Procesverloop
1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
het verzoekschrift met producties van 24 mei 2024,
de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie, met producties,
de conclusie van antwoord in reconventie, met producties,
de akte overlegging producties van CP,
de mondelinge behandeling van 16 oktober 2024,
de pleitnotities van CP.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.
2. De feiten
2.1.
CP houdt zich bezig met de verkoop van olieproducten.
2.2.
ALR is in 2008 een overeenkomst aangegaan met Refineria di Korsou (RdK) voor de huur van een deel van het raffinaderij-gebied en een aantal opslagtanks.
2.3.
ALR heeft in 2009 de tanks 7208, 7209 en 7211 in gebruik genomen.
2.4.
Op 13 april 2018 is tussen CP en ALR een overeenkomst gesloten voor de opslag van de olie. De overeenkomst is aanvankelijk aangegaan voor bepaalde tijd tot 19 oktober 2018 en is daarna stilzwijgend verlengd.
2.5.
In artikel 7 van de overeenkomst staat dat ALR het recht heeft om de inhoud van een tank op eigen kosten over te brengen naar een of meer lege tanks of tanks gevuld met hetzelfde product van dezelfde klant en dat ALR CP informeert wanneer een dergelijke overdracht noodzakelijk is.
2.6.
CP heeft 54.646 barrels olieproducten in de tanks van ALR opgeslagen, waarvan 13.052 (hierna: 13k) barrels olie in tank 7208 en 41.594 (hierna: 42k) barrels olie in tank 7209.
2.7.
Voor de opslag in tank 7208 zijn op 23 december 2019 en 23 januari 2020 facturen van USD 18.116,03 en USD 27.348,75 aan CP gestuurd. Voor tank 7209 is op 23 december 2019 en daarna maandelijks USD 25.500,00 aan CP gefactureerd.
2.8.
CP heeft nagelaten de facturen van ALR (volledig) te voldoen.
2.9.
Per e-mail van 5 oktober 2020 meldt ALR aan CP dat de tanks onderhoud nodig hebben en dat tank 7209 daarom moet worden geleegd.
2.10.
RdK heeft op 21 juni 2022 de huur door ALR van de tanks opgezegd. Daarbij heeft RdK aan ALR termijnen gegeven om de tanks te legen, te inspecteren en onderhoud uit te voeren. In september 2022 is met RdK afgesproken dat de eerste tank in november 2022 zou worden schoongemaakt door ALR.
2.11.
Op 23 november 2022 stuurt ALR een e-mail aan CP waarin staat dat tanks 7209 en 7208 moeten worden geleegd en schoongemaakt voor inspectie. Verder vraagt ALR: “Please confirm immediately that you agree that we will transfer your volume of oil to the ALR tank and that it will therefore be mixed with the ALR oil contained therein.”
2.12.
In reactie daarop schrijft CP diezelfde dag dat zij akkoord gaat met het overpompen van de olie van 7209 naar 7208 of andersom, maar geïnformeerd wil worden wanneer de olie naar een andere tank gaat en in dat geval wil weten wat er in die andere tank zit. CP geeft ook aan niet in staat te zijn de olie voor het einde van de maand te kunnen verplaatsen.
2.13.
Op 3 december 2022 bericht ALR aan CP dat zij de olie die maand zal moeten overpompen van tank 7208 naar tank 7209, “so not to another tank at the moment.”
2.14.
Op 27 maart 2023 heeft ALR CP schriftelijk gesommeerd de olie uit haar tanks te halen en alle facturen voor de opslag uiterlijk op 26 april 2023 te betalen. Vermeld wordt dat op dat moment een bedrag van USD 1.039.64,78 openstaat.
2.15.
Bij brief van 6 april 2023 heeft RdK ALR gesommeerd over te gaan tot onderhoud en inspectie. ALR acht de situatie zodanig ernstig en risicovol voor mens en milieu dat zij niet openstaat voor het wederom op de lange baan schuiven van onderhouds- en reparatieverplichtingen.
2.16.
Op 6 april 2023 laat CP via e-mail aan ALR weten dat zij nog steeds probeert zo snel mogelijk een koper te vinden en de facturen niet kan betalen totdat de olie is verkocht.
2.17.
In mei 2023 heeft ALR de inhoud van tank 7208 (de 13k barrels) overgepompt naar tank 7211 in plaats van tank 7209, omdat het niet veilig was nog meer olie in tank 7209 te pompen. In tank 7211 zaten nog restproducten. Deze zijn vermengd met de 13k barrels. Dit heeft de kwaliteit van de 13k barrels negatief beïnvloed.
2.18.
Op 19 juni 2023 geeft ALR aan CP een laatste termijn van tien dagen om de tanks te legen en de facturen te betalen.
2.19.
Eveneens in juni 2023 laat CP aan ALR weten dat zij een koper, Global Fuel & Gas Corporation, heeft gevonden voor de totale hoeveelheid (54.646 barrels) olie van CP. CP en ALR hebben afgesproken dat ALR de olie zal vrijgeven na betaling van USD 800.000 aan opslagkosten, waarbij USD 400.000 wordt voldaan voorafgaand aan het laden van de olie en de resterende USD 400.000 zodra de olie aan boord is geladen. Deze afspraken zijn vastgelegd in een “Tank Warrant”, gedateerd op 27 juni 2023 en geldig tot 30 juni 2023.
2.20.
Bij e-mail van 29 juni 2023 bericht CP aan ALR dat onderzoek op 27 juni 2023 heeft uitgewezen dat de 13k barrels olie vervuild zijn geraakt door de vermenging met de restanten in tank 7211. Daarnaast wijst CP erop dat zij geen toestemming heeft gegeven om de olie naar een andere tank dan tank 7209 over te pompen en daarover ook niet is geïnformeerd.
2.21.
CP heeft op 3 augustus 2023 aan ALR laten weten dat de verkoop aan Global Fuel & Gas Corporation niet is doorgegaan vanwege de vermenging en vervuiling van de 13k barrels olie. CP houdt ALR aansprakelijk voor het verlies van deze olie en presenteert begin augustus 2023 een vordering aan ALR van USD 1.051.077. Dit bedrag is door CP gebaseerd op de gestelde waarde van de 13k barrels voor de vermenging.
2.22.
ALR heeft bij e-mail van 4 augustus 2023 de aansprakelijkheid voor het verlies van de 13k barrels van de hand gewezen en CP te kennen gegeven dat zij de 42k barrels olie in tank 7209 kan ophalen op voorwaarde dat zij eerst USD 800.000 betaalt.
2.23.
In november 2023 is tussen CP en ALR onderhandeld over de afgifte van de olie. In dat verband is door hen een concept escrowovereenkomst opgesteld.
2.24.
Op 15 november 2023 is CP een kortgedingprocedure tegen ALR gestart, waarin zij vrijgave van de olie heeft gevorderd. ALR heeft in reconventie betaling van de opslagkosten gevorderd.
2.25.
Op 15 december 2023 heeft CP kenbaar gemaakt haar vordering op grond van het waardeverlies van de 13k barrels te zullen verrekenen met de vordering van ALR op CP ter zake de opslagkosten.
2.26.
Op 18 december 2023 heeft Source Oil Trading een concept-koopovereenkomst naar CP gezonden waarin staat dat zij bereid is USD 2.382.334 voor de totale hoeveelheid (54.646 barrels) olie te betalen.
2.27.
Bij vonnis in kort geding van 16 januari 2024 is ALR in conventie – kort gezegd - bevolen om de olie aan CP af te geven, nadat CP of een door CP aangewezen partij een bedrag van USD 800.000 aan ALR heeft voldaan of dat bedrag in bewaring geeft, onder de voorwaarden zoals weergegeven in de concept escrowovereenkomst. In reconventie is CP veroordeeld tot betaling aan ALR van USD 800.000, waarbij betaling kan plaatsvinden in escrow, eveneens conform de concept escrowovereenkomst.
2.28.
De koopovereenkomst met Source Oil Trading is niet tot stand gekomen omdat deze niet bereid was eerst USD 800.000 in escrow te storten. Source Oil Trading was wel bereid de olie te kopen middels een letter of credit, maar ALR ging daarmee niet akkoord.
2.29.
ALR heeft vervolgens de deurwaarder opdracht gegeven om de olie te veilen.
2.30.
In de door de deurwaarder opgestelde veilingvoorwaarden staat, voor zover relevant:
“ARTIKEL 4:
(…) De deurwaarder is bevoegd te vorderen dat hem door elke bieder de geboden koopsom ter hand wordt gesteld, of op andere wijze ten genoege van de deurwaarder wordt aangetoond dat de geboden koopsom beschikbaar is (…)
ARTIKEL 5:
(…) Bij het overpompen van de Olie uit de tank naar een schip kan een deel van de Olie op de bodem van de olietank en in de leidingen achterblijven. De koper doet uitdrukkelijk afstand van een dergelijke resthoeveelheid (…)
ARTIKEL 6:
De koper van de olie is gehouden om binnen zeven (7) werkdagen na toewijzing, tenzij de deurwaarder een langere termijn gunt, (…) de koopsom te betalen (…)
De executiekosten worden betaald vanaf de koopprijs. (…)”
ARTIKEL 8:
De koper zal niet eerder het genot hebben van Olie en niet eerder afgifte van het proces-verbaal van toewijzing kunnen verlangen, dan nadat al hetgeen door hem / haar verschuldigd terzake van de verkoop zal zijn voldaan.
2.31.
De 42k barrels olie in tank 7209 zijn op 26 maart 2024 geveild en verkocht voor een bedrag van USD 1.247.910. Deze zijn betaald met een letter of credit. Op de 13k barrels olie in tank 7211 is geen bod gedaan. Na de veiling is tank 7209 geleegd.
2.32.
Op 26 maart 2024 stond een bedrag aan opslagkosten open van USD 1.341.696,78.
2.33.
Uit de veiling is ten behoeve van ALR USD 800.000 beschikbaar gekomen. Dit bedrag staat op de derdengeldenrekening van de deurwaarder. CP heeft hierop beslag laten leggen.
2.34
ALR heeft onder de deurwaarder conservatoir beslag gelegd op het resterende deel van de veilingopbrengst.
3
De vordering en de standpunten van partijen
3.1.
ALR vordert om CP bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van USD 541.696,78, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2024 en de proceskosten, waaronder de beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken nadat het vonnis is gewezen.
3.2.
ALR legt aan haar vordering de bewaarnemingsovereenkomst met CP van 13 april 2018 ten grondslag. De opslagkosten tot 26 maart 2024, de datum van de veiling, bedragen USD 1.341.696,78. Hierop dient de opbrengst van de veiling van USD 800.000,00 in mindering te worden gebracht, zodat een bedrag van USD 541.696,78 resteert.
3.3.
CP voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering in conventie, althans de vordering niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, met veroordeling van ALR in de proceskosten, alsmede de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet zijn voldaan binnen veertien dagen na het in deze te wijzen vonnis.
3.4.
CP vordert ALR te veroordelen tot betaling van USD 2.609.296,00 aan CP, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2023, althans vanaf 24 juni 2024, tot en met de dag van betaling, en de proceskosten, waaronder begrepen de beslagkosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet zijn voldaan binnen veertien dagen na het in deze te wijzen vonnis.
3.5.
CP legt aan haar vordering wanprestatie ten grondslag. De overeenkomst tussen partijen is te kwalificeren als een overeenkomst van bewaarneming. ALR heeft niet de zorg van een goed bewaarder in acht genomen, terwijl zij jegens CP verplicht is de olie terug te geven in de staat waarin deze door ALR is ontvangen. ALR is daarom gehouden de schade, wegens de vermenging van de 13k barrels, te vergoeden. Daarnaast stelt CP dat ALR wanprestatie heeft gepleegd, althans onrechtmatig jegens CP heeft gehandeld door op meerdere onderdelen in strijd te handelen met de veilingvoorwaarden en de wet.
3.6.
ALR voert verweer en concludeert tot niet ontvankelijkheid van CP in haar vordering, dan wel deze af te wijzen, met veroordeling van CP in de proceskosten.
Overwegingen
4.1.
Aan de orde is de vraag of CP een bedrag van USD 1.341.696,78 aan ALR verschuldigd is aan opslagkosten over de periode tot 26 maart 2024.
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat CP op grond van de tussen hen gemaakte afspraken maandelijks USD 25.500 aan ALR was verschuldigd voor de opslag van de olie. CP betwist echter dat zij na 27 juni 2023 nog gehouden kan worden tot betaling voor de opslag, omdat de olie toen zou worden verkocht aan Global Fuel & Gas Corporation. Die verkoop is volgens CP door toedoen van ALR - die de olie door het over te pompen naar een andere tank had vermengd – niet doorgegaan. Daarnaast beroept CP zich op verrekening, namelijk met haar vordering tot vergoeding van de schade die is ontstaan door de vermenging van de olie.
4.3.
ALR betwist dat de verkoop door haar toedoen niet is doorgegaan. Partijen hadden afgesproken dat ALR de olie zou vrijgeven na betaling van USD 800.000 aan opslagkosten, waarbij USD 400.000 zou worden voldaan voorafgaand aan het laden van de olie en de resterende USD 400.000 zodra de olie aan boord zou zijn geladen. Deze afspraak is op 27 juni 2023 vastgelegd en was geldig tot 30 juni 2023. Volgens ALR heeft CP nagelaten tijdig het bedrag van USD 400.000 te betalen en heeft zich bovendien ook geen koper gemeld, waardoor de afspraak is komen te vervallen. ALR betwist dat er een koper is geweest voor de olie.
4.4.
Het gerecht is van oordeel dat CP onvoldoende heeft onderbouwd dat er een koper was en dat de olie voor 30 juni 2023 zou kunnen worden geladen. Dit had zij bijvoorbeeld kunnen doen door correspondentie of een verklaring van Global Fuel & Gas Corporation over te leggen. Dit heeft zij niet gedaan. Dat er een koop is gesloten kan, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet worden opgemaakt uit het door CP als productie 3 overgelegde niet-ondertekende document van Global Fuel & Gas Corporation, ook gelet op de daarin vermelde leveringsdatum op 28-31 juli 2023. De correspondentie die CP in juni 2023 met ALR heeft gevoerd is eveneens onvoldoende om vast te kunnen stellen dat er een koper was die voor 30 juni 2023 zorg zou dragen voor de betaling aan ALR van USD 400.000. Niet kan daarom worden vastgesteld dat er daadwerkelijk een koper was in juni 2023, laat staan dat de verkoop niet is doorgegaan door toedoen van ALR, zodat CP ook na 27 juni 2023 tot betaling was gehouden.
4.5.
Voor zover CP stelt dat de olie door de vermenging van de 13k barrels onverkoopbaar is geworden en zij daarom niet gehouden is na de vermenging nog opslagkosten te betalen, wordt zij ook daarin niet gevolgd. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.6.
De overeenkomst kwalificeert als overeenkomst van bewaarneming. Vaststaat dat de overeenkomst na stilzwijgende verlenging voor onbepaalde tijd is voortgezet. Op grond van artikel 7:605 lid 1 BW is ALR in dat geval bevoegd - van een opzegtermijn is immers niet gebleken - om onverwijld terugname van de olie te vorderen. Reeds op 5 oktober 2020 heeft ALR gemeld dat de olie in tank 7209 moest worden geleegd en sinds november 2022 is CP meerdere keren door ALR gesommeerd alle bij ALR opgeslagen olie terug te nemen. Anders dan CP veronderstelt hoeft dat niet in rechte te worden gevorderd. Wel heeft de bewaargever in het geval onverwijlde terugname wordt gevorderd de mogelijkheid om het gerecht in eerste aanleg op grond van gewichtige redenen te vragen het tijdstip van terugname uit te stellen. Dit heeft CP niet gedaan. In plaats daarvan heeft zij steeds te kennen gegeven actief bezig te zijn met het vinden van een koper en heeft zij meerdere keren jegens ALR de indruk gewekt dat de olie op korte termijn zou worden weggehaald. Al die tijd heeft CP niet, althans nauwelijks, betaald voor de opslag. Dat terugname van de olie door omstandigheden telkens niet is gelukt, komt voor risico van CP en kan niet aan ALR worden tegengeworpen.
4.7.
Nu CP de olie, ondanks dat zij daartoe ruim de gelegenheid heeft gehad en gekregen, niet heeft teruggenomen, kan zij niet aan ALR tegenwerpen dat zij de olie heeft overgeheveld naar een andere tank. Niet in geschil is dat ALR ook geen andere keuze had, gelet op de ernstige en risicovolle situatie voor mens en milieu. De omstandigheid dat de olie vermengd is geraakt en – voor zover dat het geval is, wat ALR betwist – in waarde is gedaald komt daarom voor risico van CP. Dat ALR heeft nagelaten onderhoud te verrichten aan de tanks, maakt dat niet anders. CP heeft niet betwist dat het zeer ongebruikelijk is dat olie – gelet op de kosten – langer dan twee maanden wordt opgeslagen, zodat ALR er geen rekening mee heeft kunnen houden dat de tanks ruim drie jaar aaneengesloten door CP in gebruik zouden worden gehouden. ALR kon daardoor niet voldoen aan de reeds in 2022 door RdK gegeven opdracht om tot inspectie en onderhoud over te gaan.
4.8.
Dat ALR anders dan contractueel afgesproken niet aan CP heeft laten weten dat de olie naar tank 7211 zou worden overgepompt, in plaats van naar 7209, kan niet leiden tot een ander oordeel. Niet gesteld is dat CP, indien het haar wel was meegedeeld, de olie wel zou hebben weggehaald. Gebleken is daarentegen dat zij daartoe ruim drie jaar lang niet in staat is geweest, mogelijk vanwege de onbekende afkomst van de olie. Voorts heeft ALR onweersproken gesteld, wat ter zitting ook is bevestigd door de bestuurder van ALR, dat het niet verantwoord was om meer olie in 7209 te pompen, zodat dit geen optie was.
4.9.
CP heeft onder verwijzing naar de producties 2 en 4 van ALR verder nog gesteld dat in maart 2020 ten onrechte twee keer het maandbedrag van USD 25.500 in rekening is gebracht. Op grond van de desbetreffende producties kan evenwel worden geconstateerd dat de opslagkosten voor de maand februari 2020 pas op 3 maart 2020 zijn gefactureerd, waarna eind maart 2020 de kosten voor maart zijn gefactureerd. Van het dubbel in rekening brengen van opslagkosten is dus geen sprake. Dat de opslagkosten onjuist zouden zijn berekend, heeft CP eveneens onvoldoende gemotiveerd.
4.10.
Ten slotte valt niet in te zien dat een lagere prijs voor de opslag moet worden berekend vanwege de staat van de tanks. Dat op zichzelf heeft immers geen invloed gehad op de kwaliteit van de olie. Bovendien stelt CP zelf dat de tanks ten tijde van het aangaan van de overeenkomst al in slechte staat verkeerden en zij heeft dat toen kennelijk geaccepteerd.
4.11.
Ten aanzien van het beroep op verrekening verwijst het gerecht naar wat hierna in reconventie is overwogen. Daaruit volgt dat het verrekeningsverweer van CP niet opgaat.
4.12.
Het gerecht is gelet op het voorgaande van oordeel dat CP de opslagkosten tot 26 maart 2024 verschuldigd is. De conclusie is dat de vordering van ALR wordt toegewezen, inclusief de niet weersproken rente.
4.13.
Omdat CP in het ongelijk wordt gesteld, wordt zij veroordeeld in de proceskosten. De kosten van ALR worden tot aan deze uitspraak begroot op NAf 7.500 aan griffierecht, NAf 453,14 aan oproepingskosten en NAf 8.000 (2 punten x tarief 9) aan gemachtigdensalaris. Ook wordt CP veroordeeld tot betaling van de beslagkosten van NAf 1.233,84.
4.14.
CP verzoekt het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Bij de beoordeling of een beslissing uitvoerbaar bij voorraad moet worden verklaard worden de belangen van partijen afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Het uitgangspunt is dat degene die een veroordeling heeft gekregen er belang bij heeft dat hij het vonnis direct kan laten uitvoeren en een eventueel hoger beroep daarbij niet hoeft af te wachten. Dit moet worden afgewogen tegen het belang van de andere partij bij het behouden van de bestaande toestand, totdat er in hoger beroep is beslist. CP stelt dat wanneer uitvoering wordt gegeven aan het vonnis de gevolgen daarvan bij een eventuele vernietiging van het vonnis in hoger beroep niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt. Zij heeft deze stelling echter niet nader geconcretiseerd. Dat bijvoorbeeld sprake is van een restitutierisico is niet gesteld en ook anderszins niet gebleken. Het gerecht gaat daarom voorbij aan dit verzoek van CP. De veroordelingen in deze uitspraak gaan dan ook meteen in en kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van de partijen deze beslissing voorlegt aan het Hof.
4.15.
CP stelt dat ALR ten aanzien van de 13k barrels is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting de olie terug te geven in de staat waarin zij die heeft ontvangen, zoals artikel 7:605 lid 4 BW bepaalt. Daarnaast stelt CP dat ALR haar zorgplicht, als bedoeld in artikel 7:602 BW, heeft geschonden doordat zij de tanks niet heeft onderhouden, geïnspecteerd en gerepareerd. Op grond hiervan meent CP recht te hebben op schadevergoeding. Deze vergoeding heeft zij begroot door een vergelijking te maken met de koopprijs die zij in juni 2023 van Global Fuel & Gas Corporation kon krijgen in de situatie dat de 13k barrels niet waren vermengd en de prijs die CP heeft gekregen in de huidige situatie waarbij de 13k barrels zijn vermengd en ALR tot veiling is overgegaan.
4.16.
Het gerecht wijst de vordering van CP tot schadevergoeding, voor zover deze is gebaseerd op het waardeverlies van de 13k barrels, af. Zoals in conventie is overwogen komt het waardeverlies van de 13k barrels, voor zover daarvan sprake is, voor risico en rekening van CP. Ook is in conventie overwogen dat onvoldoende is onderbouwd dat daadwerkelijk een overeenkomst met Global Fuel & Gas Corporation is gesloten in juni 2023, zodat de schade zoals door CP gesteld bovendien niet kan worden aangenomen.
4.17.
CP stelt verder dat ALR wanprestatie heeft gepleegd, althans onrechtmatig jegens CP heeft gehandeld, omdat ALR de letter of credit van Source Oil Credit, een door CP aangedragen koper, heeft geweigerd, vervolgens de olie openbaar heeft geveild en in strijd heeft gehandeld met de veilingvoorwaarden en de wet door, onder andere, wel een letter of credit te accepteren. Hierdoor is in plaats van het bedrag van USD 2.382.334 dat de koper bereid was te betalen, op de veiling slechts USD 1.216.470 ontvangen.
4.18.
Het gerecht overweegt dat nergens uit is gebleken, en ook niet is gesteld, dat ALR op basis van de overeenkomst van bewaarneming met CP was gehouden betaling door middel van een letter of credit te accepteren van een derde. Daarnaast vond de veiling plaats op grond van een gerechtelijke titel en niet op basis van een tussen partijen gesloten overeenkomst. Niet valt daarom in de zien dat ALR rondom de veiling wanprestatie heeft gepleegd jegens CP.
4.19.
Ook van een onrechtmatige daad is naar het oordeel van het gerecht geen sprake. CP heeft hiertoe onvoldoende aangevoerd. In kort geding is beslist dat ALR gehouden is de olie af te geven nadat CP USD 800.000 heeft betaald dan wel dat bedrag in bewaring heeft gegeven onder de voorwaarden zoals weergegeven in de tussen partijen in november 2023 opgestelde concept escrowovereenkomst. CP had dan ook nader dienen te motiveren waarom ALR kan worden tegengeworpen dat zij hieraan vasthield en welke omstandigheden maken dat een letter of credit (die overigens niet is overgelegd en waarvan ook niet bekend is of er nadere voorwaarden aan verbonden waren) niet mocht worden geweigerd. De enkele stelling dat een hogere prijs zou zijn ontvangen acht het gerecht, ook gelet op de contractsvrijheid van ALR om betaling in escrow te verlangen, onvoldoende. In dit verband komt tevens belang toe aan het verleden waarin CP meerdere keren de indruk heeft gewekt kopers te hebben gevonden en dit telkens tot niets heeft geleid.
4.20.
Dat bij de veiling wel een betaling door middel van een letter of credit is geaccepteerd, maakt dit niet anders. Bij een veiling is sprake van een andere situatie, waarbij ALR – anders dan voor de veiling – de verkoper is en de uitvoering van de verkoop grotendeels bij de deurwaarder ligt. In dit geval is gebleken dat het de deurwaarder is geweest die de voorwaarden van de veiling heeft opgesteld. Anders dan CP stelt, volgt niet uit de veilingvoorwaarden dat betaling middels een letter of credit niet is toegestaan. In de voorwaarden is in artikel 4 te lezen dat de deurwaarder bevoegd is te vorderen dat hem door elke bieder de geboden koopsom ter hand wordt gesteld, of op andere wijze ten genoege van de deurwaarder wordt aangetoond dat de geboden koopsom beschikbaar is. Ook staat in artikel 4 dat van iedere bieder kan worden gevorderd dat hij/zij ter nakoming van zijn/haar bod en verdere verplichtingen ten genoege van de verkoper en de deurwaarder een onherroepelijke bankgarantie of andere zekerheid stelt ten belope van de geboden koopsom. De stelling dat meer aspirant-kopers zich zouden hebben gemeld op de veiling en een hogere opbrengst zou zijn gerealiseerd indien betaling via een letter of credit mogelijk was, wordt daarom niet gevolgd. Ook de omstandigheid dat de betaaltermijn zou zijn uitgesteld en dat de olie na de veiling is vrijgegeven voordat de middels de letter of credit gegarandeerde koopsom conform artikel 8 van de veilingvoorwaarden was voldaan, kan niet leiden tot een ander oordeel. Niet gebleken is welk belang hierdoor is geschaad, terwijl niet in geschil is dat betaling heeft plaatsgevonden.
4.21.
Ten aanzien van de gestelde schade die zou zijn ontstaan doordat ALR heeft toegestaan dat door de koper alleen is betaald voor de barrels die daadwerkelijk uit de tank zijn gepompt (USD 1.216.470), overweegt het gerecht dat in artikel 5 van de veilingvoorwaarden staat dat een deel van de olie op de bodem van de olietank en in de leidingen kan achterblijven en dat de koper daarvan uitdrukkelijk afstand doet. Naar het oordeel van het gerecht was de koper gelet hierop het gehele geboden bedrag van USD 1.247.910 verschuldigd. Door hiervan af te zien heeft CP schade geleden, ter hoogte van het verschil tussen beide bedragen. Het gerecht zal daarom de vordering in reconventie tot het bedrag van USD 31.440 toewijzen, minus de nog verschuldigde executiekosten.
4.22.
Omdat CP (grotendeels) in het ongelijk wordt gesteld, wordt zij veroordeeld in de proceskosten. De kosten in reconventie worden begroot op nihil, gelet op de samenhang met hetgeen naar voren is gebracht in conventie.
Beslissing
5.1.
veroordeelt CP tot betaling aan ALR van een bedrag van USD 541.696,78, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2024 tot aan de dag van betaling;
5.2.
veroordeelt CP in de proceskosten en de beslagkosten van ALR van NAf 15.953,14 en NAf 1.233,84;
5.3.
bepaalt dat de proceskosten en de beslagkosten moeten worden betaald binnen veertien dagen en dat die kosten worden verhoogd met de wettelijke rente als niet op tijd wordt betaald;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af wat verder is gevorderd;
5.6.
veroordeelt ALR tot betaling aan CP van een bedrag van USD 31.440, minus de nog verschuldigde executiekostenkosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2024 tot aan de dag van betaling;
5.7.
veroordeelt CP in de proceskosten, begroot op nihil;
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.W.J. Vinkes, rechter, bijgestaan door
mr. G. Benedictus, griffier, en in het openbaar uitgesproken.