Standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is bepleit dat de getuigenverklaringen van de verdachte en van haar moeder [P. W (hierna: P. W)], niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt omdat zij voorafgaand aan hun verhoor ten onrechte niet, althans niet duidelijk, op hun verschoningsrecht en niet op hun zwijgrecht zijn gewezen. De raadsvrouw heeft daartoe gesteld hetgeen is opgenomen in haar pleitnotities onder het kopje “onbruikbare verklaringen”. Dit komt er – kort gezegd – op neer dat de verdachte op 23 december 2020 als getuige is gehoord in de strafzaak tegen haar vader [Q], waarbij zij door de verbalisanten niet juist is geïnformeerd over de inhoud van haar verschoningsrecht jegens hem en zij evenmin – zekerheidshalve - is gewezen op haar recht zich te verschonen van het beantwoorden van bepaalde vragen indien zij daardoor zichzelf aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling zou blootstellen. Dit klemt te meer nu zij korte tijd later - op 25 januari 2021 - wel als verdachte wordt aangemerkt en zij (opnieuw) wordt gehoord over nagenoeg dezelfde feiten. Haar getuigenverklaring is vervolgens in haar strafdossier gevoegd. Het had in de rede gelegen haar bij het eerste verhoor eveneens de cautie te geven. Hetzelfde geldt voor de verklaringen van haar moeder. Dit tezamen levert een ernstige en onherstelbare normschending in het voorbereidend onderzoek op, die de kern van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM raakt en waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken. Gezien de ernst van de normschending en het belang dat daarmee is gemoeid dient deze schending tot bewijsuitsluiting van beide getuigenverklaringen te leiden.
Beoordeling door het Gerecht
Vooropgesteld moet worden dat de wetgever opsporingsambtenaren noch de rechter heeft verplicht om personen die als getuige worden gehoord nadrukkelijk te wijzen op de onder omstandigheden bestaande mogelijkheid zich te verschonen van het beantwoorden van bepaalde aan hen gestelde vragen. In zoverre heeft de officier van justitie hier terecht op gewezen en treft het verweer van de raadsvrouw geen doel.
De vraag is evenwel of verbalisanten op 23 december 2020, toen zij de verdachte hoorden als getuige, haar toen niet reeds als verdachte hadden moeten aanmerken mede gelet op de inhoud en strekking van de aan haar tijdens dat verhoor gestelde vragen en de antwoorden die zij kregen.
Het Gerecht beantwoordt deze vraag bevestigend, nu op grond van de in het proces-verbaal van aanvraag machtiging tot doorzoeking genoemde feiten en omstandigheden reeds duidelijk was dat zij als verdachte kon en moest worden aangemerkt. In die aanvraag wordt immers gesteld dat niet is uit te sluiten dat [Q] zich bezighoudt met witwassen van zijn criminele opbrengsten en dat uit de opgenomen telecommunicatie van [de verdachte] blijkt dat zij financieel wordt onderhouden door haar vader. (Voetnoot 1)
Het dossier houdt voorts in dat er binnen het opsporingsonderzoek Themis diverse deelonderzoeken zijn opgestart tegen zogenoemde facilitators (vertaling uit het Engels: begeleiders) en relaties van [Q.] op Curaçao. Het vermoeden bestaat dat deze relaties behulpzaam zijn bij het verhullen van vermogen afkomstig van [[Q]. Om die reden is er een deelonderzoek ingesteld tegen de verdachte. In dat proces-verbaal wordt verwezen naar de fiscale- en bankgegevens die zijn gevorderd van de verdachte bij diverse banken op Curaçao. Deze bankgegevens zijn ruim voordat de verdachte op 23 december 2020 als getuige werd gehoord opgevraagd en bekend bij het opsporingsteam. Al in november 2020 wordt immers door het openbaar ministerie aan de verdachte een transactievoorstel gedaan om vervolging wegens witwassen van een geldbedrag op de Girobank te voorkomen. (Voetnoot 2) De verdachte is daarmee toen akkoord gegaan en zij heeft afstand gedaan van een geldbedrag van ruim 65.000 gulden teneinde, aldus zo verklaren verbalisanten, vervolging wegens witwassen te voorkomen. (Voetnoot 3) Maar men beschikte over meer gegevens van de verdachte.
De verdachte is op 19 mei 2020 vanwege de pandemie uit Canada teruggekeerd naar Curaçao. Zij wordt vanaf 27 mei 2020 niet alleen planmatig geobserveerd (Voetnoot 4) maar ook haar telefoon wordt afgeluisterd, welke taps op 30 december 2020 zijn beëindigd (Voetnoot 5). In de achtereenvolgende vorderingen verlengingen onderzoek telecommunicatie staat dat wordt getracht zicht te krijgen op haar rol binnen de organisatie van haar vader, haar contacten met andere personen binnen die organisatie en haar financiële positie die kennelijk wordt gevoed door haar vader. In het dossier bevinden zich diverse afgeluisterde telefoongesprekken vanaf 1 juni 2020 die inhouden dat zij in contact staat met haar vader en via derden zoals [B.], [L] en [L medeverdachte] geld ontvangt van hem. Al deze personen worden ervan verdacht deel uit te maken van de criminele organisatie rondom [Q.]. Op 17 augustus 2020 is er een aanvraag huiszoeking ter inbeslagneming in het bedrijfspand van [L medeverdachte] aan de [adres bedrijfspand L medeverdachte] in Curaçao. Daarin staat dat tijdens het onderzoek Themis diverse telefoongesprekken zijn opgenomen en beluisterd en dat daaruit is gebleken dat de verdachte regelmatig contact heeft met [L, medeverdachte] en dat {L, medeverdachte] op haar beurt contact heeft met [Q.]. Uit de verzamelde gesprekken volgt volgens het onderzoeksteam dat [L. medeverdachte] de bank- en verzekeringszaken voor de verdachte regelt en een bemiddelende rol vervult bij dergelijke aangelegenheden tussen de verdachte en haar vader. Het is in verband daarmee dat er een doorzoeking wordt verricht bij [L medeverdachte] waarbij met name gezocht dient te worden naar administratie die te relateren is aan de familie {Q], en meer specifiek aan [de verdachte]. (Voetnoot 6)
Op 26 november 2020 wordt [Q] aangehouden in Dubai en op 23 december 2020 vindt er huiszoeking ter inbeslagneming plaats in de woning van de verdachte. Bij deze doorzoeking is een grote hoeveelheid administratie waaronder bankafschriften, exclusieve merkspullen en aankoopbewijzen alsmede digitale gegevensdragers onder de verdachte inbeslaggenomen.
Voorts is er op enig moment een Strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO) gestart tegen [Q] en zijn in dat verband ook de fiscale en bankgegevens opgevraagd van de verdachte over de periode 2015 tot en met 2022. (Voetnoot 7) Financiële gegevens mogen in het kader van een SFO alleen worden opgevraagd ten aanzien van de onderzochte persoon. Kennelijk was de verdachte op dat moment dus een persoon die onderzocht werd. Verbalisanten hebben inzicht gekregen in onder meer de Girobankrekening met nummer eindigend op *2922 die op naam staat van de verdachte en waar op 30 juni 2020 een saldo op staat van ANG 120.115,20. Een afschrift van deze bankrekening wordt vervolgens aangetroffen bij de doorzoeking in de auto van de verdachte op 23 december 2020.
Desondanks al het voorgaande hebben de politieambtenaren – onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie – de verdachte niet als verdachte, maar als getuige gehoord. Daarbij is haar aldus niet de cautie gegeven en heeft de politie haar evenmin in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan dit verhoor een advocaat te raadplegen. Uit de vragen die haar tijdens dit verhoor zijn gesteld, volgt dat er toen reeds een verdenking van witwassen jegens haar bestond nu deze vragen specifiek zijn gericht op haar spaarrekening, de herkomst van haar inkomsten, haar vermogen, haar woning, haar bankrekeningen, haar uitgavenpatroon, haar Audi Q2, haar vliegtickets en haar contacten met haar vader en de vermeende criminele contacten van haar vader zoals [“B”], [L] en [L medeverdachte]. Daarbij komt dat zij kort na dit verhoor op 21 januari 2021 wel als verdachte wordt aangemerkt onder meer omdat haar verklaring als getuige niet strookte met de bevindingen die verbalisanten op 23 december 2020 ook al hadden.
Het Gerecht concludeert dat op basis van alle voornoemde bij de politie en het openbaar ministerie bekende informatie op 23 december 2020 een meer dan redelijk vermoeden van witwassen bestond tegen de verdachte. Door haar desondanks, zonder cautie en zonder dat haar de mogelijkheid tot overleg met een advocaat is een geboden, terwijl zij pas 18 jaar oud was en geen strafblad had, te laten verklaren en door te vragen naar de details van de verdenkingen die nu op haar tenlastelegging staan, zijn naar het oordeel van het Gerecht de rechten van de verdachte op ernstige en onherstelbare wijze geschonden. Met de raadsvrouw is het Gerecht van oordeel dat dit de kern van een eerlijk proces raakt.
Art. 413 van het Wetboek van Strafvordering formuleert een bevoegdheid en niet een plicht om een rechtsgevolg te verbinden aan een normschending, en biedt de rechter die de schending heeft vastgesteld de mogelijkheid af te zien van het toepassen van een van de daar bedoelde rechtsgevolgen en te volstaan met het oordeel dat een onherstelbare normschending is begaan. Gelet op de ernst van de schending, het belang dat daarmee is gemoeid en het nadeel dat hierdoor voor de verdachte is veroorzaakt is het Gerecht evenwel van oordeel dat in dit geval niet kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat een onherstelbare normschending is begaan, maar dat deze schending tot bewijsuitsluiting van de genoemde verklaring dient te leiden. Het Gerecht zal de verklaring van de verdachte die zij als getuige heeft afgelegd op 23 december 2020 dan ook niet voor het bewijs tegen haar gebruiken. Het Gerecht zal het verweer met betrekking tot de verklaring van de moeder van de verdachte passeren bij gebrek aan belang gelet op de hierna te nemen beslissing.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte integraal vrij te spreken van de aan haar tenlasteglegde feiten van (gewoonte)witwassen. Zij heeft daartoe aangevoerd hetgeen in haar pleitnotities dienaangaande is opgenomen. Deze pleitnotities houden in – kort samengevat - dat niet bewezenverklaard kan worden dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de voorwerpen die de verdachte van haar vader heeft gekregen zijn aangeschaft met geld afkomstig van daaraan voorafgaand door de vader gepleegde misdrijven. Datzelfde geldt voor de tenlastegelegde geldbedragen, waarbij de raadsvrouw opmerkt dat zij het geldbedrag in de tenlastelegging van ANG 95.943,35 op geen enkele manier heeft kunnen thuisbrengen zodat het haar niet bekend is waar de steller van de tenlastelegging op doelt.
De raadsvrouw heeft voorts gesteld dat, nog afgezien van de volstrekte willekeurigheid van de vervolging van dit ene kind, terwijl duidelijk is dat alle andere kinderen en vrouwen en familieleden die op Curaçao wonen door [Q] worden onderhouden, de verdachte niet beter weet dan dat haar vader, zoals elke andere vader, hard werkt om in de behoefte van zijn gezin te voorzien. Er was voor haar vanaf haar achttiende verjaardag geen enkele aanleiding om onderzoek te doen naar de herkomst van de inkomsten van haar vader.
Zelfs indien het Gerecht meent dat door het openbaar ministerie voldoende feiten en omstandigheden zijn aangedragen die het vermoeden van witwassen rechtvaardigen, in die zin dat het - gezien de reputatie van de vader en de omslachtige verhullende wijze van verkrijging via allerlei tussenpersonen - niet anders kan zijn dan dat zijn geld uit de handel in verdovende middelen afkomstig is, dan moet nog bewezen worden dat de verdachte minst genomen bij enig nadenken dit ook had kunnen vermoeden en dat zij derhalve zonder nader onderzoek de cadeaus en het geld niet van haar vader had mogen aannemen. Deze tekortschietende onderzoeksplicht moet uit de bewijsmiddelen worden afgeleid, en aan dat laatste schort het in dit dossier ten enenmale, aldus de raadsvrouw. Het dossier houdt slechts de mededeling in dat [de verdachte] (als getuige) heeft verklaard dat haar vader “vroeger op het criminele pad was”, waaruit wordt geconcludeerd dat zij er dus “waarschijnlijk enige wetenschap over had”.
Hiertegenover staat dat haar vader al meer dan 10 jaar in het buitenland woont, zij vanaf klein kind geen dagelijks contact met hem had, zij weet dat hij éénmaal gedetineerd is geweest en voor al die feiten is vrijgesproken (het Gerecht weet ambtshalve dat dit een uitspraak betreft uit 2014 door de rechtbank Haarlem (Voetnoot 8) en in 2016 door het Hof Amsterdam in de strafzaak genaamd Athena). De raadsvrouw verwijst voorts naar de verklaring van de verdachte dat haar vader sinds lange tijd in Dubai woont en daar ondernemer is en horloges verkoopt. Hiermee zou hij zijn inkomen legaal verdienen.
De raadsvrouw heeft voorts vrijspraak bepleit ten aanzien van de strafverzwarende omstandigheid dat de verdachte een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van witwassen. Aan dit bestanddeel komt mede feitelijke betekenis toe. De aard van de gedragingen, het aantal gedragingen, de omstandigheden waaronder en het tijdsbestek spelen daarbij een rol. Het gaat bij de verdachte slechts om vier incidenten in een kort tijdsbestek van een jaar waarin zij een auto voor haar verjaardag heeft gekregen, een Rolex horloge heeft gedragen en haar studiekosten en de huur voor haar appartement in Canada zijn betaald. Dat levert niet op een gewoonte maken van witwassen.
Voor de beoordeling relevant juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van witwassen is het noodzakelijk dat het voorwerp (goed/geldbedrag) in kwestie afkomstig is uit enig misdrijf, waarbij geldt dat dit misdrijf moet zijn gepleegd voorafgaand aan de verweten witwasgedragingen.
Daarvoor is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat het voorwerp – middellijk of onmiddellijk – afkomstig is uit enig misdrijf. Het in de wetsbepaling sinds 10 oktober 2010 in artikel 2:404 voorkomende begrip “”afkomstig uit enig misdrijf” is gelijkluidend aan dat van Nederland en wordt daarom geacht te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in die bepalingen.
Dat een voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van dat voorwerp. Zo een verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. Of anders gezegd, dat ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het redelijkerwijs niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen. Een “niet aannemelijk geworden verklaring” alleen is echter niet voldoende. Meestal is het een combinatie van factoren die een rol spelen bij de beoordeling of iets afkomstig is uit enig misdrijf, waaronder ook valt dat de verdachte zich niet heeft bekommerd om de herkomst van het geld en de reputatie van degene van wie het geld afkomstig is.
Bij deze beoordeling spelen mee de door de rechter vastgestelde ongebruikelijke omstandigheden waaronder een handeling plaatsvindt, afgezet tegen de aannemelijkheid van de door de verdachte naar voren gebracht versie over de herkomst van het geld of goed.
Ten slotte dient, voor er sprake is van witwassen, te worden vastgesteld dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het voorwerp/geld afkomstig was uit enig misdrijf. Voor wetenschap is opzet op het voorhanden hebben vereist. Voordat er sprake is van schuld ten aanzien van de wetenschap omtrent de criminele herkomst is vereist dat het gaat om “grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid”. Daarvan zal sprake zijn indien de verdachte in de gegeven omstandigheden bij enig nadenken had kunnen vermoeden dat het goed uit misdrijf afkomstig was en dat de verdachte dit goed derhalve niet zonder nader onderzoek naar de herkomst had mogen aannemen. Dit tekortschieten in de onderzoeksplicht moet uit de bewijsmiddelen worden afgeleid.
Het Gerecht merkt op dat vóórdat in 2001 in Nederland de strafbaarheid van witwassen werd opgenomen in het Wetboek van Strafrecht, het profijttrekken van door anderen gepleegde misdrijven werd vervolgd via de helingsbepalingen, waar de strafbaarheid vooral gelegen was in het profiteren van een misdrijf. De officier van justitie schrijft in haar requisitoir in de inleiding dat uit de bevindingen van het Themis opsporingsonderzoek naar voren is gekomen dat de verdachte student is, geen zelfstandig inkomen heeft en via personen uit het criminele netwerk van haar vader financieel door hem wordt onderhouden. Zij profiteert van de gelden van haar (criminele) vader. Hoewel die opvatting vooral aansluit bij het verbod van begunstiging in de helingbepalingen heeft het Openbaar Ministerie ervoor gekozen de verdachte te vervolgen voor witwassen waarbij het vooral gaat om de aantasting van de integriteit van het financiële en economische betalingsverkeer en de bedreiging die daarvan uitgaat voor de openbare orde.
Voor de beoordeling relevante feiten en omstandigheden
De kavel aan de [adres straat van de verdachte] is op 24 april 2008 aangekocht en op naam van de verdachte gezet bij de notaris. Zij was toentertijd zeven jaar oud en werd vertegenwoordigd door haar moeder [P.W]. Het kavel staat bekend als nummer [naam kavel]. Plaatselijk bekend als kavel [naam kavel]. Aankoopprijs was ANG 65.000. De koopprijs is betaald zonder hypothecaire lening. Niet met zekerheid is vastgesteld wie de kavel en de bouw van de woning destijds in 2008 heeft betaald. De verdachte woonde vanaf haar tiende jaar samen met haar moeder en halfbroer in de woning aan de [adres] en in juli 2019 is zij gaan studeren in Canada.
In januari 2019 heeft de vader van de verdachte voor haar een nieuwe auto, een Audi Q2 met kenteken A27-18, ter waarde van ruim 80.000 gulden gekocht. Deze auto is contant betaald en op naam gezet van het neefje van de verkoopster en daarna, op verzoek van de verdachte, op naam gezet van haar toenmalige vriendje [N]. De verdachte beschikte niet over een rijbewijs. Als zij vanaf mei 2020, wat buiten de tenlastegelegde periode valt, terugkeert naar Curaçao in verband met de Corona epidemie, gebruikt zij deze auto en staat deze auto bij haar woning op het erf geparkeerd. Zij heeft zelf verklaard dat het haar auto is.
De verdachte heeft een Rolex horloge en dit horloge is bij de doorzoeking in haar slaapkamer gevonden. Niet duidelijk is geworden sinds wanneer zij dit horloge heeft en van wie zij dit heeft gekregen. Vast staat dat zij hem op 4 oktober 2019 voorhanden heeft omdat er toen een foto van haar is genomen met het horloge, welke foto zich in het dossier bevindt.
In juli 2019 is de verdachte gaan studeren in Canada. Haar vader heeft blijkens het dossier voor haar een woning gehuurd, deze laten inrichten en het college geld betaald. De betaling van het collegegeld bedraagt CAD 17.142 en dit bedrag is op 19 juni 2019 via het bedrijf [naam bedrijf] van [P medeverdachte] rechtstreeks op de bankrekening van het College gestort. Op 28 juni 2019 en 3 juli 2019 is er geld via [naam bedrijf] overgemaakt, ditmaal naar de bankrekening van [L medeverdachte] . Het gaat hier om een bedrag van ANG 71.760,- dat – zo blijkt uit de afgeluisterde telefoongesprekken – wordt gebruikt voor de inrichting van het appartement van de verdachte in Canada. [L medeverdachte] en de verdachte zijn samen naar Canada gereisd om één en ander te regelen. Op 7 augustus 2019 zou er een bedrag door [naam bedrijf] van CAD 17.600 zijn overgemaakt naar de verhuurder van het appartement van de verdachte en uit afgeluisterde telefoongesprekken tussen de makelaar in Canada en [L medeverdachte] blijkt dat er nog eens CAD 10.000 contant aan huur wordt betaald aan de makelaar. Op 11 juli 2020 is er wederom een bedrag van CAD 27.600 overgemaakt naar de verhuurder.
Ook overigens zou de verdachte nog een contant geldbedrag van 95.943,35 gulden hebben witgewassen. Volgens de officier van justitie ter zitting gaat het hier om de optelsom van de geldbedragen die worden genoemd in het Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel.
Beoordeling door het Gerecht
Het Gerecht zal de verdachte om verschillende redenen integraal vrijspreken van de aan haar ten laste gelegde feiten van (gewoonte)witwassen maar zal eerst een korte overweging wijden aan de aangevoerde willekeurigheid van de vervolging van de verdachte.
Alleen in het geval het openbaar ministerie in redelijkheid niet tot vervolging van de verdachte had kunnen besluiten, kan er sprake zijn dat er is gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel, het gelijkheidsbeginsel of het verbod van willekeur. Deze belangenafweging staat echter niet ter beoordeling van de rechter, althans de toetsing door de rechter is marginaal. Het enkele feit dat niet ook de andere kinderen en familieleden die mogelijk ook gelden hebben ontvangen van [Q] zijn vervolgd, is onvoldoende om dit verweer aan te nemen. Hoewel het Gerecht de mededeling van de officier van justitie ter zitting dat niet tot vervolging van de andere kinderen en familieleden is overgegaan omdat zij mogelijk afstand hebben gedaan van de onder hen inbeslaggenomen goederen en gelden niet geheel overtuigend vindt, is het Gerecht van oordeel dat niet gezegd kan worden dat in de onderhavige zaak sprake is van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing dat de vervolging van de verdachte onverenigbaar is met het verbod van willekeur.
Met betrekking tot de kavel en de woning
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd dat de verdachte van deze onderdelen van de tenlastelegging wordt vrijgesproken nu niet kan worden bewezen dat de kavel en de woning destijds in 2008 zijn aangeschaft dan wel gefinancierd met crimineel geld, in het bijzonder met geld afkomstig uit een daaraan voorafgaand door [Q] gepleegd misdrijf.
Het Gerecht volgt de officier van justitie hierin. Witwassen is strafbaar gesteld op de Nederlandse Antillen in de artikelen 435a, 436b en 435c in het Wetboek van Strafrecht vanaf 10 juni 2008. (Voetnoot 9) Uit het dossier volgt dat de kavel nummer [adres kavel], waarvan het Gerecht begrijpt dat dit het adres [adres straat van de verdachte] betreft - in eigendom toebehoort aan de verdachte sinds 24 april 2008. De akte is geadresseerd aan [H. W.], de opa van de verdachte, en is opgemaakt door notaris A.M.P Eshuis. (Voetnoot 10) Deze informatie is ook opgenomen in het kadaster van Curaçao (Voetnoot 11). De verdachte heeft verklaard dat haar is verteld dat zij de kavel van haar opa van moederskant heeft gekregen en dat daarna met geld van haar opa door haar vader beetje bij beetje een woning op de kavel voor haar is gebouwd. Zij woont vanaf haar tiende/elfde jaar met haar moeder en halfbroertje in deze woning. Deze concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand volstrekt onaannemelijke verklaring van de verdachte wordt bevestigd door haar moeder [P. W]. Het Gerecht heeft geen feiten en omstandigheden aangetroffen in het dossier die deze bewering weerleggen. Er is door het openbaar ministerie niet of nauwelijks onderzoek gedaan om deze verklaring van de verdachte over de legale herkomst van het geld te verifiëren of te falsificeren. Er wordt slechts gesteld dat niet is gebleken hoe en met welke bron het kavel is betaald en ook is niet bekend wat de bouwkosten zijn geweest en wie de woning heeft gebouwd.
Nog afgezien van het feit dat witwassen dus op het moment van verkrijging door de verdachte niet strafbaar was gesteld op de Nederlandse Antillen, betekent dit dat niet kan worden bewezen dat de geldbedragen waarmee het kavel en de woning destijds in 2008 zijn aangeschaft afkomstig zijn/gefinancierd zijn met crimineel geld (al dan niet afkomstig van [Q]), dan wel dat het niet anders kan dan dat het geld voortvloeit uit enig misdrijf. Daarmee ontvalt het gronddelict/brondelict aan de verweten witwasgedragingen en kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte de kavel en de woning aan de [adres straat van de verdachte] heeft witgewassen. Daarbij merkt het Gerecht nog op dat de verdachte op zevenjarige leeftijd eigenaar werd van de woning en dat kinderen onder de twaalf jaar strafrechtelijk niet kunnen worden vervolgd. Dat zij zich vanaf haar achttiende verjaardag had moeten realiseren dat de kavel met de woning destijds mogelijk met crimineel geld was betaald, zoals de steller van de tenlastelegging kennelijk meent, acht het Gerecht niet realistisch.
De verdachte dient gelet op het voorgaande op dit punt te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het geldbedrag van 95.943,35 gulden
Volgens de officier van justitie ter zitting gaat het hier om de optelsom van de geldbedragen die worden genoemd in het Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel. Die optelsom komst volgens het Gerecht (en ook de officier van justitie) uit op een hoger geldbedrag dan tenlastegelegd en – zo heeft het Gerecht vastgesteld – de bedragen zien op de onderzoeksperiode van 1 januari 2015 tot en met 1 januari 2022, wat een veel ruimere periode is dan die wordt genoemd in de tenlastelegging. Nog afgezien van het feit dat een deel van de brondocumenten (zoals de bankafschriften) waarnaar het Rapport verwijst, zich niet in het dossier bevinden, is het nogal een zoekplaatje gebleken om vast te stellen welke geldbedragen de verdachte in de tenlastegelegde periode voorhanden heeft gehad. Het requisitoir biedt op dat punt ook weinig houvast en noemt zelfs geen enkele datum. Het is echter niet de taak van het Gerecht om dit uit te zoeken. Het Gerecht zal de verdachte dan ook van dit (specifieke) geldbedrag vrijspreken, waardoor het subsidiair ten laste gelegde “een geldbedrag” resteert.
Met betrekking tot de overige voorwerpen en contante en girale geldbedragen
Ten aanzien van de overboeking op 11 juli 2020 van CAD 27.600 van [naam bedrijf] naar de verhuurder van de woning van de verdachte in Canada, geldt dat deze betaling buiten de tenlastegelegde periode valt. Met de officier van justitie is het Gerecht van oordeel dat de verdachte van dit geldbedrag partieel dient te worden vrijgesproken.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is het Gerecht voorts van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het (impliciet) tenlastegelegde opzetwitwassen. Er is onvoldoende bewijs in het dossier voorhanden om vast te stellen dat de verdachte wist (ook niet in voorwaardelijke zin) dat genoemde voorwerpen en geldbedragen die zij van haar vader kreeg uit enig misdrijf afkomstig waren.
Maar ook voor het impliciet subsidiair ten laste gelegde schuldvermoeden biedt het dossier onvoldoende concrete aanknopingspunten om vast te stellen dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de geldbedragen en voorwerpen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachtes vader de beschikking heeft over grote geldbedragen, afkomstig van de door hem als leider van de criminele organisatie NLS gepleegde misdrijven waaronder de handel in verdovende middelen. Daarbij gaat de officier van justitie er voorts van uit dat de verdachte in ieder geval vanaf haar achttiende verjaardag zich had moeten afvragen waar het geld van haar vader vandaan kwam omdat:
de NLS een beruchte gang in Curaçao is zodat het niet anders kan of de verdachte moet vaak gehoord hebben dat haar vader de leider is van deze gang;
de manier waarop haar de goederen en het geld werden toegespeeld hadden haar aan het denken moeten zetten;
de verdachte in haar getuigenverklaring op 23 december 2020 heeft verklaard dat zij geen geld krijgt van haar vader, hetgeen aantoonbaar onjuist is;
de verdachte heeft verklaard dat haar vader vroeger op het criminele pad was maar nu horloges verkoopt in Dubai terwijl niet duidelijk is hoe zij weet dat haar vader nu geen crimineel meer is;
[L medeverdachte] heeft verklaard dat zij privé zaken voor de verdachte regelt, zo ook de huurwoning in Canada en
de moeder van de verdachte heeft gezegd dat [Q] voor [de verdachte] zorgt.
Nu de verdachte bewust heeft nagelaten nader onderzoek te doen naar de herkomst van de gelden en aldus heeft weggekeken van de criminele praktijken van haar vader, kan op grond van het voorgaande schuldwitwassen ten aanzien van de auto, de Rolex, een geldbedrag van CAD 44.742 en NAF 71.760 worden bewezenverklaard.
Het Gerecht overweegt dat uit verschillende processen-verbaal van bevindingen in het dossier blijkt dat de verdachte over een Audi Q2 ter waarde van ruim 80.000 gulden, een Rolex ter waarde van 11.000 dollar en diverse contante en girale geldbedragen heeft kunnen beschikken die afkomstig waren van haar vader. Deze geldbedragen en goederen zijn haar via verschillende tussenpersonen ten goede gekomen. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte op de hoogte was van de manier waarop haar vader haar het geld deed toekomen, maar wel dat hij dit deed met behulp van mensen die zij persoonlijk goed kende. Daarnaast heeft de verdachte volgens het Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel in de periode vanaf 2015 tot 2022 kennelijk nog verschillende geldbedragen en luxe goederen ontvangen, zoals vliegtickets, hotelovernachtingen en dure merkspullen die voor een deel bij haar in de slaapkamer tijdens de doorzoeking zijn aangetroffen.
Dat haar deze gelden en goederen via allerlei onnodig ingewikkelde financiële omwegen bereikten is wellicht verdacht, maar op zichzelf onvoldoende redengevend voor de vaststelling dat het daardoor crimineel geld betreft. Het Gerecht begrijpt dat de officier van justitie zich op het standpunt heeft gesteld dat de wijze waarop de gelden en voorwerpen met behulp van in het dossier voorkomende bedrijven en personen naar de verdachte worden overgemaakt, het feit dat de vader zich als het ware “verschuilt” achter andere personen, gevoegd bij de reputatie van haar vader, het vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan dan dat die gelden uit enig misdrijf afkomstig zijn, zodat van de verdachte mag worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de legale herkomst van die gelden. Nu zij dit heeft nagelaten en daarover (als getuige) niet de waarheid heeft gesproken, heeft zij zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen.
Hoewel het Gerecht niets afdoet aan de door de officier van justitie op dit punt genoemde feiten en omstandigheden en één en ander een vermoeden van witwassen oplevert, kan niet van de verdachte worden verlangd dat zij vervolgens een verklaring geeft waaruit volgt dat haar vader geen crimineel geld aan haar heeft gegeven. Het vragen om een concrete, verifieerbare en niet op voorhand onwaarschijnlijke verklaring houdt niet in dat het aan de verdachte is om te bewijzen dat het geld/ de goederen van haar vader niet van misdrijf afkomstig zijn. Dat is een omkering van bewijslast die in het kader van het bewijsvermoeden van witwassen niet van de verdachte mag worden gevraagd.
Het Gerecht zal echter de beantwoording van de vraag of de geldbedragen/goederen (on)middellijk afkomstig zijn uit enig misdrijf passeren, omdat het Gerecht hoe dan ook van oordeel is dat het dossier onvoldoende concrete aanknopingspunten geeft op grond waarvan kan worden bewezen dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld een criminele herkomst had. Hoewel schuldwitwassen in het algemeen voorzichtigheid voorschrijft bij het aannemen van geldbedragen en er een onderzoeksplicht bestaat wanneer grote bedragen worden getransfereerd of kostbare goederen worden geschonken, is het in casu de vraag of de verdachte zich bij elk cadeau of bijdrage in haar levensonderhoud van haar vader moest afvragen of het allemaal wel koosjer was. Het Gerecht is van oordeel dat in zijn algemeenheid geldt dat een kind geen vermoeden van witwassen hoeft te hebben bij dergelijke giften/ bijdragen van een ouder. Dat kan onder bepaalde omstandigheden anders zijn, in die zin dat het niet anders kan dan dat er alarmbellen zijn gaan rinkelen. Die omstandigheden moeten dan genoegzaam kunnen worden afgeleid uit het dossier.
Het betreft hier een verdachte die ten tijde van de start van het onderzoek jegens haar nog op de middelbare school zat. De verdachte heeft verklaard dat zij wist dat haar vader vroeger op het criminele pad was, maar dat zij niet beter weet dan dat hij zijn geld nu op een eerlijke manier in Dubai verdient. Zij weet ook niet beter dan dat zij en haar moeder altijd al financiële bijstand van haar vader hebben ontvangen, net als haar andere halfbroertjes en zusjes die op Curaçao woonachtig zijn. Het geld dat zij van hem – al dan niet via tussenpersonen die zij al haar gehele (jonge) leven kende - ontving voor haar studie en de huurkosten in Canada, alsmede de cadeaus die zij van hem heeft ontvangen, passen daarom in een gewoonte die reeds lange tijd voor haar in het gezinsverband bestond. Het ging haar vader kennelijk financieel voor de wind. Dat er, zoals uit het dossier volgt, geen legale inkomsten van haar vader bekend zijn geworden kan niet aan de verdachte worden tegengeworpen, nu uit het dossier niet kan worden afgeleid hoe de verdachte dit moest weten. De slechte reputatie van haar vader is in ieder geval onvoldoende om op die wijze de onderzoeksplicht van de verdachte (mede) te construeren. Dat het geen vader was die elke dag naar zijn werk ging zoals de officier van justitie ter zitting aan heeft gevoerd doet hieraan niets af, temeer nu [Q] in die jaren helemaal niet bij de verdachte in huis woonde. Ongetwijfeld is haar de reputatie van haar vader op enig moment ter ore gekomen. Daar tegenover staat dat kinderen in het algemeen loyaal zijn aan hun ouders en dat onbekend is wat hierover door haar directe omgeving werd gezegd. Haar vader was bovendien slechts éénmaal gearresteerd en vervolgd in Nederland. Daarbij is hij zowel bij de rechtbank Haarlem als in hoger beroep door het Gerechtshof Amsterdam vrijgesproken en daarna naar Dubai verhuisd, waar hij in het kader van deze strafzaak, na aanvankelijk in november 2020 te zijn aangehouden, ook weer op vrije voeten is gesteld. Ook ten aanzien van de bekend veronderstelde reputatie geldt aldus dat dit onvoldoende is om op dit punt bewijs te leveren. Nu het dossier geen andere concrete aanwijzingen bevat op grond waarvan een vermoeden van witwassen kan worden vastgesteld, is het tenlastegelegde niet bewezen.
Het Gerecht zal de verdachte vrijspreken.