Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, hoger beroep bestuursstrafrecht

ECLI:NL:GHARL:2024:6633

Op 29 October 2024 heeft de Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van bestuursstrafrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is Wahv 200.340.946/01, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:GHARL:2024:6633. De plaats van zitting was Leeuwarden.

Soort procedure:
Zaaknummer(s):
Wahv 200.340.946/01
Datum uitspraak:
29 October 2024
Datum publicatie:
29 October 2024

Indicatie

Voertuig dat niet is voorzien van goed werkende remlichten. De stelling dat er een lampje ontbreekt maakt niet dat geen sprake is van een remlicht in de zin van de Regeling voertuigen. Beroep op handhavingsbeleid op basis waarvan de ambtenaar de mogelijkheid had moeten bieden om ter plaatse het defecte licht te repareren, faalt. Voor zover hier al sprake is van een beleidsregel kan niet worden gezegd dat de onderhavige situatie onder dat beleid valt, nu geen sprake is van een situatie waarin de verlichting tijdens de rit (mogelijk) defect is geraakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden

Zaaknummer

: Wahv 200.340.946/01

CJIB-nummer

: 252765691

Uitspraak d.d.

: 29 oktober 2024

Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland van 2 april 2024, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [woonplaats] .

De gemachtigde van de betrokkene is M.J.M. Bergers, kantoorhoudende te Maastricht.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, die beslissing vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.

De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.

De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.

De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 150,- voor: “N514D- als bestuurder van een voertuig rijden, terwijl voertuig niet voorzien is van goed werkende remlichten”. Deze gedraging zou zijn verricht op 1 oktober 2022 om 18.03 uur op de Poelenburg in Zaandam met het voertuig met het kenteken [kenteken] .

2. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de betrokkene de gedraging ontkent. De betrokkene persisteert erbij dat geen sprake is van een defect licht omdat in het geheel een lampje ontbrak. Subsidiair stelt de gemachtigde dat het handhavingsbeleid is dat eerst de mogelijkheid wordt geboden om een defect licht ter plaatse te repareren. Die gelegenheid is niet geboden. Daarom is gehandeld in strijd met artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De verkeersveiligheid lijkt er meer mee gediend dat de ambtenaar de betrokkene de gelegenheid zou geven om het te repareren dan de betrokkene op pad te sturen met defecte remlichten en een geldboete.

3. De onderhavige gedraging betreft een overtreding van artikel 5.2.51 jo. 5.2.55 van de Regeling voertuigen, waarin is bepaald dat het voertuig voorzien moet zijn van remlichten en dat deze lichten goed moeten werken. Verder is in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen onder meer opgenomen:

licht: inrichting voor het verlichten van de weg of het geven van een lichtsignaal aan andere weggebruikers, waaronder begrepen de achterkentekenplaatverlichting en retroreflectoren.(…)remlicht: licht dat wordt gebruikt om de weggebruikers die zich achter het voertuig bevinden kenbaar te maken dat de longitudinale beweging van het voertuig opzettelijk wordt vertraagd.”

4. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:

“Ik, verbalisant, zag dat het linker en rechter remlicht defect waren. Ik zag namelijk dat het derde remlicht als enige oplichtte terwijl het voertuig vaart minderde.”

5. Verder heeft de gemachtigde eerder in de procedure aangevoerd dat zich in het geheel geen lampjes in de armatuur bevonden, dat deze zouden worden geplaatst door de garage maar dat de betrokkene dat ook ter plekke zelf had kunnen doen.

6. De betrokkene wordt niet verweten met defecte remlichten te hebben gereden, maar met een voertuig dat niet is voorzien van goed werkende remlichten. Op basis van de gegevens in het dossier kan de gedraging worden vastgesteld. Voor zover de gemachtigde aanvoert dat in het geheel geen sprake is van een licht in de zin van de Regeling voertuigen als een lampje ontbreekt, stelt het hof vast dat dit niet als zodanig uit de Regeling voertuigen volgt. Ten aanzien van de verwijzing van de gemachtigde naar een door hem bijgevoegde passage in het Handboek Regeling voertuigen, merkt het hof op dat daar wordt geschreven dat geen sprake is van een licht in de zin van de Regeling voertuigen als een armatuur niet is aangesloten en niet voorzien is van een lampje. Nog daargelaten de vraag of dit een rechtsregel is op basis waarvan kan worden beoordeeld wat als een licht kan worden aangemerkt, kan de enkele stelling dat het lampje ontbrak niet tot het oordeel leiden dat geen sprake was van een remlicht in de zin van de Regeling voertuigen. Daarbij komt dat, ook al zouden de hier bedoelde lichten niet worden aangemerkt als remlichten, het voertuig dan kennelijk in zijn geheel niet van remlichten was voorzien en daarmee ook sprake zou zijn van een overtreding van artikel 5.2.51 jo. 5.2.55 van de Regeling voertuigen.

7. Gelet op het gevoerde verweer dient het hof te beoordelen of er toch redenen zijn een sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.

8. Voorop staat dat een bestuurder er verantwoordelijk voor is dat zijn voertuig te allen tijde voldoet aan de gestelde eisen. Wanneer door een defect (twee van de drie) remlichten niet werken, kan aan de bestuurder een sanctie worden opgelegd als met het voertuig wordt gereden.

9. De gemachtigde heeft verwezen naar het Handboek Regeling voertuigen en gesteld dat sprake is van handhavingsbeleid op basis waarvan de ambtenaar de mogelijkheid had moeten bieden om ter plaatse het defecte licht te repareren. In de passage waar hij naar verwijst staat onder meer:“Defecte gloei- en halogeen lampen: Het “oude” handhavingsbeleid handhaven. Indien defecte verlichting ter plaatse gerepareerd kan worden, wordt geen proces-verbaal opgemaakt. Optreden ingevolge RVV. Voor koplampen R421 en R426 voor de achterlichten.

Defecte xenonlampen en complete verlichtingsunits Indien xenonlampen of complete verlichtingsunits niet werken, wordt direct proces-verbaal opgemaakt. In deze auto’s wordt de bestuurder middels een lampje op het dashboard gewaarschuwd dat de verlichting defect is. Er wordt willens en wetens met defecte verlichting door gereden. Er is een (kleine) kans aanwezig dat de verlichting tijdens de rit, waarin de controle plaats vindt, defect is geraakt. Echter, gelet op de bovenomschreven gevaar zetting, is direct handhaven noodzakelijk. Hier zal een preventieve werking vanuit gaan. Bestuurders/eigenaren zullen minder snel geneigd zijn om met defecte verlichting, om wat voor reden dan ook, te blijven rond rijden. R421/R426.”

10. Het hof laat in het midden of hier sprake is van vast handhavingsbeleid dat kan worden aangemerkt als een beleidsregel in de zin artikel 4:84 van de Awb. Zou hier al sprake van zijn, dan kan niet gezegd worden dat de onderhavige situatie onder het beleid valt. Hier kan immers niet gesproken worden van een situatie waarin de verlichting tijdens de rit (mogelijk) defect is geraakt, nu de gemachtigde heeft aangevoerd dat de lampjes in zijn geheel ontbraken. Daardoor is geen sprake van het repareren van een defect maar van het in orde maken van remlichten die door het ontbreken van een (essentieel) onderdeel niet deugdelijk waren. De grond faalt.

11. Ten aanzien van de opmerking van de gemachtigde dat de advocaat-generaal heeft verwezen naar een niet-gepubliceerd arrest, stelt het hof vast dat het in het verweerschrift genoemde nummer inderdaad niet een gepubliceerd arrest betreft en zaak inhoudelijk geen betrekking heeft op de gronden aangevoerd in de onderhavige zaak. Het hof gaat daarom ervan uit dat het genoemde nummer een verschrijving betreft.

12. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen. Het verzoek om een proceskostenvergoeding wordt afgewezen. Het hof komt daarom niet toe aan een beoordeling van de gronden ten aanzien van artikel 13a, tweede lid, van de Wahv zoals dat luidt per 1 januari 2024.

Beslissing

De beslissing

Het gerechtshof:

bevestigt de beslissing van de kantonrechter;

wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.

Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Wijmenga als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.