griffier opdragen het Land Curaçao, meer in het bijzonder de Huurcommissie, te verzoeken deze vragen voor 17 mei 2022 per e-mail aan de griffier te beantwoorden. Hierna zal het gerecht partijen berichten, ook over het verdere procesverloop.
3.6.
Omdat deze zaak geen zaak betreft als bedoeld in artikel 429b Rv, zal de zaak ook verder als een vorderingsprocedure worden gevoerd, en niet, zoals door de Marine omwille van de snelheid bepleit, als een verzoekprocedure.
3.7.
De verdere bespreking van de stellingen zal worden aangehouden.