Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, hoger beroep arbeidsrecht

ECLI:NL:GHARL:2023:4128

Op 15 May 2023 heeft de Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van arbeidsrecht, wat onderdeel is van het civiel recht. Het zaaknummer is 200.320.290, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:GHARL:2023:4128. De plaats van zitting was Arnhem.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
200.320.290
Datum uitspraak:
15 May 2023
Datum publicatie:
15 May 2023
Advocaat:
mr. H Giard;mr. E. Doornbos

Indicatie

Herstel arbeidsovereenkomst 7:683 lid 3 BW.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.320.290

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht 10014401)

beschikking van 15 mei 2023

in de zaak van

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats1] ,

verzoeker in hoger beroep,

in eerste aanleg: verweerder,

hierna: [verzoeker] ,

advocaat: mr. H. Giard,

tegen

Stichting MOvactor,

gevestigd te Nieuwegein,

verweerster in hoger beroep,in eerste aanleg: verzoekster,

hierna: MOovactor,

advocaat: mr. E. Doornbos.

1
1. Het verloop van de procedure bij de kantonrechter

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de beschikking van

21 september 2022 van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht.

2
Het verloop van de procedure bij het hof
2.1.

De procedure in hoger beroep blijkt uit:- het beroepschrift met producties ingekomen bij het hof op 9 januari 2023

- het verweerschrift

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling die is gehouden op 5 april 2023.

2.2.

Vervolgens heeft het hof bepaald dat er op 22 mei 2023 beschikking zal worden gegeven.

Beslissing

3
De kern van het geschil en de beslissingen van de kantonrechter en het hof
3.1.

MOvactor heeft de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van de g-, h- of i-grond. De kantonrechter heeft in de beschikking van 21 september 2022 de arbeidsovereenkomst op de g-grond ontbonden, heeft het einde van de arbeidsovereenkomst bepaald op 31 december 2022 en MOvactor veroordeeld om aan [verzoeker] een transitievergoeding te betalen. Voor de door [verzoeker] verzochte vergoeding op grond van artikel 7:611 BW zag de kantonrechter geen aanleiding. De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd.

3.2.

Het hof is van oordeel dat de arbeidsovereenkomst ten onrechte is ontbonden omdat geen sprake is van een voldragen grond voor ontbinding. Het hof zal de arbeidsovereenkomst herstellen en de daarmee verband houdende verzoeken van [verzoeker] toewijzen zoals hierna zal blijken. Het hof zal dit oordeel hierna uitleggen.

4
De feiten
4.1.

MOvactor is een instelling die zich inzet voor de leefbaarheid van wijken en buurten van de gemeente Nieuwegein (hierna: de gemeente) en richt zich onder meer op het begeleiden van jongeren. MOvactor is afhankelijk van gemeentelijke subsidie. Er werken zo’n 25 mensen bij MOvactor.

4.2.

[verzoeker] is sinds 19 januari 2007 in dienst bij MOvactor als [functie1] . Hij heeft ongeveer 13 jaar een relatie met zijn voormalige collega [naam1] . [naam1] werkt sinds 2019 voor de gemeente op de afdeling Toezicht, Handhaving en Veiligheid en zij adviseert de burgemeester op het gebied van jongerenwerk.

4.3.

De verhouding tussen MOvactor en de gemeente heeft onder druk gestaan en om de verhoudingen te normaliseren heeft in 2020 een mediation plaatsgevonden, die tot een vaststellingsovereenkomst heeft geleid.

4.4.

Op 1 mei 2021 is [naam2] (hierna: [naam2] ) tot directeur van MOvactor benoemd. Hij is de direct leidinggevende van de werknemers van MOvactor en dus ook van [verzoeker] .

4.5.

MOvactor is gaan deelnemen aan twee projecten in de gemeente op het gebied van het jongerenwerk aangeduid als ‘Nijpelsplantsoen’ en ‘Jonge Aanwas’. Deze projecten zijn bedoeld om jeugdcriminaliteit te voorkomen en de leefbaarheid in de wijken en buurten te waarborgen. [verzoeker] is door MOvactor naar voren geschoven om als [functie1] bij deze projecten betrokken te zijn. De gemeente heeft [naam1] aangesteld als [functie2] . In de stuurgroep zitten onder meer de burgemeester van de gemeente, [naam1] , [naam2] en het hoofd van de politie. In de werkgroep die is belast met uitvoerende werkzaamheden zitten [verzoeker] , wijkagenten en vertegenwoordigers van twee andere partner. [naam1] is voorzitter van de werkgroep.

4.6.

In de aanloop naar deze projecten is aan het gemeentelijke integriteitsbeleid getoetst of [naam1] en [verzoeker] als levenspartners samen op beide projecten konden worden ingezet. Daarbij is niet gebleken van bezwaren tegen hun gezamenlijke betrokkenheid bij de projecten.

4.7.

MOvactor heeft voor het project Jonge Aanwas vier gespecialiseerde straathoekwerkers als zzp’ers aangetrokken (op parttime basis) om contact te leggen met jongeren die het risico lopen in het criminele milieu terecht te komen.

4.8.

Op 28 oktober 2021 heeft een kennismakingsbijeenkomst plaatsgevonden tussen de straathoekwerkers, de gemeente, [naam2] en de [functie1] ( [verzoeker] en zijn collega [functie1] [naam3] ). Tijdens het eerste deel van de bijeenkomst hebben de straathoekwerkers kennis gemaakt met [naam1] en [naam2] . [naam1] heeft daarbij een formulier getoond wat door de straathoekwerkers kon worden gebruikt om de waarnemingen tijdens hun rondes door de gemeente te noteren. Dit formulier is ontleend aan een onderzoekssystematiek van een gerenommeerde onderzoeksgroep. In dit formulier staat onder andere de vraag “of er sprake is van een bestaande groep of een gemêleerde groep (geslacht, leeftijd, etniciteit)”. [naam2] was voorafgaand aan de bijeenkomst met dit formulier bekend. Tijdens de kennismaking met [naam1] en [naam2] hebben de zzp-ers kenbaar gemaakt zich niet te kunnen verenigen met de taakinvulling zoals die door [naam1] wordt uitgedragen.

4.9.

Het tweede deel van de kennismakingsbijeenkomst bestond uit een ontmoeting tussen de straathoekwerkers en [verzoeker] en [naam3] . In het laatste deel van de bijeenkomst waarbij [naam2] aanwezig was hebben de straathoekwerkers hun ongenoegen wederom geuit en, kort samengevat, gezegd dat zij vonden dat [verzoeker] zich vanwege zijn relatie met [naam1] achter [naam1] schaarde.

4.10.

[naam2] heeft [verzoeker] in november 2021 aangesproken op het feit dat de relatie tussen [verzoeker] en [naam1] toch voor problemen in het team zorgt. In november 2021 tot en met januari 2022 hebben [naam2] en [verzoeker] daarover zo’n drie keer met elkaar gesproken.

4.11.

Op 29 november 2021 hebben [verzoeker] en [naam3] het Toezichthoudend Bestuur van MOvactor gevraagd om een gesprek over een ‘urgente overstijgende vraag’. Zij misten duidelijkheid over de rolverdeling binnen het team. Op 20 december 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen het bestuur, [naam2] , [verzoeker] en [naam3] .

4.12.

Op 12 januari 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen (onder andere) [naam2] en [verzoeker] waarin [naam2] [verzoeker] gebrek aan professionaliteit verweet en constateerde dat sprake was van een gebrek aan draagvlak bij collega’s. [naam2] verwachtte dat [verzoeker] zich positief jegens zijn collega’s zou gaan opstellen, dat hij open stond voor de mening van anderen en aan intervisie zou gaan deelnemen.

4.13.

Op 18 januari 2022 heeft [verzoeker] zich ziekgemeld. De bedrijfsarts heeft op 28 januari 2022 het verzuim als ‘deels werkgerelateerd’ aangemerkt. Geadviseerd werd om met elkaar in gesprek te gaan. MOvactor heeft mediation geïnitieerd in aanwezigheid van een advocaat. [verzoeker] heeft daaraan uiteindelijk meegewerkt. Na twee sessies is de mediation gestopt.

5
De motivering van de beslissing van het hof
5.1.

Volgens artikel 7:669 lid 3 aanhef en sub g BW, in verbinding met artikel 7:671b lid 1 aanhef en sub a BW, bestaat een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst wanneer sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding, dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Volgens de in de relevante rechtspraak geformuleerde criteria dient het te gaan om een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding.

5.2.

MOvactor heeft ter onderbouwing van haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst aangevoerd dat [naam1] werd gezien als de vertegenwoordiger van het jongerenbeleid in de gemeente. Bij de straathoekwerkers bestond geen draagvlak voor dat beleid. De straathoekwerkers hebben keer op keer ervaren dat [verzoeker] de kant van [naam1] koos en hebben zich niet gesteund gevoeld door [verzoeker] . [verzoeker] heeft zich ook niet achter de koers van MOvactor geschaard en de relatie tussen [naam1] en [verzoeker] bleef spanningen in het team van [verzoeker] veroorzaken. Toen [naam2] [verzoeker] met die signalen confronteerde, reageerde [verzoeker] uiterst gevoelig en daar heeft [naam2] hem op aangesproken. Daarnaast is [verzoeker] uit het niets naar het Toezichthoudend Bestuur gestapt en is [naam2] gebleken dat [verzoeker] geen vertrouwen meer in hem had. Mede gelet op het advies van de bedrijfsarts heeft MOvactor mediation geïnitieerd om het ontstane conflict op te lossen maar dat is niet gelukt. Na de beschikking van de kantonrechter is MOvactor gebleken dat [verzoeker] informatie uit het dossier met [naam1] heeft gedeeld (de verklaring van [naam4] ) en ook dat onderstreept dat de relatie tot problemen op de werkvloer leidt.

5.3.

Het hof stelt allereerst vast dat tot oktober 2021 niet is gebleken van enig probleem in de samenwerking met [verzoeker] in de veertien jaar dat hij voor MOvactor werkzaam is geweest. De gestelde verstoorde verhouding is volgens de stellingen van MOvactor het gevolg van gebeurtenissen die zich in een periode van nog geen drie maanden - 28 oktober 2021 tot medio januari 2022 - hebben afgespeeld.

De kennismakingsbijeenkomst 5.4. Uit de onderbouwing van het verzoek door MOvactor begrijpt het hof dat de kennismakingsbijeenkomst met de straathoekwerkers op 28 oktober 2021 de eerste en wellicht voornaamste aanzet is geweest voor de (gestelde) verstoorde verhouding. Uit de stukken valt over deze bijeenkomst niet zoveel af te leiden maar op grond van wat partijen ter zitting hebben verklaard overweegt het hof hierover het volgende. 5.5. Tijdens het eerste deel van de bijeenkomst is er door de straathoekwerkers ongenoegen geuit over het door [naam1] uitgedragen beleid van de gemeente en in het verlengde daarvan de verwachtingen omtrent de taakuitoefening door de straathoekwerkers. Dat ongenoegen hield kennelijk verband met de inhoud van het beleid en het formulier dat [naam1] tijdens die bijeenkomst heeft gedeeld. Het hof begrijpt – het genoemde beleid noch het formulier is overgelegd – dat het bezwaar van de straathoekwerkers er vooral in was gelegen dat van hen werd verlangd dat zij de etniciteit bijhielden van probleemjongeren.Ter zitting is duidelijk geworden dat het beleid waarover MOvactor het heeft, is neergelegd in een door de gemeente en MOvactor geaccordeerd beleidsdocument. Voor zowel de gemeente als MOvactor was dit dus het geldende beleid waaraan zij in beginsel gebonden waren. Ter zitting heeft [naam2] verklaard dat hij dat beleidsdocument in augustus 2021 had ontvangen maar er nog niet aan toe was gekomen om het te bestuderen. Tijdens de bijeenkomst was hij dus niet bekend met het beleid maar vlak daarna wel. [naam2] was voorafgaand aan de bijeenkomst wel bekend met het formulier. Hierover heeft hij verklaard dat nadat de straathoekwerkers hun ongenoegen hadden geuit, hij heeft gezegd dat hij zich afvroeg of dit juridisch wel kon en dat hij dat zou laten uitzoeken.

5.6.

In het tweede deel van de kennismakingsbijeenkomst hebben [verzoeker] en [naam3] met de straathoekwerkers gesproken. Volgens [verzoeker] is het daarbij niet gegaan over de formulieren en is er geen ongenoegen geuit. Tijdens het derde en laatste deel van de bijeenkomst waar [naam2] wederom met de straathoekwerkers in gesprek ging, hebben zij kennelijk in niet mis te verstane bewoordingen duidelijk gemaakt dat zij [verzoeker] zagen als het verlengstuk van [naam1] en het door haar voorgestane beleid en niet dat van MOvactor. [verzoeker] liet zich immers in dezelfde bewoordingen uit, bij de straatwerkers was kennelijk bekend dat [verzoeker] en [naam1] een relatie hebben en daarin werd de verklaring gezocht voor het eensgezinde optreden van [naam1] en [verzoeker] .

5.7.

[naam2] heeft het ongenoegen van de straathoekwerkers aan [verzoeker] overgebracht -in twee of drie gesprekken in de periode november 2021- januari 2022 waarbij [naam2] heeft aangegeven dat de relatie tussen hem en [naam1] toch een probleem oplevert omdat deze van negatieve invloed is op het team. [verzoeker] heeft hier kennelijk gevoelig op gereageerd omdat hij het onterecht vond dat de relatie tussen hem en [naam1] als oorzaak van een probleem werd aangewezen, terwijl daar in juni 2021 goed naar was gekeken en is vastgesteld dat er geen integriteitsissue was. [verzoeker] heeft in die gesprekken ook aangegeven dat hem niet duidelijk is op welke punten de invloed van de relatie op het functioneren en het team merkbaar is en dat hij zich afvraagt wat [naam2] eraan heeft gedaan om een positieve wending aan het geheel te geven. Uiteindelijk heeft [verzoeker] zich ziekgemeld.

5.8.

Het hof is onvoldoende gebleken van aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling dat [verzoeker] zich niet achter de koers van MOvactor schaarde maar keer op keer de kant van [naam1] koos en de straathoekwerkers niet steunde. [naam1] en [verzoeker] hebben het beleid uitgedragen waaraan MOvactor en de gemeente zich hadden gecommitteerd. Dat verklaart waarom [naam1] en [verzoeker] zich op dezelfde wijze hebben uitgelaten. Het gaat daarbij dus niet om een persoonlijk standpunt van [naam1] of uitsluitend gemeentelijk beleid maar om het beleid dat door zowel de gemeente als MOvactor akkoord is bevonden. Van ander beleid of een door MOvactor intern afwijkende koers was, zo heeft [naam2] ter zitting erkend, op 28 oktober 2021 en ook in de periode daarna (nog) geen sprake. Na de bijeenkomst van 28 oktober 2021 is [naam2] gebleken dat er binnen MOvactor, vooral bij de straathoekwerkers, op onderdelen moeite bestond met het beleid. Ter zitting heeft [naam2] verklaard dat hij voornemens was om wijziging in het beleid bij de stuurgroep aan de orde te stellen maar dat dat een kwestie van maanden is. Wat er in de tussentijd in de visie van MOvactor geldend beleid was, in hoeverre dat afweek van het beleidsdocument en in hoeverre dat binnen MOvactor en in het bijzonder met [verzoeker] is besproken, is het hof desgevraagd niet duidelijk geworden. Het is het hof dan ook niet duidelijk wat, zoals de kantonrechter heeft overwogen, de prudente koers was die [naam2] – in weerwil van het geldende beleid – heeft gevaren en waar [verzoeker] zich naar had moeten richten. [verzoeker] volgde het geldende beleid en niet gebleken is dat [verzoeker] instructies had ontvangen om ander beleid uit te voeren.

5.9.

MOvactor heeft aangevoerd dat hoewel [verzoeker] daar geen verwijt van kan worden gemaakt, bij (met name) de straatwerkers het gevoelen is ontstaan dat [verzoeker] vanwege zijn relatie met [naam1] het verlengstuk is van [naam1] en dat [verzoeker] en [naam1] in afwijking van de visie van MOvactor een werkwijze voorstaan die niet zou stroken met de taakinvulling van jongeren- en straathoekwerkers. Ook al is dat sentiment onterecht, het leidt ertoe dat geen vertrouwen bestaat in [verzoeker] , aldus MOvactor.

5.10.

Het hof stelt vast dat het inderdaad slechts gaat om een bij de straathoekwerkers levend sentiment dat [verzoeker] zich achter [naam1] schaart. Het had voor de hand gelegen dat [naam2] na de bijeenkomst van 28 oktober 2021, toen ook hij bekend was geraakt met het geldende beleid, aan de straathoekwerkers had uitgelegd dat [verzoeker] (en [naam1] ) simpelweg het geldende beleid waaraan MOvactor zich had gecommitteerd uitdroeg, dat de relatie tussen [verzoeker] en [naam1] volledig los stond van de wijze waarop [verzoeker] zijn werk uitvoerde en dat [naam2] (en de stuurgroep) en niet [verzoeker] (en [naam1] ) aan zet was als een wijziging van het beleid gewenst was. Doordat MOvactor hierover geen duidelijkheid heeft gegeven en er evenmin een gesprek is gevoerd tussen bijvoorbeeld de straathoekwerkers en [verzoeker] over de bezwaren die er bij de straathoekwerkers kennelijk bestonden tegen de relatie van [verzoeker] en [naam1] , is het sentiment niet de kop ingedrukt en is een voedingsbodem voor wantrouwen ontstaan en blijven voortbestaan. Daarnaast had MOvactor ervoor kunnen kiezen – wanneer het sentiment dat bij de straathoekwerkers leefde aanhield – [verzoeker] op een ander project te plaatsen waarbij van samenwerking met [naam1] niet of nauwelijks sprake was. Die projecten en andere functies waren, zo is ter zitting gebleken, voorhanden. Desgevraagd heeft MOvactor niet duidelijk gemaakt waarom daar niet voor is gekozen.

5.11.

Mede gelet op het jarenlange feilloze functioneren van [verzoeker] , het feit dat MOvactor [verzoeker] zelf naar voren had geschoven voor dit project ondanks de relatie tussen [verzoeker] en [naam1] en de zeer korte duur van dit ontstane wantrouwen bij de straathoekwerkers mocht en mag van MOvactor worden verwacht dat zij er alles aan had gedaan om de onterechte deuk in het vertrouwen van de straathoekwerkers in [verzoeker] te herstellen. Bij gebreke van die inspanningen, het feit dat het wantrouwen kennelijk met name bestaat bij de vier straathoekwerkers die (op parttime-basis) als zzp’ers zijn aangetrokken en de zeer korte duur (minder dan drie maanden) waarin het sentiment post heeft gevat en het wantrouwen is ontstaan, kan naar het oordeel van het hof, als al sprake is van een verstoorde verhouding, niet worden gezegd dat kan worden gesproken van een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsrelatie.

Toezichthoudend Bestuur

5.12.

MOvactor verwijt [verzoeker] dat hij met [naam3] de gang naar het Toezichthoudend Bestuur heeft gemaakt vanwege de bij hen levende vraag naar de rolverdeling binnen het team. Ook hieruit blijkt volgens MOvactor van een verstoorde arbeidsverhouding met name in de relatie [verzoeker] - [naam2] . Ter zitting heeft [verzoeker] toegelicht dat hij meermalen aan [naam2] heeft gevraagd wat nu de koers was binnen MOvactor en de rolverdeling binnen het team waarop [naam2] heeft gezegd, en dat heeft [naam2] ter zitting beaamd, dat hij bezig was met het onder de loep nemen van het beleid en de wijziging daarvan. Wat er in de tussentijd gold en wat de koers was wat betreft de inkadering van de zzp’ers in het project Jonge Aanwas, was voor [verzoeker] en [naam3] niet duidelijk. Ook ter zitting heeft [naam2] niet duidelijk gemaakt welke koers er nu werd gevaren. Het hof ziet dan ook niet in dat de stap naar het Toezichthoudend Bestuur door [naam2] als een motie van wantrouwen kon worden opgevat althans van hem mag als professional, tegen de achtergrond van de onduidelijkheid die er op dat moment bestond, worden verwacht dat hij begrip opbrengt voor de keuze van [verzoeker] en [naam3] om zich tot het Toezichthoudend Bestuur te wenden. Dat [verzoeker] zich ten overstaan van het Toezichthoudend Bestuur diskwalificerend over [naam2] heeft uitgelaten, is door [verzoeker] gemotiveerd betwist en is het hof niet gebleken. Het hof is evenmin gebleken dat [verzoeker] [naam2] heeft gediskwalificeerd. [verzoeker] heeft ter zitting verklaard vertrouwen te hebben in [naam2] maar dat hij worstelde met de vraag welke koers nu werd gevaren. Van een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsrelatie tussen [verzoeker] en [naam2] is ook in deze verhouding onvoldoende gebleken.

Mediation 5.13. Nadat [verzoeker] mede als gevolg van de situatie op het werk is uitgevallen heeft MOvactor aangedrongen op mediation. Die mediation - in totaal twee bijeenkomsten - heeft niet kunnen voorkomen dat partijen in deze procedure zijn geraakt maar anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat hieruit niet de conclusie kan worden getrokken dat sprake is van een ernstige en duurzaam verstoorde relatie. Voor dat oordeel is onder meer van belang dat op aandringen van MOvactor de mediation werd bijgewoond door een advocaat. Dat roept de vraag op hoe effectief de sessies waren en in hoeverre de mediation daadwerkelijk gericht was op constructief herstel van de relatie. Daar komt nog bij dat [verzoeker] ten tijde van de mediation (en nog steeds) wegens psychische klachten arbeidsongeschikt was.

Verklaring [naam4] 5.14. Ten slotte heeft MOvactor nog aangevoerd dat [verzoeker] een document uit het dossier – meer specifiek een verklaring van een van de straathoekwerkers (de heer [naam4] ) over [naam1] en [verzoeker] – heeft gelekt aan [naam1] , waarna er van de zijde van de gemeente inhoudelijk op is gereageerd. Hieruit blijkt volgens MOvactor dat de relatie tussen [verzoeker] en [naam1] steeds weer tot problemen bij MOvactor leidt.

5.15.

De keuze van MOvactor om de verklaring van [naam4] in deze procedure als productie over te leggen is uiteraard aan MOvactor. Het hof stelt vast dat in die verklaring vergaande niet gestaafde aantijgingen en beschuldigingen worden geuit aan het adres van [naam1] en [verzoeker] (“ [naam1] is zonder twijfel de stuwende kracht achter dit sociale pestbeleid. (…) De indruk bestaat zeer sterk dat “het jongerenwerk” een verlengde arm was van het beleid van [naam1] en de hare. (…) Maar vooral ook hun uitgesproken niet-positieve affecties ten aanzien van bewoners van kleur in Nieuwegein. Hierover waren zij beide en vooral [verzoeker] uitgesproken. [verzoeker] in spraak, [naam1] in schrift, houding en beleid. Zij zijn immers partners van elkaar. Belangenverstrengeling ten top als je het mij vraagt. (…) Vlak na deze bespreking heeft [verzoeker] zich ziekgemeld. Ik betwijfel ten zeerste of hij echt ziek is. Sterker nog. Ik ben er stellig van overtuigd dat hij niet ziek is en dat [naam1] hem ertoe heeft aangezet zich ziek te melden. Dat is immers de dynamiek tussen hen twee”). Het spreekt voor zich dat deze forse, en het hof benadrukt: niet feitelijk gestaafde, beschuldigingen door [verzoeker] met [naam1] zijn gedeeld en in de privésfeer onderwerp van gesprek zijn geweest. Dat [naam1] hiervan vervolgens melding heeft gemaakt bij haar werkgever, de gemeente, acht het hof gelet op de buitengewoon diffamerende toon van de verklaring en het feit dat de verklaring door MOvactor, ketenpartner van de gemeente, in een procedure wordt gebruikt, niet verwonderlijk. De verklaring raakt aan de professionaliteit en bekwaamheid van [naam1] en daarmee ook aan de betrouwbaarheid en professionaliteit van de gemeente. Tegen deze achtergrond vormt het feit dat [verzoeker] [naam1] heeft geïnformeerd over de inhoud van de verklaring van [naam4] geen reden om te concluderen dat sprake is van een onherstelbare vertrouwensbreuk.

5.16.

De conclusie is dat onvoldoende is gebleken van een ernstig en duurzaam verstoorde verhouding. Aan het verzoek tot ontbinding op de h-grond liggen in feite dezelfde stellingen ten grondslag: [verzoeker] komt in een dilemma terecht doordat hij zijn partner niet wil afvallen maar komt daarmee in conflict met zijn collega’s. Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat de juistheid van dat standpunt niet is gebleken. [verzoeker] loopt niet aan de leiband van [naam1] maar voert het beleid uit waaraan MOvactor is gebonden en hij is dat, bij gebreke aan een duidelijke andere koers bij MOvactor, blijven doen. Van een voldragen h-grond is dus evenmin sprake. Dat geldt evenzeer voor de gevraagde ontbinding op de i-grond. De conclusie luidt dat de arbeidsovereenkomst ten onrechte is ontbonden.

5.17.

Op grond van artikel 7:683 lid 3 BW kan de rechter in hoger beroep, indien hij tot het oordeel komt dat het verzoek van de werkgever tot ontbinding ten onrechte is toegewezen, de werkgever veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen of aan de werknemer een billijke vergoeding toekennen. Het hof is van oordeel dat herstel in de rede ligt. [verzoeker] heeft bij herhaling aangegeven waarom terugkeer voor hem van belang is: hij vindt dat hij geen eerlijke kans heeft gekregen gelet op de kennelijk bestaande onduidelijkheid over de koers terwijl hij in al die jaren als [functie1] met de jongeren in de gemeente iets heeft opgebouwd. MOvactor heeft aangevoerd dat zij dat niet ziet zitten omdat het goed loopt in het team en de terugkeer van [verzoeker] onrust zou veroorzaken. Gebleken is dat het wantrouwen jegens [verzoeker] hoofdzakelijk berust op het hiervoor genoemde onterechte en bij vooral de straathoekwerkers levende sentiment waarop door MOvactor niet adequaat is gereageerd. Dat ook bij collega’s van MOvactor sprake is van wantrouwen jegens [verzoeker] is niet gebleken. Als collega’s al wantrouwen zouden koesteren ten opzichte van [verzoeker] , dan ligt het (gegeven al hetgeen hiervoor is overwogen) op de weg van MOvactor om dit wantrouwen weg te nemen, alles met het doel een terugkeer van [verzoeker] mogelijk te maken. Mede gelet op de zeer korte duur waarin een en ander zich heeft afgespeeld, ziet het hof geen wezenlijk beletsel voor terugkeer van [verzoeker] bij MOvactor. Het hof zal de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en MOvactor dan ook met terugwerkende kracht vanaf 31 december 2022 (tegen welke datum door MOvactor geen bezwaar is gemaakt) herstellen. Dat [verzoeker] zich niet beschikbaar zou hebben gehouden voor zijn werkzaamheden is niet aan de orde, hij is al die tijd volledig arbeidsongeschikt geweest.

5.18.

Daarnaast zal het hof MOvactor veroordelen tot betaling van het overeengekomen loon (inclusief eventuele cao-verhogingen), vakantiebijslag en overige emolumenten vanaf 31 december 2022. Over dit loon is nog geen wettelijke rente en wettelijke verhoging verschuldigd omdat de betalingsverplichting van MOvactor pas na herstel van de arbeidsovereenkomst ontstaat. Er is immers nog geen sprake van vertraging in de betaling van het loon in de zin van artikel 7:625 BW en ook nog geen verzuim in de zin van artikel 6:119 BW. Omdat geen verweer is gevoerd tegen het verzoek MOvactor te veroordelen tot tewerkstelling binnen 48 uur na betekening van deze beschikking indien en voorzover [verzoeker] arbeidsgeschikt wordt bevonden door de arboarts op verbeurte van een dwangsom, zal het hof dit verzoek toewijzen.

Slotsom 5.19. Het hoger beroep treft doel. Het hof zal de primaire vordering toewijzen en de arbeidsovereenkomst herstellen vanaf 31 december 2022 en het verzoek tot loondoorbetaling en tewerkstelling toewijzen. MOvactor zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van beide instanties worden veroordeeld. De bestreden beschikking zal wat betreft de uitgesproken compensatie van proceskosten worden vernietigd.MOvactor heeft niet gevraagd om terugbetaling van de transitievergoeding zodat het hof zich daarover niet zal buigen.

6
De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

6.1.

vernietigt de beschikking van de kantonrechter Midden-Nederland, locatie Utrecht van 21 september 2022 voor zover de kantonrechter de proceskosten heeft gecompenseerd (5.4 van het dictum) en opnieuw rechtdoende;

6.2.

herstelt de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en MOvactor met ingang van 31 december 2022 op basis van dezelfde arbeidsvoorwaarden als die van de ontbonden arbeidsovereenkomst;

6.3.

veroordeelt MOvactor tot betaling aan [verzoeker] van het loon (inclusief eventuele cao-verhogingen), de vakantiebijslag en overige emolumenten vanaf 31 december 2022;

6.4.

veroordeelt MOvactor tot wedertewerkstelling van [verzoeker] binnen 48 uur na betekening van deze beschikking indien en voorzover [verzoeker] arbeidsongeschikt wordt bevonden door de arboarts, op verbeurte van een dwangsom van € 1.000, - per dag dat MOvactor in gebreke blijft hieraan te voldoen, tot een maximum van € 50.000, -;

6.5.

veroordeelt MOvactor in de kosten van de eerste aanleg, tot aan de bestreden beschikking aan de zijde van [verzoeker] vastgesteld op € 400 voor salaris gemachtigde overeenkomstig het liquidatietarief;

6.6.

veroordeelt MOvactor in de kosten van dit hoger beroep, tot aan deze beschikking aan de zijde van [verzoeker] vastgesteld op € 343,- voor griffierecht en op € 2.366, - voor salaris advocaat (2 x tarief II);

6.7.

verklaart deze beschikking, voor zover het de hierin vermelde veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad;

6.8.

wijst af wat meer of anders is verzocht.

Deze beschikking is gegeven door mrs. S.C.P. Giesen, M.P.C.J. van Bavel en P.L.R. Wefers Bettink en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2023.