Op 26 January 2006 heeft de Gerechtshof Amsterdam een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van civiel recht overig, wat onderdeel is van het civiel recht. Het zaaknummer is 1295/02, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:GHAMS:2006:BP6301.
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
ACHTSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van
[ APPELLANT ],
wonend te [ S ],
APPELLANT,
procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
t e g e n
de naamloze vennootschap N.V. [ APPELLANT ]SCHAPPIJ VAN ASSURANTIE, DISCONTERING EN BELEENING DER STAD ROTTERDAM ANNO 1720,
gevestigd te Rotterdam,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. L.P. Broekveldt.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna weer [ Appellant ] en Stad Rotterdam genoemd.
Op 26 februari 2004 heeft het hof in deze zaak een tussenarrest uitgesproken, waarnaar het verwijst voor het verloop van het geding in hoger beroep tot die dag.
Ingevolge het tussenarrest is op 29 juni 2004 een getuige gehoord.
Beide partijen hebben vervolgens een memorie na enquête genomen, eerst Stad Rotterdam.
Daarna hebben partijen opnieuw recht gevraagd op de stukken.
2. Beoordeling
2.1 Bij het tussenarrest is Stad Rotterdam toegelaten te bewijzen dat [ Appellant ] kort voor de botsing zeer plotseling en onnodig krachtig heeft geremd.
2.2 Teneinde het van haar verlangde bewijs te leveren heeft Stad Rotterdam haar verzekerde [ R ], de bestuurder van de bij de botsing betrokken Mazda, als getuige doen horen. [ Appellant ] heeft geen getuigen voorgebracht.
2.3 Het bewijs is niet geleverd. [ R ] heeft erkend dat het mogelijk is dat [ Appellant ] met de door hem bestuurde Opel zijn snelheid tot 50 km/u heeft verminderd, voordat [ Appellant ] zijn auto voor de overstekende eend tot stilstand bracht. Uit de verklaring van [ R ] volgt tevens dat hij een beoordelingsfout heeft gemaakt. [ R ] dacht dat [ Appellant ] zijn snelheid verminderde vanwege verkeer van een zijweg en veronderstelde dat [ Appellant ] zou optrekken omdat er van die zijweg geen verkeer kwam; toen [ R ] merkte dat [ Appellant ] niet optrok maar stopte, was het te laat: [ R ] is toen met zijn auto ondanks krachtig remmen tegen de auto van [ Appellant ] opgebotst.
2.4 De grieven van [ Appellant ] slagen derhalve. Zijn vordering moet worden toegewezen, met verwijzing van Stad Rotterdam in de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep.
3. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Stad Rotterdam aan [ Appellant ] te vergoeden de schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, die deze heeft geleden en nog zal lijden tengevolge van de aanrijding op 7 januari 1994, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 1994 tot de dag van voldoening;
verwijst Stad Rotterdam in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep en begroot die kosten voorzover tot heden aan de kant van [ Appellant ] gevallen, op € 975,23 voor de eerste aanleg en op € 2.901,24 voor het hoger beroep;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Huijzer, A. van Haeringen en D.J. Cohen Tervaert en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2006.