WONINGSTICHTING ROCHDALE,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. L.C. Strating te Amsterdam.
Tegenwoordig zijn: mrs. M.E. Hinskens-van Neck (voorzitter), J.C. Toorman en E.K. Veldhuijzen van Zanten, bijgestaan door mr. L.H.J. Peters als griffier.
Verschenen zijn: [appellant] , bijgestaan door mr. Langeweg voornoemd, en [naam 1] en [naam 2] (medewerkers rechtmatig wonen) namens Woningstichting Rochdale, bijgestaan door mr. Strating voornoemd.
Partijen worden hierna [appellant] en Rochdale genoemd.
Bij kort geding vonnis van 5 oktober 2023 van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Rochdale als eiseres en [appellant] als gedaagde, zijn de vorderingen van Rochdale, kort gezegd: ontruiming van de door [appellant] van Rochdale gehuurde woning aan de [straat] te [plaats] , toegewezen.
[appellant] is bij dagvaarding van 1 november 2023 tegen voormeld vonnis in hoger beroep gekomen. Vervolgens heeft [appellant] een memorie van grieven genomen en Rochdale een memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 25 juni 2024 laten toelichten. [appellant] heeft nog een productie overgelegd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende – uitvoerbaar bij voorraad – de vorderingen van Rochdale zoals toegewezen in eerste aanleg alsnog zal afwijzen, met veroordeling van Rochdale in de proceskosten in beide instanties.
Rochdale heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, inclusief de nakosten.
Na een schorsing en hervatting van de zitting heeft het hof mondeling uitspraak gedaan, die in dit proces-verbaal schriftelijk wordt weergegeven.
De beoordeling
1. Het hof gaat uit van de door de kantonrechter in het bestreden vonnis onder 1.1. tot en met 1.13. opgesomde feiten, die in hoger beroep niet, althans niet succesvol, zijn bestreden. Het hof voegt hieraan toe dat de woning op 27 oktober 2023 is ontruimd.
2. Beoordeeld dient te worden of de vordering tot ontruiming van de woning van [appellant] terecht is toegewezen. Naar het oordeel van het hof is dat het geval. De grieven slagen niet. Dat wordt als volgt toegelicht.
3. Het hof verwijst naar de rechtsoverwegingen 4 tot en met 7 van de kantonrechter in het bestreden vonnis en neemt die overwegingen over, ook ten aanzien van het spoedeisend belang bij de vordering van Rochdale. In aanvulling daarop overweegt het hof het volgende.
4. Voor wat betreft het niet hebben van hoofdverblijf in de woning heeft [appellant] (ook) in hoger beroep geen stellingen ingenomen of stukken overgelegd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Op grond van zijn verzwaarde stelplicht en de overwegingen van de kantonrechter lag dat wel op zijn weg.
5. Anders dan [appellant] heeft aangevoerd, is voldoende aannemelijk dat een pakket met daarin met inkt besmeurd geld uit de woning is gegooid ten tijde van de inval van de politie op 8 juni 2021. Zelfs als dat niet het geval zou zijn, dan vormen de overige gebeurtenissen die in en om de woning hebben plaatsgevonden voorshands voldoende grond voor ontruiming.
6. Ook het hof is van oordeel dat in dit kort geding voldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] , of derden voor wie hij aansprakelijk is, langdurige stelselmatige overlast heeft veroorzaakt, dat [appellant] geen hoofdverblijf heeft gehad in de woning en die ter beschikking heeft gesteld aan derden.
7. Het hof ziet onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat in een bodemprocedure de beslissing ten aanzien van de ontruiming anders zou komen te luiden, bijvoorbeeld op basis van, nog in te brengen, andersluidende verklaringen van omwonenden.
8. Gelet op al het voorgaande is ontruiming in kort geding gerechtvaardigd.
9. De slotsom is dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. Het hof zal op grond van het voorgaande het bestreden vonnis bekrachtigen. De proceskosten van het hoger beroep komen voor rekening van [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij.
Beslissing
Beslissing
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Rochdale begroot op € 783,- aan verschotten en € 2.428,- voor salaris en op € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van deze mondelinge uitspraak plaatsvindt;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat conform artikel 29a lid 3 Rv is ondertekend door de voorzitter.
------------------------------
Voorzitter