2.3.4
De overige verzoeken
Het hof herhaalt op deze plaats wat het ter terechtzitting van 19 juli jl. in alle zaken heeft overwogen:
“Verzoeken en het karakter van het hoger beroep: voortbouwend
Waar het gaat om de vraag of de door het hof aan te leggen maatstaf bij de beoordeling van de gedane verzoeken de aanwezigheid van noodzakelijkheid dan wel het verdedigingsbelang is, is van belang dat de wettelijke regeling in ogenschouw wordt genomen.
Voor zover de verzoeken een verhoor van personen als getuigen beogen, terwijl die personen al eerder ter terechtzitting of in het voorbereidende onderzoek zijn gehoord, waarbij de verdediging van de appellerende verdachte het ondervragingsrecht bij die gelegenheid heeft kunnen uitoefenen, heeft als uitgangspunt te gelden dat voor de toewijzing daarvan uit de onderbouwing van die verzoeken genoegzaam moet blijken waarom een herhaald verhoor noodzakelijk is.
In het geval waarin het hoger beroep door het Openbaar Ministerie is ingesteld bieden de toepasselijke wettelijke bepalingen in het bestek van de regeling van het voortbouwend appel, in het bijzonder artikel 414, eerste en tweede lid, Sv, geen afzonderlijke regeling. Voor de opgave van getuigen geldt in die situatie weliswaar de regeling van artikel 263 Sv, maar daaraan doet niet af dat het hof bij de beoordeling van verzoeken die zijn gedaan op de voet van artikel 414, tweede lid, Sv in verbinding met artikel 263, tweede en derde lid, Sv het karakter van het voortbouwend appel kan betrekken. Dit betekent dat in het geval waarin door de niet-appellerende verdachte wordt verzocht om de oproeping als getuigen van personen die eerder in het voorbereidende onderzoek of ter terechtzitting onder vorenweergegeven omstandigheden zijn gehoord, bij de beoordeling daarvan betrokken kan worden of genoegzaam is onderbouwd waarom die personen andermaal aan een getuigenverhoor onderworpen dienen te worden.
Voor zover de verzoeken strekken tot aanvulling van het dossier met schriftelijke bescheiden zullen die verzoeken worden beoordeeld aan de hand van de gebleken noodzaak daartoe.
Waar het gaat om – al dan niet naar aanleiding van een door of namens de verdachte te voeren verweer – door het hof te verrichten rechtmatigheidstoetsingen, stelt het hof vast dat door functionarissen van politie en justitie processen-verbaal zijn opgesteld, en onder meer door een officier van justitie als getuige ten overstaan van de rechter-commissaris in aanwezigheid van de verdediging (m.u.v. die van de verdachte S.R.) verklaringen zijn afgelegd.”
Waar het gaat om de betekenis die moet worden toegekend aan de inhoud van het procesdossier markeert het hof op deze plaats het in het strafvorderlijk stelsel besloten liggende uitgangspunt, dat neerkomt op rechterlijk vertrouwen in de behoorlijke invulling van de gehoudenheid tot informatieverstrekking door het Openbaar Ministerie. Het hof heeft daarover eerder in een andere zaak het volgende overwogen: (Voetnoot 45)
“(…) Het hof stelt bij de beoordeling van de verzoeken bij wijze van uitgangspunt voorop dat de advocaat-generaal op grond van het bepaalde in artikel 149a van het Wetboek van Strafvordering verantwoordelijk is voor de samenstelling van de processtukken. Op grond van het relevantiecriterium behoren tot die processtukken alle stukken die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor enige door het hof in de strafzaken van de verdachten te geven beslissing, zowel in ontlastende als in belastende zin. Het voorgaande neemt niet weg dat de rechter hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de verdediging dan wel op vordering van het openbaar ministerie alsnog de toevoeging aan het dossier van bepaalde stukken kan gelasten.
De vraag of stukken aan het relevantiecriterium voldoen hangt telkens af van hun concrete inhoud en betekenis voor de desbetreffende strafzaak.
Gelet op de hiervoor genoemde wettelijke verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie voor de samenstelling van het procesdossier gaat het hof, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, ervan uit dat zowel de officier van justitie in eerste aanleg als de advocaat-generaal in hoger beroep dienovereenkomstig hebben gehandeld.
Het hof stelt vervolgens vast dat een omvangrijk procesdossier tot stand is gekomen, dat herhaald is aangevuld met processen-verbaal, opgemaakt op ambtseed of -belofte, ook naar aanleiding van door de verdediging opgeworpen vragen die gedurende de behandeling van de zaak in eerste aanleg naar voren zijn gekomen.(…)”
Het hof voegt daaraan nog het volgende toe. Waar met verzoeken door de verdediging is beoogd nader feitelijk materiaal te vergaren dat kan bijdragen aan het kunnen voeren van rechtmatigheidsverweren is het volgende van belang.
Aan de verdachte en zijn verdediging komt het aan het EVRM ontleende en vanzelfsprekende recht toe zijn verdediging te kunnen voeren: “adequate facilities for the preparation of his defence” (zie ook 2.2.4 Beoordelingsmaatstaf). Daartoe dient in het concrete geval toereikend materiaal te worden aangeboden op basis waarvan die rechtmatigheidsverweren kunnen worden gevoerd, waarop de rechter de gegrondheid daarvan heeft te onderzoeken en te beslissen.
Als gezegd is de officier van justitie op grond van artikel 149a, eerste lid, Sv tijdens het opsporingsonderzoek verantwoordelijk voor de samenstelling van de processtukken in het dossier. Het onderhavige dossier is omvangrijk, en is tijdens de loop van het geding in eerste aanleg aangevuld met stukken, veelal voorzien van een daarop door de officier van justitie gegeven toelichting. Het onverhoopte geval kan zich voordoen dat redelijke aanknopingspunten bestaan voor de indruk dat het Openbaar Ministerie heeft verzuimd een behoorlijke invulling en uitvoering te geven aan de even bedoelde gehoudenheid tot informatieverstrekking. In de regel levert een dergelijk verzuim niet alleen een deuk op in het rechterlijk vertrouwen, welk vertrouwen, zoals gezegd, als uitgangspunt van het strafvorderlijk stelsel heeft te gelden, maar kan dat een aanleiding vormen voor het gelasten van nader onderzoek, het aanvullen van het dossier met bescheiden, of het horen van getuigen.
Waar het gaat om tijdens het voorbereidend onderzoek toegepaste bevoegdheden wordt daarover verantwoording afgelegd door de functionaris die de bevoegdheid heeft toegepast althans door de functionaris onder wiens gezag of verantwoordelijkheid zulks is geschied. De wijze waarop die verantwoording wordt afgelegd geschiedt in de regel door het opmaken van processen-verbaal, die door het Openbaar Ministerie vanwege de relevantie daarvan aan de stukken van het dossier worden toegevoegd. En in het voorkomende geval aanvullend, doordat die functionaris nader proces-verbaal opmaakt of als getuige ten overstaan van de rechter daarover een verklaring aflegt, na daartoe te zijn opgeroepen door het Openbaar Ministerie, ambtshalve bepaald door de rechter, of op verzoek van de verdediging. In bijzondere gevallen worden (ook) nog andere bronnen aangeboord, die kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding met het oog op een te verrichten rechtmatigheidstoetsing van toegepaste bevoegdheden, zoals de burger die uit eigen wetenschap kan verklaren over de (wijze van) toepassing van een bevoegdheid. Dat bijzondere geval doet zich bijvoorbeeld voor wanneer op de (nadere) informatieverstrekking door of gegeven onder het gezag van het Openbaar Ministerie, of een gehouden getuigenverhoor niet (zonder meer) kan worden vertrouwd of anderszins niet genoegzaam is.
A. Verzoek tot het horen van N.B. als getuige
Het hof herhaalt op deze plaats wat het ter terechtzitting van 19 juli jl. in alle zaken – behoudens die tegen N.B. – heeft overwogen en beslist:
“N.B. als getuige
Het hof heeft kennisgenomen van het in de regiebrief (onder 2) in het vat van verzoek gegoten voornemen van de advocaat-generaal om gebruik te maken van de eigen bevoegdheid tot oproeping van N.B. met het oog op zijn verhoor als getuige in alle onder de noemer Marengo bij het hof aanhangige strafzaken (vanzelfsprekend met uitzondering van de zaak tegen hemzelf). Het hof verstaat dat de advocaat-generaal ter agendering van de verhoren te zijner tijd nadere voorstellen aan het hof zal doen. De verdachten die om zijn verhoor hebben verzocht — hebben gelet op dat voornemen geen belang bij bespreking van en beslissing op de tot zijn verhoor strekkende verzoeken.
Gelet op de inhoud van het dossier en wat ter terechtzitting in eerste aanleg is verhandeld en voorgevallen lijkt een eerste duiding van de onderwerpen en kwesties goed te kunnen worden gemaakt. Het hof nodigt de advocaat-generaal en de verdediging in alle zaken uit om aan te geven waarover N.B. als getuige gehoord zou moeten worden, uiterlijk op 1 november 2024.”
Verzoek tot het horen van de TBG-officier van justitie als getuige
De verdediging van M.R. en S.R. heeft verzocht om het verhoor van de TBG-officier van justitie (naam officier van justitie) als getuige. De verdediging in de zaken tegen N.B., A.B., Z.H., M.M., Mao R., Mario R. en R.T. heeft zich bij dit verzoek aangesloten. Deze officier van justitie, die betrokken is geweest bij de onderhandelingen omtrent en het sluiten van de overeenkomst met N.B. als bedoeld in artikel 226g Sv, is eerder (in 2020) als getuige gehoord. Weliswaar maken de processen-verbaal van die verhoren deel uit van dat dossier, de verdediging van S.R. heeft toentertijd niet het ondervragingsrecht kunnen uitoefenen, en dat gebrek leent zich voor herstel in hoger beroep. Daarom wijst het hof het in de zaak tegen S.R. gedane verzoek toe.
Gelet op achtereenvolgens die beslissing, de samenhang van de zaken, en het verloop van tijd, en op wat nadien in de gelijktijdig behandelde strafzaken is verricht en voorgevallen, acht het hof het aangewezen en aldus noodzakelijk dat het verhoor van deze getuige ook in alle (andere) zaken wordt gehouden, in zoverre andermaal.
Het hof bepaalt dat het verhoor van de TBG-officier van justitie niet ter terechtzitting doch door de raadsheer-commissaris zal worden gehouden. Het hof verwijst de zaak in verband met zijn verhoor naar de vaste raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof. De stukken worden in handen gesteld van de vaste raadsheer-commissaris. Het hof verstaat dat aan dat het verhoor van deze getuige in zoverre een aanvullend karakter wordt toegekend, in aanmerking genomen wat door deze officier van justitie reeds ten overstaan van de rechter-commissaris als getuige is verklaard (op 9 en 15 januari 2020) en door hemzelf is geverbaliseerd (op 12 februari 2018 en op 17 juni 2021) en op schrift is gesteld (op 17 juni 2022).
Verzoek tot het horen van zeven verbalisanten en verzoek tot verstrekking van informatie over financiële afspraken die de Staat met de kroongetuige heeft gemaakt
De verdediging van M.R. en S.R. heeft verzocht om het verhoor van zeven verbalisanten als getuigen, kort gezegd over de gang van zaken met betrekking tot het afleggen van (kluis)verklaringen door de kroongetuige. Voorts heeft de verdediging in de zaken van deze verdachten verzocht – naar het hof het verzoek leest en begrijpt – dat het hof aan de advocaat-generaal opdraagt informatie te verstrekken over financiële afspraken die de Staat met de kroongetuige heeft gemaakt. Het hof wijst deze verzoeken af, wat het verzoek tot het verhoor als getuigen betreft, omdat het van oordeel is dat redelijkerwijs niet valt aan te nemen dat de verdachten daardoor in hun verdediging worden geschaad, en wat betreft het verzoek om informatieverstrekking over financiële afspraken, omdat de noodzaak daartoe, gelet op de inhoud van het dossier, niet is gebleken. Het hof betrekt bij dit oordeel wat het hiervoor inleidend heeft overwogen, als ook de overweging en beslissing die strekt tot het verhoor van de TBG-officier van justitie als getuige, dit laatste in samenhang bezien met wat door de gewezen raadsman van de kroongetuige als getuige ten overstaan van de rechter-commissaris is verklaard (op 9 november 2022).
De verdediging in de zaken tegen de verdachten Z.H., M.M., Mao R. en R.T. heeft zich bij (een of meer van) deze verzoeken aangesloten; ook in hun zaken wijst het hof deze verzoeken af, op dezelfde gronden.
Verzoek tot het horen van de rechter-commissaris als getuige
De verdediging van M.R. en S.R. heeft verzocht om het verhoor van de rechter-commissaris als getuige, kort gezegd over de door die functionaris op de voet van artikel 226h, tweede lid, Sv verrichte rechtmatigheidstoetsing en het betrouwbaarheidsoordeel, zoals vastgelegd in zijn beschikking van 29 december 2017. Het hof wijst dit verzoek af, reeds omdat een verhoor van de rechter-commissaris als getuige over (de totstandkoming van) diens oordeel en beschikking op grond van de stelselvreemdheid daarvan niet in aanmerking komt.
De rechter-commissaris heeft tijdens het voorbereidend onderzoek op de voet van artikel 226h e.v. Sv de kroongetuige gehoord, de rechtmatigheid van de voorgenomen afspraak beoordeeld en zijn oordeel in een beschikking vastgelegd. Hem daarover als getuige bevragen, naar het hof de onderbouwing van het verzoek begrijpt, niet om van hem te vernemen wat hij heeft gezien of ondervonden, maar wel om hem nadere verantwoording te doen afleggen van een door hem in de zaak genomen beslissing, hem te brengen tot herbezinning en/of het verrichten van een informele hernieuwde toets, past niet in het systeem van strafvordering. Het is bij uitstek aan het hof als de zittingsrechter in hoger beroep om te beslissen op rechtmatigheidsverweren, ook als deze zich keren tegen de juistheid van het oordeel van de rechter-commissaris. De verdediging in de zaken tegen de verdachten Z.H. en R.T. heeft zich bij dit verzoek aangesloten; ook in hun zaken wijst het hof dit verzoek af, op dezelfde gronden.
Verzoek tot het horen van de toenmalige partner van N.B. als getuige
De verdediging van M.R. en S.R. heeft verzocht om het verhoor als getuige van de toenmalige partner van N.B.. Het hof onderstreept dat de onderbouwing waarvan dit verzoek is voorzien in zeer algemene termen is gesteld. De verdediging wenst de partner van N.B. te horen over alle (in eerste aanleg) opgegeven onderwerpen, ook die de rechtbank heeft uitgezonderd, zonder evenwel die onderwerpen als zodanig te benoemen en te concretiseren. Naar het hof de onderbouwing van de verzoeken begrijpt dient het verhoor – dat thans met name lijkt te zijn ingegeven door de inhoud van de communicatie die de kroongetuige vanuit detentie met haar heeft onderhouden (via de ingevoerde iPhone en/of PGP-telefoon(s)) – te gaan over, kort gezegd:
a. de besprekingen/onderhandelingen met het Openbaar Ministerie in het kader van het verwerven van de status van kroongetuige;
b. de door de kroongetuige in detentie gebruikte telefoons;
c. de inhoud (duiding) van het met die telefoons gevoerde berichtenverkeer, en
d. de betrokkenheid van de kroongetuige bij het feitencomplex, zoals dat is onderzocht en verantwoord in het zaakdossier Roos/Doorn.
Het hof stelt vast dat bij de stukken in het dossier een proces-verbaal is gevoegd, waarin de toenmalige partner van de kroongetuige op 12 mei 2022 ten overstaan van de rechter-commissaris vragen heeft beantwoord over de onder b. en d. verwoorde onderwerpen. Het hof stelt voorts vast dat, anders dan de rechtbank had beslist, de verdediging (behoudens de verdediging van N.B.) niet de gelegenheid heeft gehad om daarover vragen te stellen aan deze getuige, terwijl de gang van zaken rondom dat door de rechtbank bevolen verhoor bepaald niet als rimpelloos kan worden getypeerd. Dit gebrek leent zich voor herstel in hoger beroep.
Het hof wijst dit verzoek in de zaken tegen M.R. en S.R. daarom beperkt toe, in zoverre dat het verhoor uitsluitend toeziet op wat door haar is gezien, gehoord of ondervonden met betrekking tot de hiervoor onder b. en d. verwoorde onderwerpen.
Voor zover het verzoek inhoudt om de toenmalige partner van N.B. ook over andere onderwerpen te horen, wijst het hof dat verzoek af, nu een voor toewijzing toereikende onderbouwing ontbreekt.
Een verhoor dat ook toeziet op het onder a. weergegeven onderwerp ligt niet in de rede, te minder omdat N.B. als getuige ter terechtzitting zal worden gehoord en het hof het verhoor van de TBG-officier van justitie als getuige heeft bevolen. Wat betreft een verhoor dat ook toeziet op het onder c. weergegeven onderwerp, verwijst het hof naar hetgeen hierna ten aanzien van het verzoek om familieleden van de kroongetuige als getuigen te horen, zal worden overwogen. Mede op grond van de onderbouwing waarvan het verzoek is voorzien, valt aldus redelijkerwijs niet in te zien dat de verdachten door de op de toewijzing van de verzoeken aangebrachte beperking in hun verdediging worden geschaad.
De verdediging in de zaken tegen de verdachten N.B., Z.H., Mao R. en R.T. heeft zich bij deze verzoeken aangesloten; ook in hun zaken wijst het hof dit verzoek toe, op dezelfde gronden en met dezelfde daarop aangebrachte beperkingen. Gelet op deze beslissingen tot toewijzing van dit verzoek en de samenhang van de zaken acht het hof het aangewezen en aldus noodzakelijk dat het verhoor van deze getuige ook in alle andere zaken wordt gehouden, ook in die zaken met dezelfde daarop aangebrachte beperkingen.
Het hof verwijst de zaken in verband met haar verhoor naar de vaste raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof. De stukken worden in handen gesteld van de vaste raadsheer-commissaris. Gelet op wat ten aanzien van de persoon van deze getuige en haar relatie tot de kroongetuige kan worden verondersteld, en de daaraan mogelijk te relateren belangen van privacy en veiligheid wijst het hof de raadsheer-commissaris op de bevoegdheden die aan hem zijn toegekend in onder meer de artikelen 187b en 187d Sv, waarvan de toepassing kan bijdragen aan bescherming van die belangen.
Het hof geeft de raadsheer-commissaris voorts in overweging om voorafgaand aan het verhoor van de toenmalige partner van de kroongetuige, de bij dat verhoor betrokken partijen in de gelegenheid te stellen schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken ten aanzien van het eventueel toekennen van een (familiair) verschoningsrecht aan deze getuige.
Verzoek tot het horen van – niet nader genoemde – familieleden van de kroongetuige als getuigen
De verzoeken in de zaken tegen M.R. en S.R. die zien op het horen van – niet nader genoemde – familieleden van de kroongetuige zijn gericht op (de duiding van) berichtenverkeer dat op een door de kroongetuige in detentie gebruikt telefoontoestel is veiliggesteld. Dat berichtenverkeer bevindt zich bij de stukken in het dossier, terwijl een verhoor van N.B. als getuige in het verschiet ligt. Gelet daarop, en gehoord de onderbouwing van de verzoeken valt redelijkerwijs niet in te zien dat de verdachten bij het uitblijven van hun verhoren als getuigen in hun verdediging worden geschaad. Daarom wijst het hof deze verzoeken af.
De verdediging in de zaken tegen de verdachten Z.H., Mao R. en R.T. heeft zich bij deze verzoeken aangesloten. Ook in hun zaken wijst het hof deze verzoeken af, op dezelfde gronden.
Verzoek tot het horen van getuige 3
De verdediging van M.R. heeft verzocht om het verhoor van getuige 3. Volgens de toelichting die op dit verzoek is gegeven kan getuige 3 verklaren over achtereenvolgens zijn persoonlijke contacten en ervaringen met de kroongetuige in het algemeen en in het bijzonder in het zaakdossier Roos/Doorn, de persoon van de kroongetuige en de relatie/vriendschap van de kroongetuige met de verdachte (M.R.).
Het hof herhaalt op deze plaats dat niet (de appreciatie van) de persoon van de kroongetuige centraal staat, doch wel de betrouwbaarheid van zijn verklaringen. De door de verdediging geduide onderwerpen (zoals hiervoor weergegeven) liggen, afgezien van (kort gezegd) de contacten en ervaringen in het zaakdossier Roos/Doorn, in een te ver verwijderd verband van de door het hof in deze strafzaak te beantwoorden vragen. In zoverre wijst het hof het verzoek af, omdat redelijkerwijs niet valt aan te nemen dat daardoor de verdachte in zijn verdediging wordt geschaad.
Dit oordeel geldt echter niet voor wat deze getuige heeft gehoord of waargenomen over de feitelijke gang van zaken rondom de gebeurtenissen die in het zaakdossier Roos/Doorn en, mede gelet op de reactie van de advocaat-generaal, het zaakdossier Kreta zijn onderzocht en beschreven. In zoverre wijst het hof het verzoek toe op de hierna te melden wijze, en bepaalt het hof dat deze getuige ter terechtzitting zal worden gehoord.
Het hof acht het noodzakelijk dat het verhoor van deze getuige ook in na te noemen zaken plaatsvindt en beveelt daartoe ambtshalve de oproeping van deze getuige.
De zaken waarin en de zaakdossiers waarover de getuige wordt gehoord, zijn:
Roos/Doorn in de zaken tegen Z.A., N.B., A.B., M.R., S.R. en R.T.;
Kreta in de zaken tegen N.B., Z.H., B.H., M.R., S.R., Z.R., Mao R. en R.T..
Verzoek tot nader onderzoek naar mogelijke betrokkenheid van de kroongetuige bij andere strafbare feiten
De verdediging van M.R. en S.R. (en die van Mao R. door het zoeken van aansluiting daarbij) heeft ter terechtzitting de advocaat-generaal geadresseerd en gevraagd of duidelijkheid kan worden verschaft over de omvang en inhoud van nader onderzoek naar eventuele betrokkenheid van de kroongetuige bij strafbare feiten, in brede zin. De advocaat-generaal heeft daarop in het algemeen gewezen op de omvang van de uit de met de kroongetuige gesloten overeenkomst voortvloeiende verklaringsverplichting van de kroongetuige. Waar het gaat om lopende onderzoeken waarbij de kroongetuige als verdachte is aangemerkt dan wel als zodanig is aangedragen, ook waar het gaat om het door de verdachte S.R. aan de kroongetuige gemaakte verwijt van betrokkenheid bij de verdwijning van een man (Hugo Charles) heeft de advocaat-generaal aangekondigd dat het hof daarover toetsbaar zal worden geïnformeerd. (Voetnoot 46) Het hof verstaat, dat de advocaat-generaal daarbij de nodige doortastendheid en voortvarendheid betracht, mede gehoord de verdediging van S.R. over het verloop van tijd sinds zijn ter terechtzitting gedane mededelingen, thans meer dan een jaar geleden. In zoverre ligt er geen verzoek voor waarop door het hof dient te worden beslist.
I. Verzoeken in verband met het onderzoek Amazone en Orinoco
In het verband van (mogelijke) betrokkenheid van de kroongetuige bij strafbare feiten heeft de verdediging van de verdachte M.R. verzocht om verstrekking van/inzage in de onderliggende stukken van het (opsporings)onderzoek Amazone (onderzoek naar aanleiding van een aanslag op M.R. in de nacht van 17 op 18 december 2017). Voorts wenst de verdediging de gelegenheid te krijgen tot het beluisteren van alle OVC-gesprekken, voor zover de verdachte tijdens zijn verblijf in het ziekenhuis daaraan heeft deelgenomen. Voorts dient getuige 4 over dit feitencomplex als getuige te worden gehoord.
Ook van het dossier Orinoco (onderzoek naar aanleiding van een schietincident op 24 december 2010) dienen de onderliggende stukken aan de verdediging van M.R. te worden verstrekt, althans dient de gelegenheid tot het hebben van inzage daarin te worden geboden.
Toewijzing van het verzoek dat op het dossier Orinoco betrekking heeft, draagt volgens de verdediging bij aan het kunnen betwisten van de rechtmatigheid van de met de kroongetuige gemaakte afspraak: is de sepotbeslissing begrijpelijk, of moet die beslissing worden gezien als gunst of ontoelaatbare toezegging?
Het hof stelt aan de hand van de stukken in het dossier ten aanzien van de chronologie vast, dat het schietincident zich op 24 december 2010 heeft voorgedaan, dat de op 27 december 2017 voorgenomen afspraak met de kroongetuige op 29 december 2017 tot stand is gekomen. De verdachte M.R. heeft over dit incident op 22 oktober 2019 verklaard, waarna een verhoor van de kroongetuige in dit kader heeft plaatsgevonden op 10 december 2019. De sepotbeslissing is eind 2022 genomen en de gronden waarop die beslissing is gestoeld zijn met de verdediging gedeeld. (Voetnoot 47) De verdenking die in het onderzoek Orinoco is onderzocht, komt niet voor op de inleidende dagvaarding van enige verdachte die thans door het hof onder de noemer Marengo wordt berecht. Bij die stand van zaken is voor de verdediging voldoende materiaal voorhanden om op basis daarvan standpunten in te nemen en verweer te kunnen voeren en valt de noodzaak tot toewijzing van dit verzoek niet in te zien.
Het onderzoek Amazone kan met het onderzoek Marengo in verband worden gebracht. De verdachte M.R. is slachtoffer geworden van in de nacht van 17 op 18 december 2017 op hem uitgeoefend vuurwapengeweld. Hij wijst de kroongetuige aan als degene die voor die aanslag verantwoordelijk moet worden gehouden.
De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep overwogen dat enige relatie tussen de aanslag op M.R. en de feiten waarvoor de verdachten worden vervolgd – in de woorden van de rechtbank – niet ondenkbeeldig is. Het Openbaar Ministerie heeft tijdens de gedingfase in eerste aanleg aan de verdediging de gelegenheid geboden tot het hebben van inzage in twee mappen met daarin onderzoeksresultaten. Voorts is aan de verdediging de gelegenheid geboden tot het uitluisteren van OVC-gesprekken van M.R.. Die gelegenheden zijn door de verdediging in september 2021 benut.
De advocaat-generaal heeft gewezen op de inhoud van brieven van de officier van justitie, die leiding geeft aan het onderzoek Amazone. Daarin kan worden gelezen dat het opsporingsonderzoek geen ondersteuning heeft opgeleverd voor de door de verdediging veronderstelde betrokkenheid van de kroongetuige bij de schietpartij op M.R.. De advocaat-generaal heeft voorts meegedeeld dat de zaak inmiddels als cold case op de plank ligt, en dat indien uit nadere informatie toch blijkt van betrokkenheid van de kroongetuige het hof daarover wordt ingelicht.
Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat voor de verdediging voldoende materiaal voorhanden is om op basis daarvan standpunten in te kunnen nemen en verweer te kunnen voeren. Het enkel door de verdediging opwerpen van vragen en de veronderstelling dat thans geen strafvorderlijk belang zich meer verzet tegen verstrekking van/inzage in het gehele dossier brengt niet de voor toewijzing nodige noodzaak mee, terwijl in het licht van de onderbouwing van de verzoeken redelijkerwijs niet valt in te zien dat de verdachte bij het uitblijven van het verhoor van getuige 4 in zijn verdediging wordt geschaad.
Het voorgaande voert tot de slotsom dat het hof de op Orinoco en Amazone betrekking hebbende verzoeken afwijst. De verdediging in de zaak tegen de verdachte R.T. heeft zich bij dit verzoek aangesloten; ook in zijn zaak wijst het hof deze verzoeken af, op dezelfde gronden.
Verzoeken tot het horen van de vader en de broer van de kroongetuige
Het verzoek van de verdediging van M.R. om de vader en de broer van de kroongetuige als getuigen te horen over betrokkenheid van de kroongetuige bij andere strafbare feiten wijst het hof af. Op grond van de onderbouwing waarvan de verzoeken zijn voorzien – onderwerpen die ver verwijderd zijn van de door het hof in de strafzaak te beantwoorden vragen – valt redelijkerwijs niet in te zien dat de verdachte bij het uitblijven van hun verhoren als getuigen in zijn verdediging wordt geschaad.
De verdediging in de zaak tegen de verdachte R.T. heeft zich bij deze verzoeken aangesloten; ook in zijn zaak wijst het hof deze verzoeken af, op dezelfde gronden.
Verzoek tot het horen van de twee zussen van de kroongetuige
De verdediging van M.R. en S.R. heeft verzocht om het verhoor als getuigen van twee zussen van N.B. die hebben meegewerkt aan een televisie documentaire, getiteld “Jacht op de Mocromafia”. Het hof acht voldoende aanknopingspunten aanwezig voor de veronderstelling dat de kroongetuige met die zussen heeft gesproken over de feiten die in het zaakdossier Roos/Doorn zijn beschreven en wijst daarom de gedane verzoeken in zoverre toe. Het hof is van oordeel dat voor zover de verzoeken inhouden om deze zussen ook over andere onderwerpen te horen, de verzoeken onvoldoende concreet zijn onderbouwd en toegelicht. Redelijkerwijs valt dan ook aan te nemen dat door het achterwege blijven van het verhoor van deze zussen over mogelijk andere onderwerpen, de verdachten niet in hun verdediging worden geschaad.
De verdediging in de zaken tegen de verdachten N.B. en R.T. heeft zich bij deze verzoeken aangesloten; ook in hun zaken wijst het hof deze verzoeken, op dezelfde gronden en met dezelfde clausulering toe.
Ook de verdediging in de zaak tegen Z.H. heeft zich aangesloten bij deze verzoeken. Gezien de door het hof aangebrachte clausulering bij de toewijzing van de verzoeken op het onderwerp van hun verhoor – alleen met betrekking tot de feiten in het zaakdossier Roos/Doorn – wijst het hof de verzoeken in de zaak Z.H. af. De verdachte Z.H. is immers geen verdachte in dat zaakdossier Roos/Doorn, zodat redelijkerwijs niet valt in te zien dat de verdachte bij het uitblijven van hun verhoren als getuigen in zijn verdediging wordt geschaad.
Gelet op de beslissing tot toewijzing van het verzoek in de zaken tegen M. en S.R. en de samenhang van de zaken acht het hof het aangewezen en aldus noodzakelijk dat de verhoren van deze getuigen ook in de zaken van de andere verdachten in het zaakdossier Roos/Doorn te weten Z.A. en A.B. wordt gehouden.
Het hof verwijst de zaak in verband met het verhoor van deze zussen naar de vaste raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof. De stukken worden in handen gesteld van de vaste raadsheer-commissaris. Gelet op wat ten aanzien van de persoon van deze getuigen en hun relatie tot de kroongetuige kan worden verondersteld, en de daaraan mogelijk te relateren belangen van privacy en veiligheid wijst het hof de raadsheer-commissaris op de bevoegdheden die aan hem zijn toegekend in onder meer de artikelen 187b en 187d Sv, waarvan de toepassing kan bijdragen aan bescherming van die belangen.
Verzoek tot verstrekking van de audio-opnamen van de verhoren van de kroongetuige
De verdediging van M.R. en S.R. heeft verzocht om verstrekking van een gegevensdrager waarop de geluidsopnamen van de verhoren van de kroongetuige zijn vastgelegd.
Volgens de verdediging bestaat daarbij niet alleen een belang, maar heeft de verdediging daarop ook het recht. Blijkens de onderbouwing waarvan het verzoek is voorzien meent de verdediging dat kennisneming van (onderdelen van) de geluidsopnamen van de verhoren bijdraagt aan het kunnen beoordelen van de betrouwbaarheid van die verklaringen (en de daarvan opgemaakte processen-verbaal). De verdediging stelt dat niet wordt getwijfeld aan de betrouwbaarheid van de verslaglegging als zodanig, maar wil door het uitluisteren kunnen vaststellen of er ook nog anderszins relevante aspecten kunnen worden onderkend, zoals intonaties, pauzes en verzuchtingen.
Het hof stelt bij de beoordeling van dit verzoek voorop, dat het deze geluidsopnamen niet als processtukken aanmerkt. Daarom kan geen gehoudenheid tot de verstrekking van (een gegevensdrager met daarop) die geluidsopnamen worden aangenomen, nog daargelaten dat belangen van privacy en veiligheid aan die verstrekking in de weg kunnen staan.
Het hof stelt vervolgens vast, dat de kroongetuige herhaald als getuige is gehoord en de verdediging de gelegenheid heeft gehad én benut tot het stellen van vragen aan de kroongetuige. Een getuigenverhoor van de kroongetuige ter terechtzitting in hoger beroep ligt bovendien in het verschiet. Voorts verdient onderstreping dat de bij gelegenheid van de verhoren door de kroongetuige tijdens het voorbereidend onderzoek afgelegde verklaringen verbatim zijn vastgelegd, in vele honderden, zo niet duizenden pagina’s, de betrouwbaarheid van welke verslaglegging door de verdediging niet wordt betwist. Een dergelijke wijze van vastlegging biedt reeds op zichzelf beschouwd een vergaande mogelijkheid de inhoud van de verklaringen te kunnen waarderen. In zoverre is en wordt ruimschoots tegemoet gekomen aan het bieden van de gelegenheid aan de verdediging de betrouwbaarheid van de door de kroongetuige afgelegde verklaringen te kunnen beoordelen en in het voorkomende geval betwisten.
Op grond van het voorgaande wijst het hof het verzoek tot verstrekking af, omdat de noodzaak daartoe niet is gebleken. Het hof overweegt aanvullend als volgt.
Met dit (afgewezen) verzoek beoogt de verdediging vast te kunnen stellen, waar te nemen, dat wat niét door de kroongetuige is gezegd, maar mogelijk wél kan worden gehoord, zoals zijn intonatie, hapering of verzuchting, hetgeen naar de mening van de verdediging bijdraagt aan de beoordeling van de betrouwbaarheid van zijn verklaringen. Aan de verdediging moet worden toegegeven dat in het algemeen de toon de muziek (mede) maakt: zo bezien is de wens tot het kunnen uitluisteren van de verhoren niet geheel zonder grond, en kan op zichzelf enig belang van de verdediging daarbij worden verondersteld. Het zij echter herhaald dat de verhoren verbatim zijn uitgewerkt.
Het hof oordeelt daarom dat aan de verdediging de gelegenheid tot het uitluisteren in beginsel geboden dient te worden, doch binnen nader te bepalen grenzen. Die noodzaak tot begrenzing hangt samen met die zeer grote omvang van de door de kroongetuige afgelegde verklaringen en dito geluidsbestanden. Voorts vergt het uitluisteren van verklaringen waarvan onderdelen buiten de processen-verbaal zijn gelaten, althans in die processen-verbaal zijn gezwart een – naar het hof aanneemt: arbeidsintensieve – voorbewerking van die geluidsopnamen. Daarom mag, mede gelet op de algemene onderbouwing waarvan het verzoek is voorzien, van de verdediging worden verwacht dat met de nodige precisie nader wordt aangegeven van welke specifieke onderdelen van een of meer verklaringen de verdediging de daarmee corresponderende geluidsopnamen wenst uit te luisteren.
Het hof verstaat dat de advocaat-generaal in samenspraak met de verdediging een modus vindt waarmee op praktische en voortvarende wijze toereikend aan de wens van de verdediging wordt tegemoetgekomen, met inachtneming van wat hiervoor door het hof is overwogen. Gedacht kan worden aan het bieden van de gelegenheid tot uitluisteren op een politiebureau, van (delen van) geluidsopnamen waarvan de verdediging op voorhand aan de advocaat-generaal opgave heeft gedaan, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de griffier.
De verdediging in de zaken tegen de verdachten M.M., Mao R. en R.T. heeft zich bij het verzoek tot verstrekking van een gegevensdrager met daarop de geluidsbestanden aangesloten; ook in hun zaken wijst het hof dit verzoek af, op dezelfde gronden en verstaat dat ook in hun zaken de gelegenheid tot uitluisteren wordt geboden, op de wijze als hiervoor is weergegeven.
Dat de advocaat-generaal daarvoor een in de zaken samenhangende praktische werkwijze ontwikkelt ligt in de rede.
Verzoek tot verstrekking van/inzage in de verslagen van de (oriënterende) gesprekken met de kroongetuige
De verdediging van M.R. heeft verzocht om verstrekking van/inzage in de verslagen die zijn opgemaakt van met de latere kroongetuige gevoerde gesprekken (de oriënterende gesprekken). Kennisneming van de inhoud van die gesprekken kan bijdragen aan de beoordeling van de rechtmatigheid van de overeenkomst en van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige en zijn intenties daarbij, aldus de verdediging.
Het hof wijst dit verzoek af nu de noodzaak daartoe niet is gebleken, en overweegt daartoe het volgende.
Bezien tegen de achtergrond van wat inleidend is overwogen over de wettelijke opdracht aan het Openbaar Ministerie waar het gaat om dossiervorming is klaarblijkelijk geoordeeld dat er bij gelegenheid van die oriënterende gesprekken geen, voor de verdachte ontlastende mededelingen zijn gedaan. Op vordering van de officier van justitie heeft de rechter-commissaris de voorgenomen afspraak met de kroongetuige op rechtmatigheid gemotiveerd getoetst, alsook een betrouwbaarheidsoordeel gegeven, in de betekenis van artikel 226h, derde lid, Sv. De officier van justitie heeft in zijn proces-verbaal (van 12 februari 2018) verslag gedaan van de contacten die hij gedurende de fase die aan de totstandkoming van de afspraak is voorafgegaan met de latere kroongetuige heeft onderhouden. De verdediging heeft de gelegenheid gehad en benut de officier van justitie als getuige te doen horen. Daarbij komt, dat het hof heeft bepaald dat de officier van justitie (andermaal) en N.B. als getuigen zullen worden gehoord.
De verdediging in de zaken tegen de verdachten Z.H. en Mao R. en R.T. heeft zich bij dit verzoek aangesloten; ook in hun zaken wijst het hof dit verzoek af, op dezelfde gronden.
Verzoek tot benoeming van een rechtspsycholoog als deskundige
De verdediging van M.M. heeft verzocht om de benoeming van een rechtspsycholoog als deskundige ter beoordeling van de bewijswaarde van de verklaringen van de kroongetuige. De deskundige mening van een rechtspsycholoog kan volgens de verdediging bijdragen aan het te zijner tijd kunnen voeren van betrouwbaarheidsverweren naar aanleiding van verklaringen die door de kroongetuige zijn afgelegd. Het hof wijst dit verzoek af, omdat redelijkerwijs valt aan te nemen dat de verdachte daardoor niet in de verdediging is geschaad. Het hof stelt voorop dat het oordeel over de met het oog op bewijsgebruik noodzakelijke betrouwbaarheid van getuigenverklaringen aan de rechter is voorbehouden. Het hof zal dat oordeel, indien het daaraan toekomt, bij gelegenheid kunnen vormen op grond van de stukken in het dossier, waaronder processen-verbaal van verhoor van deze getuige. Daarbij komt, dat het hof zich een indruk zal kunnen vormen van de getuige en de door hem ter terechtzitting af te leggen verklaring. Voorshands moet worden aangenomen dat de verdediging te zijner tijd op grond van de inhoud van het alsdan gevormde dossier toereikend in staat zal zijn uiteen te zetten dat en waarom door die getuige afgelegde verklaringen vanwege de onbetrouwbaarheid daarvan niet voor bewijsgebruik in aanmerking dienen te komen.
Verzoeken tot informatieverstrekking over de persoon(lijkheid) van de kroongetuige
De verdediging van de hierna te noemen verdachten heeft verzoeken gedaan die zien op informatieverstrekking over de persoon(lijkheid) van de kroongetuige. Naar het hof de verdediging begrijpt draagt die informatie voor de verdediging bij aan het kunnen voeren van verweren en voor de rechter aan het kunnen vellen van betrouwbaarheidsoordelen. Het is de verdediging daarbij te doen om:
informatie over de medische en psychische toestand van de kroongetuige,
een over hem uitgebracht psychologisch rapport, over het bestaan waarvan een voormalig raadsman van de kroongetuige (naam voormalig raadsman) zo nodig als getuige kan verklaren, en
een verhoor van getuige 5, over gedragingen van de kroongetuige, diens reputatie en over de dynamiek in de vriendschappelijke relatie, zoals die tussen M.R. en de kroongetuige in het verleden heeft bestaan.
Naar verwachting zal het hof zich te zijner tijd een betrouwbaarheidsoordeel moeten vormen, niét over de persoon van de kroongetuige, doch wél over de door hem afgelegde verklaringen, ook ter terechtzitting van het hof. In de regel vormt de rechter dat oordeel op grond van de inhoud van het dossier, en op al hetgeen ter terechtzitting is voorgevallen, verklaard en is verricht. Waar het gaat om de bewijswaardering van de verklaringen van een getuige draagt, zoals hiervoor reeds is overwogen, de indruk die de rechter van de getuige bij gelegenheid van het afleggen van diens verklaring verkrijgt aan die oordeelsvorming bij. Het onderhavige geval, waarin naar redelijke verwachting het Openbaar Ministerie in hoger beroep bewijsbetekenis toekent aan de verklaringen van de kroongetuige, vormt op die regel geen uitzondering. Daarbij komt, dat de wetgever in het geval van bewijsgebruik van verklaringen van de kroongetuige op de voet van artikel 360, tweede lid Sv een bijzondere motivering verlangt. Kortom en andermaal: de waardering van de betrouwbaarheid van verklaringen staat centraal, en niet die van zijn persoon(lijkheid).
In wat door de verdediging naar voren is gebracht ziet het hof geen grond om niettemin de noodzaak tot beschikbaarstelling van de gevraagde informatie aan te nemen, ook indien veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat die voorhanden is. Wat betreft het verzochte horen van de voormalig raadsman en getuige 5 is het hof van oordeel dat redelijkerwijs niet is in te zien dat de verdachte bij het uitblijven van hun verhoren als getuigen in zijn verdediging wordt geschaad.
Daarom wijst het hof deze verzoeken af, die zijn gedaan in de zaken van Z.H., M.R., S.R., Mao R. en R.T..
Verzoek tot het horen van verbalisant G)030064 12954701 als getuige
De verdediging in de zaken tegen M.R. en S.R. heeft verzocht om het verhoor als getuige van een verbalisant, aangeduid als G)030064 12954701. Deze politieambtenaar kan vragen beantwoorden over, kort gezegd, zijn bevindingen omtrent c.q. de gang van zaken rondom de vastlegging van de (gegevens op de) door N.B. in detentie gebruikte BlackBerry.
De advocaat-generaal heeft zich tegen toewijzing van dit verzoek verzet. Daartoe is aangevoerd dat de verbalisant om wiens verhoor is verzocht de vragen van de verdediging bij proces-verbaal van 12 juni 2024 heeft beantwoord.
Het hof stelt vast dat dit proces-verbaal door de advocaat-generaal is overgelegd en aan het dossier is toegevoegd. Het enkele door de verdediging opgeworpen bezwaar, erop neerkomend dat de door de advocaat-generaal in dezen betrachte voortvarendheid afbreuk doet aan de onbevangenheid van deze verbalisant in het geval van zijn verhoor als getuige, is voor toewijzing van het verzoek ontoereikend. Indien en voor zover er bij de verdediging nog vragen leven die voor beantwoording in aanmerking komen, kunnen die vragen in beginsel bij aanvullend proces-verbaal worden beantwoord. Het hof verstaat dat nadere vragen van de verdediging door tussenkomst van de advocaat-generaal aan deze verbalisant ter beantwoording bij proces-verbaal worden voorgelegd. Aldus valt redelijkerwijs niet in te zien dat de verdachten bij het uitblijven van het horen van deze verbalisant als getuige in hun verdediging worden geschaad. Daarom wijst het hof dit verzoek af.
Verzoek met betrekking tot de iPhone 5 van de kroongetuige
Voorts wenst de verdediging in de zaken tegen M.R. en S.R. de verstrekking van een gegevensdrager met daarop alle (chat)gesprekken en andere gegevens die zijn veiliggesteld vanaf de door N.B. in detentie gebruikte iPhone 5. De verdediging in de zaak tegen de verdachte N.B. heeft zich bij dit verzoek aangesloten.
De advocaat-generaal heeft te kennen gegeven dat aan dit verzoek, voor zover machtigingen van de rechter-commissaris tot onthouding zich daartegen niet verzetten, gehoor zal worden geven. Volgens mededeling van de advocaat-generaal is gebleken dat perikelen op het gebied van software en hardware aan de voortvarende effectuering daarvan in de weg hebben gestaan, maar naar verwachting van de advocaat-generaal zal die gegevensdrager op afzienbare termijn beschikbaar komen. Gehoord de advocaat-generaal verstaat het hof dat er thans geen verzoek voorligt waarop het hof heeft te beslissen.
Verzoek met betrekking tot de BlackBerry van de kroongetuige
Eenzelfde verzoek is in beide zaken (met inbegrip van die van N.B.) gedaan met betrekking tot de door N.B. in detentie gebruikte BlackBerry. De advocaat-generaal heeft onder verwijzing naar het proces-verbaal van 16 januari 2024, opgemaakt door verbalisant G)030064 12954701 (AD00 (Algemeen dossier), p. 3305 e.v.) gesteld dat alle berichten die in die telefoon zijn aangetroffen in dat proces-verbaal zijn gerelateerd. Alle berichten zijn volgens mededeling van de advocaat-generaal ter terechtzitting in het dossier gevoegd, met uitzondering van de berichten waarvan de kennisneming met machtiging is onthouden (zoals bijvoorbeeld een foto). In reactie op het verzoek van de verdediging heeft de advocaat-generaal aangekondigd na te doen gaan of in die telefoon een (internet)zoekhistorie is veiliggesteld en beschikbaar is. Over de uitkomsten zal het hof en de verdediging worden ingelicht, aldus de advocaat-generaal.
Gehoord de advocaat-generaal verstaat het hof dat er thans geen verzoek voorligt waarop het hof heeft te beslissen.