[Verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2000 te [geboorteplaats 2],
verblijvende in Curaçao, zonder bekende woon- of verblijfplaats.
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2023. De verdachte is verschenen, bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. A.N. Sulvaran, advocaat in Curaçao.
De officier van justitie, mr. K. Hara, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 49 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Subsidiair heeft zij bepleit dat het Gerecht bij een eventuele veroordeling geen straf zal opleggen.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 06 september 2023, althans in de maand september 2023 in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer], (geboren op [geboortedatum 2] 2017) in elk geval een persoon behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot en/of doorreis door/via en/of vertrek uit Curaçao en/of een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, en/of die ander(en) daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat de aanwezigheid van die ander daar wederrechtelijk was, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s), (tegen betaling) voornoemde persoon, [slachtoffer], (geboren op [geboortedatum 2] 2017), in een vaartuig (zogenaamde lancha) vanuit Venezuela naar Curaçao laten vervoeren,
terwijl als gevolg hiervan levensgevaar voor een ander, te weten voornoemde persoon te duchten was;
(artikel 2:154 lid 1 sub a jo lid 4 jo artikel 1:123 van het Wetboek van Strafrecht)
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op of omstreeks 06 september 2023, althans in de maand september 2023, in Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer], (geboren op [geboortedatum 2] 2017), in elk geval een persoon, behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot en/of doorreis door/via en/of vertrek uit Curaçao en/of een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, en/of die ander(en) daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat de aanwezigheid van die ander daar wederrechtelijk was, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s), (tegen betaling) voornoemde persoon, [slachtoffer], (geboren op [geboortedatum 2] 2017), in een vaartuig (zogenaamde lancha) vanuit Venezuela naar Curaçao laten vervoeren,
terwijl als gevolg hiervan levensgevaar voor een ander, te weten voornoemde persoon, te duchten was.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. (Voetnoot 1)
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao.
1. Op 6 september 2023 heeft verbalisant [verbalisant 1] het volgende van de hoofdagent van politie, [verbalisant 2], waargenomen. Hij heeft – voor zover van belang – het volgende gerelateerd:
“Op 6 september 2023 omstreeks 06:50 uur, werd er een algemene melding gedaan waarbij diverse eenheden met spoed naar Fuikbaai moesten rijden. Aldaar was een boot (een “lancha”) met ongedocumenteerden ter land gekomen. Ik hoorde [verbalisant 2] zeggen dat omstreeks 08:35 uur er drie mannen, (….)[medeverdachte], geboren op [geboortedatum 3] 1992 te [geboorteplaats 2] ([geboorteplaats]), een vrouw (…) en één (1) kind, [slachtoffer], geboren op [geboorteplaats] 2017 te [geboorteplaats 2] werden aangetroffen en aangehouden voor de Landsverordening toelating en uitzetting. Ik hoorde [verbalisant 2] zeggen dat één van de mannen, [medeverdachte], verantwoordelijk was voor het welzijn van het kind (…). [medeverdachte] kende de contactgegevens van de moeder van het kind, zij woont in [woonplaats]. De moeder is: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats 1]. Ik hoorde [verbalisant 2] zeggen dat hij de moeder van het kind had gebeld waarna zij samen met haar moeder (…) naar het politiebureau kwam. (…)”
(Voetnoot 2)
2. De verdachte [verdachte] heeft tijdens haar tweede verhoor op 16 oktober 2023 omstreeks 12:46 uur ten overstaan van de politie – voor zover van belang – het volgende verklaard:
“(…) De beslissing om mijn zoon [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2017 te [geboorteplaats] naar Curaçao te halen was van mijnzelf en van mijn ex-partner, [medeverdachte]. Hij heeft mijn zoon naar Curaçao gebracht. (…) Uiteindelijk werd er afgesproken dat de overtocht van mijn zoon naar Curaçao 800 Amerikaanse dollars zou kosten. (…) Via transfer heb ik 400 Amerikaanse dollars naar [medeverdachte] gestuurd. Ongeveer 4 of 5 dagen nadat ik het geld naar [medeverdachte] had gestuurd, kwam hij met mijn zoon naar Curaçao. (…)”
(Voetnoot 3)
3. De verdachte [verdachte] heeft ter terechtzitting het volgende verklaard:
“Het klopt dat ik mijn kind, genaamd [slachtoffer], op een boot vanuit Venezuela naar Curaçao heb laten vervoeren tegen betaling.”
(Voetnoot 4)
4. De verdachte [medeverdachte] heeft tijdens zijn verhoor op 6 september 2023 omstreeks 16:45 uur ten overstaan van de politie – voor zover van belang – het volgende verklaard:
“(…) Ik ben de stiefvader van [slachtoffer]. Ik heb het kind hierheen in een “lancha” gebracht. Ik kwam het kind naar zijn moeder brengen omdat zijn moeder hier woont. Het doel van deze reis was om het kind met zijn moeder te herenigen. Het idee was er altijd om het kind met zijn moeder te herenigen. Ik had tussen de $700 en $800 betaald. Ik had de helft betaald en de moeder had de andere helft betaald. (…)”
(Voetnoot 5)
Bespreking van de gevoerde verweren
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat haar cliënt uitsluitend uit humanitaire overwegingen heeft gehandeld door haar kind naar Curaçao over te brengen en het daarmee uit een uitzichtloze levenssituatie heeft onttrokken. Daarbij doet zij een beroep op psychische overmacht in de zin van noodtoestand. Voorts bepleit de raadsvrouw dat de materiële wederrechtelijkheid in zaken zoals de onderhavige waarbij er om humanitaire motieven is gehandeld, ontbreekt.
Het Gerecht verwerpt de verweren en stelt het volgende voorop.
Overmacht in de zin van noodtoestand heeft betrekking op gevallen waarin sprake is van een ernstig belangenconflict waarin het maken van een keuze onvermijdelijk is. Er moet sprake zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. De verdachte moet daarbij zijn genoodzaakt te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen en de zwaarstwegende hebben laten prevaleren. Naar het oordeel van het Gerecht is onvoldoende aannemelijk geworden dat sprake was van een zodanige druk.
Het Gerecht overweegt daartoe als volgt.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt voldoende dat de verdachte in nauwe samenwerking met [medeverdachte], [slachtoffer] behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Curaçao, terwijl zij wisten dat diens aanwezigheid in Curaçao wederrechtelijk was. Het is goed voorstelbaar dat de verdachte met deze handeling heeft beoogd haar minderjarig kind uit de schrijnende leefomstandigheden in Venezuela te halen. Dat betekent echter niet dat zij niet anders kon doen dan het kind een levensgevaarlijke tocht, ondermijnend aan grenscontroles en overheidstoezicht, te laten maken.
De verdachte wordt verondersteld bekend te zijn met de in Curaçao geldende regels voor vreemdelingenverblijf. Dit nu zijzelf op illegale wijze het land is binnengekomen, al een jaar op het eiland verblijft en zich thans in een procedure bevindt ter verkrijging van een verblijfsvergunning. Er zijn geen onderbouwde omstandigheden aannemelijk geworden die inhouden dat er voor de verdachte geen geschikte alternatieven voorhanden waren om haar zoon op een legale wijze naar Curaçao te halen. Bovendien is ook niet aannemelijk geworden dat het kind zich in een acute levensbedreigende situatie bevond waarin van de verdachte niet anders kon worden gevergd dan zij heeft gedaan. Verder zijn er geen feiten of omstandigheden door de raadsvrouw aangevoerd of anderszins aannemelijk geworden die het door de verdachte nagestreefde doel rechtvaardigen.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:154 van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Het een ander behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van toegang tot Curaçao, terwijl zij weet dat die toegang wederrechtelijk was, terwijl de mensensmokkel levensgevaar voor een ander teweeg brengt, begaan in vereniging door twee of meer personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In dat verband kan aansluiting worden gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor “mensensmokkel”, als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 tot en met 12 maanden gegeven.
In dit geval heeft de verdachte het minderjarig kind onder levensbedreigende omstandigheden naar Curaçao gesmokkeld. Dat is een omstandigheid die naar het oordeel van het Gerecht strafverhogend werkt.
Niet is gebleken dat de verdachte eerder met justitie in aanraking is geweest.
Het Gerecht houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en acht, na dit een en ander te hebben afgewogen, dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een gevangenisstraf van na te melden duur. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Het Gerecht constateert dat de verdachte op 17 oktober 2023 onmiddellijk in vrijheid is gesteld. Het Gerecht begrijpt aldus dat het bevel tot gevangenhouding vanaf dat moment niet verder ten uitvoer is gelegd. Voor zover nodig zal het bevel tot voorlopige hechtenis worden opgeheven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20 en 1:21, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.