Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, eerste aanleg - enkelvoudig civiel recht overig

ECLI:NL:OGEAM:2025:61

Op 19 August 2025 heeft de Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van civiel recht overig, wat onderdeel is van het civiel recht. Het zaaknummer is SXM202400320, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:OGEAM:2025:61.

Soort procedure:
Zaaknummer(s):
SXM202400320
Datum uitspraak:
19 August 2025
Datum publicatie:
1 September 2025

Indicatie

BECM heeft verschillende kredieten beschikbaar gesteld aan BV en privé-persoon. Na het tussenvonnis heeft de bank de vorderingen verduidelijkt. Op grond van het verweer en de verwijzing naar de corona-pandemie wordt de boete-rente enigszins gematigd. Tweede persoon wordt op grond van haar garantstelling ook veroordeeld tot betaling

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202400320

Vonnis d.d. 19 augustus 2025

inzake

de rechtspersoon naar Frans recht

BANQUE EUROPÉENE DU CREDIT MUTUEL,

gevestigd in Straatsburg, Frankrijk,

hierna: BECM,

eiseres,

gemachtigden: mrs. M.H.M. Janssen en C.R. Rutte,

tegen

1
de besloten vennootschap [naam B.V.],

gevestigd in Sint Maarten,

hierna: [B.V.],

2. [ [naam],

wonende in Sint Maarten,

hierna: [Y],

3. [ [naam],

wonende in Nederland,

hierna: [Z],

gedaagden hierna gezamenlijk: [B.V.], en afzonderlijk [Y] en [Z],

gemachtigde: mr. S.R. Bommel.

De zaak in het kort

BECM heeft verschillende kredieten beschikbaar gesteld aan [B.V.] en [Y]. Na het tussenvonnis heeft de bank de vorderingen verduidelijkt. Op grond van het verweer en de verwijzing naar de corona-pandemie wordt de boete-rente enigszins gematigd. [Z] wordt op grond van haar garantstelling ook veroordeeld tot betaling.

That case in brief

BECM made several loans available to [B.V.] and [Y]. After the interlocutory judgment, the bank clarified the claims. Based on the defense and reference to the corona pandemic, the penalty interest is slightly mitigated. [Z], based on her guarantee, is also ordered to pay.

Procesverloop

1
Het procesverloop
1.1.

Het procesverloop blijkt uit:

het tussenvonnis van 4 maart 2025;

de akte uitlating, tevens wijziging van eis van BECM van 1 april 2025;

de antwoord-akte van [B.V.] van 27 mei 2025;

de akte uitlating producties van BECM van 24 juni 2025.

1.2.

De rechter die de comparitie van partijen van 5 december 2024 heeft geleid, is niet langer rechter op Sint Maarten. Dit vonnis wordt met instemming van partijen gewezen door een nieuwe behandelend rechter, zonder eerst nog een nadere mondelinge behandeling te houden.

1.3.

De uitspraak van dit vonnis is bepaald op vandaag.

2
De opdrachten uit het tussenvonnis
2.1.

Het Gerecht heeft in het tussenvonnis beide partijen gelegenheid gegeven hun stellingen nader toe te lichten. BECM werd opgedragen nieuwe, bijgewerkte overzichten in het geding te brengen en inzicht te geven in (ten minste) de in het vonnis geschetste onduidelijkheden, steeds uitgesplitst per kredietfaciliteit waar van toepassing en zo veel mogelijk met onderliggende berekeningen:

de aard en grondslag van de “Refunds”;

de gestelde “grace periods” en de gevolgen daarvan, inclusief eventuele berekeningen;

de gestelde en deels aangetoonde aflossingen op de [Y]-hypotheek;

de opbouw van de vermelde “interests” en “fees” (m.n. of daarin boeterente is opgenomen).

BECM werd daarbij uitgenodigd om haar vordering onder de loep te nemen en deze op een meer overzichtelijke manier te herformuleren.

2.2. [

B.V.] zou hierop mogen reageren. Daarbij dienden zij concreter in te gaan op de posten en berekeningen, waar mogelijk met onderliggende stukken. Ook moest zij toelichten welke bedragen zij zelf tot uitgangspunt neemt als (wel) verschuldigde bedragen en waarom.

3
De gewijzigde vordering
3.1.

BECM heeft bij akte van 1 april 2025 haar eis als volgt gewijzigd:

bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

[Y] te veroordelen om aan BECM te betalen een bedrag van € 318.546,23, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;

[Y], [Z] en [B.V.] hoofdelijk te veroordelen om aan BECM te betalen een bedrag van USD 326.002,85, met dien verstande dat de aansprakelijkheid van [Y] en [Z] op grond van hun persoonlijke garantie voor de hoofdsom is beperkt tot maximaal USD 300.000,- per persoon, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;

[Y], [Z] en [B.V.] hoofdelijk te veroordelen om aan BECM te betalen een bedrag van USD 91.379,41, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;

[Y], [Z] en [B.V.] hoofdelijk te veroordelen om aan BECM te betalen de wettelijke rente over een bedrag van USD 47.440,12, verschuldigd vanaf 4 juni 2021 tot de dag van volledige betaling;

[Y], [Z] en [B.V.] hoofdelijk te veroordelen om aan BECM te betalen de proceskosten, waaronder begrepen de griffierechten, explootkosten, buitengerechtelijke kosten, nakosten en kosten voor de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.

Overwegingen

4
De verdere beoordeling van het geschil

Refunds

4.1.

BECM heeft in haar akte uitleg gegeven over de term “refunds”. Het is een in dit verband onjuiste vertaling van het Franse “remboursement”. Het betekent terugbetaling of aflossing. De bedragen die op de overzichten onder de noemer “remboursement” zijn opgenomen, zijn betalingen van [Y], die als aflossingen op de schulden zijn geboekt

4.2.

Na deze verduidelijking heeft [B.V.] hierop niet meer gereageerd. Het Gerecht gaat er daarom van uit, dat wat onder “remboursement” op de overzichten wordt vermeld, de betalingen zijn die door [Y] als aflossingen zijn gedaan.

Grace periodes

4.3.

BECM heeft gemotiveerd betwist dat er ooit “grace periods” zijn overeengekomen. Op het moment van de corona-periode was [B.V.] al in verzuim.

4.4. [

B.V.] heeft niet onderbouwd op welke datum, op welke wijze en onder welke voorwaarden de door haar gestelde “grace periods” zijn verleend. In haar akte verwijst [B.V.] naar e-mailcorrespondentie met de toenmalige accountmanager [naam]. De e-mail van 24 juli 2019 van [Z] aan [naam] bevat een betalingsschema. Een overeenkomst dat [B.V.] gedurende een bepaalde periode slechts de gewone rente hoefde te betalen (of welke andere afspraak dan ook), kan het Gerecht daarin niet lezen. [B.V.] heeft daarmee niet aan haar stelplicht op dit onderdeel voldaan, zodat het verweer op dit punt wordt verworpen.

a

Aflossingen door [Y]

4.5.

BECM heeft onderbouwd dat de betalingen door [Y] zijn afgeboekt op de openstaande rente van de hypotheek en de persoonlijke lening. Daarbij heeft de bank in haar akte aangeduid dat zelfs als alle betalingen op de hypothecaire lening zouden zijn afgeboekt, [Y] ook dan nog enigszins in verzuim zou zijn. Het totaal verschuldigde was meer dan de gedane aflossingen.

4.6. [

B.V.] blijft zich op het standpunt stellen dat [Y] zijn aflossingsverplichtingen voor de eerste hypotheek is nagekomen. Het is niet aan BECM om zelfstandig deze betalingen te spreiden over de hypotheek en de persoonlijke lening.

4.7.

Met haar reactie omzeilt BECM het verweer van [B.V.]. Uit de door [B.V.] overgelegde producties volgt dat [Y] aan zijn maandelijkse betaling van € 1.052,60 de tekst “monthly mortgage payment” heeft toegevoegd. Als een schuldenaar een betaling verricht die zou kunnen worden toegerekend op twee of meer verbintenissen jegens dezelfde schuldeiser, dan geschiedt de toerekening op de betaling die de schuldenaar aanwijst. (Voetnoot 1) Dat was in dit geval dus de hypotheek en niet de persoonlijke lening.

[Y]-hypotheek

4.8.

BECM stelt dat ten tijde van de herstructurering van de leningen het openstaande saldo € 175.318,74 was. De openstaande rente was € 9.926,77. De kosten van herstructurering bedroegen € 968,53.

Na de herstructurering was het saldo op 19 augustus 2020 zodoende € 186.214,04 geworden. De rente, berekend tot en met 25 maart 2025, bedroeg € 56.452,63.

[Y] heeft hierop tot en met zijn betaling van 1 maart 2025 in totaal € 36.497,53 betaald. Het verschuldigde per 25 maart 2025 bedroeg dus € 206.169,14.

BECM heeft een en ander gespecificeerd in haar nieuwe productie 17 (blz. 1-3).

4.9. [

B.V.] herhaalt dat [Y] vanaf 19 augustus 2020 iedere maand USD 1.052,- heeft betaald. Daarmee is inmiddels zo’n USD 55.756,- afgelost. Er was geen achterstand en daarom is de berekende (boete)rente ongegrond.

4.10. [

B.V.] heeft bij haar akte betaalbewijzen overgelegd. BECM heeft daarop gereageerd door te stellen dat hieruit slechts volgt dat er in 2021 maar twee betalingen zijn verricht en in 2020 in het geheel niet. Dat laatste is juist, maar het eerste niet. Het Gerecht ziet betalingen in januari, februari, maart, april, november en december 2021. Dat er in die maanden is afgelost, blijkt ook uit de door BECM zelf overgelegde overzichten. Vanaf november 2021 is er geen maand overgeslagen.

Het Gerecht zal uitgaan van de stelling van BECM dat [Y] in totaal een bedrag van € 49.523,32 heeft voldaan. Met inachtneming van wat hiervoor onder 4.7 is overwogen zal dit hele bedrag op deze hypotheeklening in mindering worden gebracht.

4.11.

Als de rechtbank de uitleg van BECM van de specificatie goed begrijpt, staat in kolom 7 het bedrag van de boete-rente vermeld. Zoals hiervoor overwogen, is dat bedrag voor een zeer groot deel niet terecht bij [Y] in rekening gebracht. Als zijn betalingen op deze lening zouden zijn afgeboekt, dan was hij dit bedrag niet verschuldigd geworden. Het Gerecht is daarom van oordeel dat het gehele bedrag aan boete-rente van € 30.850,40 in mindering dient te strekken op het verschuldigde.

4.12.

Voor dit onderdeel betekent dat, dat een bedrag van

€ 206.169,14 -/- € 49.523,32 -/- € 30.850,40 = € 125.795,42 toewijsbaar is.

Bij deze beoordeling gaat het om nakoming en niet om vergoeding van schade. Daarom zal niet de wettelijke rente, maar de overeengekomen rente worden toegewezen. De overige bepalingen van het contract gelden uiteraard ook nog. Zo mag BECM bij eventueel toekomstig verzuim van [Y] de overeengekomen boete-rente in rekening brengen.

Persoonlijke lening [Y]

4.13.

Het overzicht van BECM vermeldt dat voor de persoonlijke lening van [Y] per 25 maart 2025 een bedrag van € 112.377,11 is verschuldigd, inclusief rente en kosten.

4.14.

Hiervoor heeft het Gerecht overwogen dat alle aflossingen van [Y] op de hypotheek hadden moeten worden afgeboekt. Het gevolg daarvan is, dat hij op de persoonlijke lening nooit heeft afgelost. Dat is overigens ook wat [B.V.] in deze procedure steeds heeft aangevoerd. Het Gerecht ziet geen aanleiding af te wijken van wat in het tussenvonnis op dit onderdeel is overwogen. Het gevorderde bedrag is daarom toewijsbaar.

[B.V.] hypotheek

4.15.

Het overzicht van BECM vermeldt dat voor de [B.V.] hypotheek per 25 maart 2025 een bedrag van USD 369.942,14 is verschuldigd, inclusief rente, boete-rente en kosten.

4.16.

Volgens [B.V.] bedroeg de oorspronkelijke hoofdsom USD 257.863,32 en kan ook deze schuld niet worden verhoogd met rente en boeterente, omdat BECM haar deuren heeft gesloten met alle onduidelijkheid van dien. Daarnaast doen [B.V.] een beroep op matiging van de boete-rente.

4.17.

Uit de overzichten van BECM volgt dat de oorspronkelijke hoofdsom op 19 augustus 2020 inderdaad USD 257.863,32 bedroeg, maar dat dat bedrag moet worden verhoogd met de op dat moment verschuldigde rente en kosten. Deze bedroegen respectievelijk USD 17.757,21 en USD 5.358,76. In totaal dus USD 280.979,29. Het Gerecht is het met BECM eens dat bij de overeengekomen 3% rente een daarnaast overeengekomen boete-rente van 4,5% niet buitensporig hoog te noemen is. Maar in de omstandigheden van dit geval (invloed corona-periode, afwezigheid en moeilijke bereikbaarheid BECM na vertrek van het eiland en de overige in dit vonnis toe te wijzen bedragen) ziet het Gerecht toch aanleiding om de toe te wijzen rente aan te passen. Het Gerecht zal ingaan op de suggestie van BECM en de wettelijke rente toewijzen over de hoofdsom van USD 280.979,29, vanaf het begin van de (omgezette) looptijd: 19 augustus 2020.

Bankrekening [B.V.]

4.18.

Het overzicht van BECM vermeldt voor de bankrekening van [B.V.] een negatief saldo per 21 september 2023 van USD 47.440,12. Hierover was verder geen rente in rekening gebracht.

4.19. [

B.V.] erkent deze schuld, zodat het gevorderde bedrag toewijsbaar is.

4.20.

BECM heeft verklaard dat over het saldo van USD 47.440,12 geen rente en kosten in rekening worden gebracht sinds 4 juni 2021. Op het overzicht van 25 maart 2025 blijkt dat ook; het saldo is daar nog steeds USD 47.440,12. BECM vordert nu echter alsnog de wettelijke rente over het verschuldigde vanaf 4 juni 2021. Zij stelt aan de ene kant dat zij “zeer schappelijk heeft gehandeld”, maar eist nu aan de andere kant een bedrag dat zelfs hoger is dan de overeengekomen rente. Dat is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De wettelijke rente zal daarom wel worden toegewezen, maar met ingang van 14 dagen na betekening van dit vonnis.

Hoofdelijkheid en persoonlijke garanties [Y] en [Z]

4.21.

De door [Y] en [Z] afgegeven garanties zien op de door [B.V.] verschuldigde hoofdsommen, tot een bedrag van USD 300.000,- “plus any interest and costs due in acordance with the law of the Netherlands Antilles.”.

[B.V.] stelde zich oorspronkelijk op het standpunt dat [Y] en [Z] zich voor maximaal USD 300.000,- hebben verbonden, zonder dat allerlei boetes en oplopende rentes worden meegenomen. Zoals in het tussenvonnis overwogen, vindt dat standpunt geen grond in de tekst van de garantstelling. Na het tussenvonnis is [B.V.] hierop ook niet meer teruggekomen. De vordering is daarom toewijsbaar.

Op grond van de garantstelling zijn [Y] en [Z] voor USD 280.979,29 aansprakelijk voor de [B.V.] hypotheek, vermeerderd met de rente vanaf 19 augustus 2020. Daarnaast nog voor een bedrag van USD 19.020,71 voor de bankrekening van [B.V.]. Totaal zodoende USD 300.000,-.

Buitengerechtelijke kosten

4.22.

Uit het dossier volgt voldoende dat BECM buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt. De vordering tot betaling daarvan is daarom toewijsbaar. Deze kosten worden begroot op 1,5 punt van het liquidatietarief 9, zoals bepaald in het Procesreglement.

Proceskosten en nakosten

4.23. [

B.V.], [Y] en [Z] zullen als de in het ongelijk te stellen partij hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van BECM tot op heden begroot op:

explootkosten Cg 490,50

griffierecht Cg 7.500,00

salaris gemachtigde Cg 7.500,00 + (2,5 x Cg 3.000)

totaal: Cg 15.490,50

De gevorderde nakosten zullen ook worden toegewezen.

Beslissing

5
De beslissing

Het Gerecht:

5.1.

veroordeelt [Y] tot betaling aan BECM van een bedrag van € 125.795,42 ([Y] hypotheek), te vermeerderen met de contractuele rente van 3% per jaar, vanaf 25 maart 2025 tot aan de dag van algehele voldoening;

5.2.

veroordeelt [Y] tot betaling aan BECM van een bedrag van € 112.377,11 (persoonlijke lening), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis, tot aan de dag van algehele voldoening;

5.3.

veroordeelt [B.V.], [Y] en [Z] hoofdelijk tot betaling aan BECM van een bedrag van USD 280.979,29 ([B.V.] hypotheek), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;

5.4.

veroordeelt [B.V.], [Y] en [Z] hoofdelijk tot betaling aan BECM van een bedrag van USD 19.020,71 (deel bankrekening [B.V.]), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis, tot aan de dag van algehele voldoening;

5.5.

veroordeelt [B.V.] tot betaling aan BECM van een bedrag van USD 28.419,41 (resterend deel bankrekening), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis, tot aan de dag van algehele voldoening;

5.6.

veroordeelt [B.V.] hoofdelijk tot betaling aan BECM van een bedrag van USD 3.352,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;

5.7.

veroordeelt [B.V.], [Y] en [Z] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van BECM tot op heden begroot op Cg 15.490,50, te vermeerderen met de nakosten, aan de zijde van BECM tot op heden begroot op Cg 250,- zonder betekening en Cg 400,- na betekening van dit vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na heden tot aan de dag van algehele voldoening;

5.8.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.9.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos, rechter, in aanwezigheid van de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2025.

Voetnoot

Voetnoot 1

Artikel 6:43 lid 1 BW