GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/00629
uitspraakdatum: 16 mei 2023
Uitspraak van de tweeëntwintigste enkelvoudige belastingkamer
[belanghebbende]
, te [woonplaats]
(hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 maart 2022, nummer AWB 21/2354, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Tiel (hierna: de heffingsambtenaar)
1
Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Op 2 november 2020 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd (aanslagnummer
[nummer1]
).
1.2.
Op 9 december 2020 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 maart 2021 het bezwaar gegrond verklaard, de naheffingsaanslag vernietigd en een proceskostenvergoeding toegekend.
1.4.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 13 april 2023. Namens de heffingsambtenaar is
[naam1]
verschenen.
2.1.
Na eigen onderzoek zal het Hof zal uitgaan van de door de Rechtbank vastgestelde feiten (in de uitspraak van de Rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als “eiseres” en de heffingsambtenaar als “verweerder”):
“1. Met dagtekening 2 november 2020 heeft verweerder de naheffingsaanslag parkeerbelasting aan eiser opgelegd.
2. Op 9 december 2020 heeft de gemachtigde namens eiser bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift zijn geen gronden aangevoerd.
3. Bij e-mailbericht van 5 januari 2021 heeft verweerder verzocht om een door eiser getekende machtiging te overleggen, omdat de aanvankelijk toegestuurde machtiging alleen digitaal ingevulde tekst bevatte.
4. Bij brief van 8 maart 2021 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar en aanspraak gemaakt op een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. Bij e-mailberichten van 11, 16 en 22 maart 2021 heeft verweerder de gemachtigde verzocht om de gronden van het bezwaar aan te vullen.
6. Bij e-mailbericht van 25 maart 2021 heeft eiser de gronden van zijn bezwaar aangevuld en daarbij een nieuwe machtiging aan verweerder toegestuurd.
7. Bij uitspraak op bezwaar van 25 maart 2021 heeft verweerder het bezwaar kennelijk gegrond verklaard en is de naheffingsaanslag vernietigd.”
4
Beoordeling van het geschil
Vooraf – zitting bij het Hof
4.1.
Bij een aangetekend verzonden brief van 17 februari 2023 van de griffier van het Hof is belanghebbende uitgenodigd voor de zitting van 13 april 2023 om 11.30 uur te Arnhem. De uitnodiging is verzonden naar het door de gemachtigde opgegeven correspondentieadres
[adres1]
,
[plaats1]
. Uit informatie van Track & Trace blijkt dat deze uitnodiging op 20 februari 2023 is afgehaald bij
[naam2]
,
[adres2]
,
[plaats1]
, waarbij voor ontvangst is getekend. Namens belanghebbende is ter zitting niemand verschenen. Omdat de uitnodiging voor de zitting tijdig en op de juiste wijze aan belanghebbende is verzonden, heeft het Hof de zaak op de zitting behandeld en het onderzoek ter zitting gesloten.
Inhoudelijk - dwangsom
4.2.
De naheffingsaanslag dateert van 2 november 2020. De beslistermijn voor het doen van uitspraak op bezwaar van artikel 7:10, lid 1, van de Awb is in beginsel geëindigd op 25 januari 2021. Artikel 7:10, lid 2, van de Awb bepaalt echter dat de beslistermijn wordt opgeschort, gerekend vanaf de dag na die waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. In dit geval heeft de heffingsambtenaar in reactie op het ongemotiveerde bezwaarschrift op 5 januari 2021 per e-mail aan de gemachtigde gevraagd om een door belanghebbende ondertekende machtiging toe te sturen. Op (onder meer) 16 en 22 maart 2021 heeft de heffingsambtenaar (opnieuw) naar het verzuimbericht van 5 januari 2021 verwezen en heeft hij gevraagd om de gronden van bezwaar in te dienen. Op 25 maart 2021 heeft de gemachtigde het bezwaar per e-mail gemotiveerd en een door belanghebbende ondertekende machtiging meegestuurd. Het Hof is, met de Rechtbank, van oordeel dat de beslistermijn is opgeschort met de duur van de periode waarin de gemachtigde de verzuimen niet heeft hersteld. Dit betekent dat de beslistermijn voor het doen van uitspraak op bezwaar op 25 maart 2021 nog niet was verstreken. Verder betekent dit dat de ingebrekestelling van 8 maart 2021 prematuur was.
4.3.
Het Hof volgt belanghebbende niet in zijn stelling dat de beslistermijn voor het doen van uitspraak op bezwaar niet is opgeschort omdat in het verzuimbericht van 5 januari 2021 geen hersteltermijn is vermeld en er niet is gewezen op de gevolgen van het niet (tijdig) herstellen van het verzuim. Het ontbreken van een hersteltermijn in het verzuimbericht of het niet wijzen op de gevolgen van het niet (tijdig) herstellen van het verzuim maakt niet dat aan het bezwaarschrift geen verzuim kleefde. Daarbij wijst het Hof erop dat de Heffingsambtenaar op grond van artikel 2:1, lid 2, van de Awb om een ondertekende machtiging mocht vragen nu belanghebbendes handtekening ontbrak op de bij het bezwaarschrift gevoegde machtiging.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning, lid van de tweeëntwintigste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 17 mei 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.