Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, hoger beroep civiel recht overig

ECLI:NL:GHARL:2024:4733

Op 16 July 2024 heeft de Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van civiel recht overig, wat onderdeel is van het civiel recht. Het zaaknummer is 200.284.072/01, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:GHARL:2024:4733. De plaats van zitting was Leeuwarden.

Soort procedure:
Zaaknummer(s):
200.284.072/01
Datum uitspraak:
16 July 2024
Datum publicatie:
16 July 2024
Advocaat:
mr. A.M Takkenberg te Zwolle;mr. M.R. Lauxtermann te Amsterdam

Indicatie

Vervolg op tussenarrest 28 november 2023, ECLI:NL:HR:GHARL:2023:10130. De huurder is aansprakelijk uit onrechtmatige daad voor brand in gedeelte dat niet tot gehuurde behoort en waarin een hennepkwekerij werd geëxploiteerd. Uitgangspunt schadeberekening. Invloed verkoop van manage op schade berekend op basis van herstel. Beoordeling van de verschillende schadeposten. De gevorderde schade wordt gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden, afdeling civiel

zaaknummer gerechtshof 200.284.072/01

zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 6407214

arrest van 16 juli 2024

in de zaak van

1
[appellant] ,

2. [appellante],

die wonen in [woonplaats1] ,

die (principaal) hoger beroep hebben ingesteld,

die geïntimeerden zijn in het incidenteel hoger beroep,

en bij de kantonrechter optraden als gedaagden,

hierna samen: [appellanten] en ieder afzonderlijk [appellant] en [appellante],

advocaat: mr. A.M. Takkenberg te Zwolle,

tegen

[geïntimeerde] ,

die woont in [woonplaats2] (Duitsland),

die geïntimeerde is in het principaal hoger beroep,

die (incidenteel) hoger beroep heeft ingesteld,

en bij de kantonrechter optrad als eiseres,

hierna: [geïntimeerde],

advocaat: mr. M.R. Lauxtermann te Amsterdam.

1
De kern van de zaak
1.1

[geïntimeerde] is eigenares van een manege. Tot die manege behoort een woning. [geïntimeerde] heeft in oktober 2015 die woning aan [appellanten] verhuurd. Op 14 april 2017 is in de schuur brand uitgebroken. Toen was op de zolder van de schuur achter de woning een hennepkwekerij. Uit onderzoek van de verzekeraar van [geïntimeerde] is naar voren gekomen dat de brand zeer waarschijnlijk het gevolg is van de hennepkwekerij.

1.2

[geïntimeerde] heeft [appellanten] aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade als gevolg van de brand. [appellanten] hebben bestreden aansprakelijk te zijn en daarbij onder meer aangevoerd dat bij aanvang van de huurovereenkomst al een hennepkwekerij aanwezig was en toen is afgesproken dat de hennepkwekerij door [appellanten] en [geïntimeerde] gezamenlijk zou worden geëxploiteerd.

1.3

Na het horen van getuigen heeft de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen bij eindvonnis van 10 maart 2020 voor recht verklaard dat [appellanten] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [geïntimeerde] geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.

1.4

Zowel [appellanten] als [geïntimeerde] zijn in hoger beroep gekomen. [appellanten] bestrijden aansprakelijk te zijn voor de schade ten gevolge van de brand. [geïntimeerde] wil voor de schade niet meer een verwijzing naar de schadestaat procedure, maar vordert [appellanten] te veroordelen tot betaling van (opgeteld) € 162.386,75 met wettelijke rente.

1.5

Na in het tussenarrest van 26 juli 2022 (Voetnoot 1) de enquête en de contra-enquête te hebben heropend en getuigen te hebben gehoord, heeft het hof in het tussenarrest van 28 november 2023 (Voetnoot 2) geoordeeld dat [appellanten] het gevraagde bewijs niet hebben geleverd. Het moet er voor worden gehouden dat [appellanten] zonder toestemming van [geïntimeerde] na ingang van de huurovereenkomst op de zolder van de achter de woning gelegen schuur een hennepkwekerij hebben gebouwd en geëxploiteerd. Voldoende aannemelijk is dat de brand het gevolg is van de hennepkwekerij. Het hof heeft in het tussenarrest van 28 november 2023 geoordeeld dat [appellanten] aansprakelijk zijn voor de schade ten gevolge van de brand.

1.6

Het hof acht [appellanten] op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk en begroot de schade op € 117.685,28 met rente. Dit oordeel zal hierna worden toegelicht.

Overwegingen

2
De verdere beoordeling

Vermeerdering van eis

2.1

[geïntimeerde] heeft in haar akte van 23 januari 2024 haar eis, die vooral uit afzonderlijke schadeposten met bedragen bestaat, nogmaals gewijzigd. Een aantal schadeposten zijn incl. btw en een aantal schadeposten zijn excl. btw gevorderd. [geïntimeerde] wil met de laatste eiswijziging twee excl. btw gevorderde schadeposten betreffende de schuren (€ 82.262,73) en het straatwerk (€ 2.250,-) alsnog met btw vermeerderen tot respectievelijk € 99.538,- en € 2.722,50. Ter toelichting heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat zij haar schuren excl. btw had verzekerd en de vastgestelde schade in het kader van de verzekeringsovereenkomst is vastgesteld. Inmiddels is [geïntimeerde] gebleken dat zij de btw niet kan verrekenen.

[appellanten] hebben tegen deze laatste eiswijziging bezwaar gemaakt.

2.2

Het hof stelt voorop dat op grond van art. 130 lid 1 Rv juncto art. 353 lid 1 Rv aan [geïntimeerde] de bevoegdheid toekomt haar eis of de gronden daarvan te wijzigen. De bevoegdheid om de eis of de gronden daarvan te wijzigen, is in hoger beroep in die zin beperkt dat de eiswijziging niet later dan bij memorie van grieven of antwoord moet plaats vinden. Op deze "in beginsel strakke regel" zijn een beperkt aantal uitzonderingen toegelaten. Onverkort blijft dan gelden dat de eisverandering of -vermeerdering niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde. (Voetnoot 3)

2.3

[geïntimeerde] heeft deze eiswijziging (ruim) na de memories ingediend, zodat deze eiswijziging in beginsel te laat is. [appellanten] hebben ook niet met de eiswijziging ingestemd. Eén van de uitzonderingen op de “in beginsel strakke regel” doet zich niet voor. Van nieuwe feiten en omstandigheden is geen sprake, omdat de kwestie omtrent de btw voorafgaand aan de memorie van antwoord in het principaal hoger beroep tevens memorie van grieven in incidenteel appel – door [geïntimeerde] bijna 4 jaar na het schadeongeval genomen – al bekend moet zijn geweest. Zo staat in het eindrapport van schade-expert Crawford van 11 september 2017 dat [geïntimeerde] de btw niet meer kan verrekenen. In dit licht heeft [geïntimeerde] niet behoorlijk toegelicht waarom zij niet eerder bekend was met het niet verrekenen van btw. Op 9 maart 2022 heeft [geïntimeerde] ter zitting verklaard de btw voor deze schadeposten “over het hoofd” te hebben “gezien” en dat “de consequenties hiervan” worden “aanvaard”. Het hof staat daarom de eiswijziging niet toe.

Behoort de schuur tot het gehuurde?

2.4

Het hof heeft in rov. 3.44 van het tussenarrest van 28 november 2023 overwogen voornemens te zijn terug te komen op het oordeel in rov. 5.3 van het tussenarrest van

26 juli 2022 dat in het midden kan blijven of de zolder van de (afgebrande) schuur al dan niet tot het gehuurde behoort. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten.

2.5

[geïntimeerde] en [appellanten] hebben in hun aktes na tussenarrest aangegeven zich te refereren aan het oordeel van het hof.

2.6

Het hof komt op basis van de in rov. 3.44 van het tussenarrest aangevoerde argumenten tot het oordeel dat de zolder van de schuur niet tot het gehuurde behoorde. Niet in geschil is dat de hennepplantage op de zolder van de schuur werd geëxploiteerd. Dit betekent dat [appellanten] op grond van onrechtmatige daad tegenover [geïntimeerde] aansprakelijk zijn.

Gevorderde schade

Totaalbedrag

2.7

[geïntimeerde] heeft in totaal € 162.386,75, vermeerderd met wettelijke rente, aan schade gevorderd. Dit bedrag is uit de volgende schadeposten opgebouwd:

- schade aan de schuren : € 82.263,-

- schade aan de woning : € 9.996,-

- schade aan de tuin en het straatwerk : € 2.250,-

- huurderving : € 6.750,-

- sloop- en opruimwerkzaamheden : € 52.120,75

- buitengerechtelijke deskundigenkosten : € 6.632,-

- buitengerechtelijke incassokosten : € 2.375,- +

Totaal : € 162.386,75

Uitgangspunt berekening schadevergoeding

2.8

Het hof stelt voorop dat voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding uitgangspunt is dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Hieruit volgt dat de schade in beginsel moet worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. Op praktische gronden en om redenen van billijkheid, kan in bijzondere gevallen van een of meer omstandigheden van het geval worden geabstraheerd. (Voetnoot 4)

2.9

Ingevolge art. 6:97 BW dient de rechter de schade te begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is en dat de omvang van de schade wordt geschat als die omvang niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. De rechter heeft daarbij een grote mate van vrijheid. (Voetnoot 5)

In gevallen van zaaksbeschadiging is uitgangspunt dat de eigenaar van de beschadigde zaak door die beschadiging een nadeel in zijn vermogen lijdt dat gelijk is aan de waardevermindering die de zaak heeft ondergaan. Volgens vaste rechtspraak zal het geldbedrag waarin deze waardevermindering kan worden uitgedrukt, in het algemeen gelijk zijn aan de - naar objectieve maatstaven berekende - kosten die met het herstel zijn gemoeid. De aard van zodanige schade rechtvaardigt dat de rechter bij het begroten daarvan in beginsel abstraheert van omstandigheden die de bijzondere situatie van de benadeelde eigenaar betreffen. (Voetnoot 6)

Schade aan de schuren

2.10

[geïntimeerde] vordert € 82.263,- excl. btw aan schade aan de schuren. In de memorie van grieven in het incidenteel appel heeft [geïntimeerde] gesteld dat het bedrag van € 82.263,- de herbouwwaarde van de schuren is. Dit bedrag is volgens [geïntimeerde] nodig om de schuren in dezelfde staat en op dezelfde plek te herbouwen. Ter onderbouwing heeft [geïntimeerde] verwezen naar de akte van taxatie van de schade-experts. In deze akte wordt slechts opgegeven dat de herbouwwaarde van de twee aaneen gebouwde schuren voor de brand € 88.475,- excl. btw is en dat de herbouwwaarde na de brand € 6.212,- excl. btw bedraagt. Het verschil is € 82.263,- excl. btw en dat is volgens [geïntimeerde] de schade aan de schuren die zij heeft geleden.

2.11

Het hof heeft in het tussenarrest van 28 november 2023 overwogen dat [geïntimeerde] haar stelling dat het gevorderde bedrag nodig is om de schuren te herbouwen niet met een opgave van de herstelkosten – al dan niet gecorrigeerd met een aftrek nieuw voor oud – heeft onderbouwd. Ook heeft het hof gewezen op het verweer van [geïntimeerde] dat de herbouwwaarde in 2013 nog was berekend op € 48.951,08, belangrijk lager dan de berekende herbouwwaarde 3,5 jaar later. Het hof heeft [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld deze schadepost nader toe te lichten en te onderbouwen.

2.12

In de akte na tussenarrest heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat ter onderbouwing van het gevorderde bedrag de schadespecificaties van de beide experts en de eindrapportage van schade-expert Crawford van 11 september 2017 worden overgelegd. Verder heeft [geïntimeerde] opgemerkt dat de berekening die heeft geleid tot het bedrag van € 48.951,08 een onderdeel was van een op 9 oktober 2013 door de verzekeraar uitgevoerde inspectie. In 2013 is de herbouwwaarde van beide schuren begroot op (afgerond) € 79.000,-. De berekening van de herbouwwaarde in 2017 ligt met dat bedrag in lijn.

2.13

[appellanten] betwisten dat de overgelegde specificaties van de beide schade-experts zijn. Bovendien bevatten die specificaties zoveel onduidelijkheden dat die volgens [appellanten] niet tot bewijs kunnen dienen. [appellanten] menen dat verschillende bedragen te hoog zijn ingeschat, terwijl de nieuw voor oud aftrek ontbreekt. Voorts is volgens [appellanten] de manage in 2023 verkocht wat [geïntimeerde] ten onrechte onvermeld heeft gelaten. De schade is volgens [appellanten] hooguit een verminderde verkoopopbrengst maar voor die schade heeft [geïntimeerde] geen onderbouwing gegeven.

2.14

Het hof stelt vast dat [appellanten] hun stelling dat [geïntimeerde] de manage in 2023 heeft verkocht niet met bewijsstukken hebben onderbouwd, terwijl [geïntimeerde] niet in de gelegenheid is geweest op deze stelling te reageren. Het hof laat in het midden of de manage in 2023 is verkocht. De schade aan de schuren is zaakschade. Uitgangspunt voor de berekening van zaakschade is een abstracte berekening van de waardevermindering van de schuren ten tijde van het schadeongeval, in dit geval de brand op 14 april 2017. Deze waardevermindering kan worden bepaald aan de hand van de (te verwachten) herstelkosten. Tegen deze achtergrond is niet relevant of herstel heeft plaatsgevonden en evenmin of ruim zes jaar na de datum van het schadeongeval de manage is verkocht.

2.15

Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] geen taxatierapporten heeft overgelegd van de marktwaarde van de manage kort voor de brand en kort na de brand en het verschil als schade heeft gevorderd. Alleen in de overgelegde specificatie (prod. 33, pagina 4) en in het rapport Van Crawford van 11 september 2017 (prod. 35 pagina’s 5 en 6) wordt “schade op basis van verminderde verkoopwaarde” genoemd en voor de schuren gesteld op € 47.500,-. Een behoorlijke (verklarende) toelichting op het percentage van 53,7% en het bedrag van € 47.500,- ontbreekt. Hierdoor is onduidelijk of het bedrag ziet op het verlies van de marktwaarde van de schuren ten tijde van de brand en, zo ja, op welke wijze de schade experts tot dat percentage en bedrag zijn gekomen.

2.16

Het hof verstaat de door [geïntimeerde] overgelegde stukken aldus dat gevorderd wordt te vergoeden de (abstracte) kosten van herstel, wat op zichzelf is toegestaan. Ter onderbouwing van de herstelkosten heeft [geïntimeerde] specificaties van de schade-expert(s) overgelegd.

Het hof stelt vast dat op de specificaties van de schade niet is aangegeven dat deze door (één van) de schade-experts zijn opgesteld. De (totaal)bedragen op de specificaties komen overeen met de bedragen in de akte van taxatie die door de beide schade-experts is ondertekend. Die (totaal)bedragen worden ook genoemd in het eindrapport van de schade-expert Crawford. Het hof acht daarmee voldoende aannemelijk dat de specificaties van (één van de) schade-experts afkomstig is en ten grondslag heeft gelegen aan de (totaal)bedragen die de beide schade-experts in de akte van taxatie hebben vastgelegd.

[appellanten] hebben er terecht op gewezen dat de lay-out van beide specificaties (prod. 33 en 34) gelijk is. Voorts zijn op één specificatie (prod. 34) enige handgeschreven aantekeningen gemaakt, die in de andere specificatie (prod. 33) lijken te zijn verwerkt. Gelet op de handgeschreven aantekening lijkt de specificatie overgelegd als prod. 34 het concept te zijn die op de bespreking van de schade-experts van 30 augustus 2017 is besproken, waarna de op- en aanmerkingen zijn verwerkt in de specificatie overgelegd als prod. 33. Onder deze omstandigheden houdt het hof het ervoor dat de specificaties van een van de schade-experts afkomstig is en dat over de inhoud beide schade-experts overeenstemming hebben bereikt.

2.17

Voorts leidt het hof uit de specificaties af – een behoorlijke toelichting van [geïntimeerde] ontbreekt – dat de werkwijze van de schade-experts als volgt is geweest. De schuur is uitgesplitst in onderdelen waaruit de schuur is opgebouwd. De onderdelen zijn weergegeven met opgave van het aantal of oppervlakte dat nodig is om een soortgelijke schuur op te bouwen als voor de brand stond. Doordat de schadebegroting dient voor de herbouwwaarde, is voor die afzonderlijke onderdelen een bedrag per onderdeel genomen zoals die kort voor of omstreeks de dag van de brand was. Dat bedrag is kennelijk een normbedrag dat bestaat uit de materiaalkosten en daaraan toe te rekenen arbeidsloon om het te monteren. Vervolgens is gekeken welk onderdeel niet vervangen hoeft te worden waaraan volgens dezelfde methodiek een bedrag is toegekend. Het verschil is de schade. Vervolgens is op het subtotaal bedrag nog een opslag van 15% genomen en is acht geslagen op de post tekenwerk en legeskosten. Een en ander leidt tot een totale herbouwwaarde van de schuren van € 88.475,-. Na de brand behoeven de onderdelen die een herbouwwaarde hebben van € 6.212,26 niet te worden vervangen, zodat de herbouwschade het verschil is, zijnde € 82.262,73 excl. btw.

2.18

Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] de door de schade-experts aangenomen normbedragen niet heeft toegelicht of met verdere stukken heeft onderbouwd. De overeengekomen bedragen zijn kennelijk een compromis tussen de schade-expert van de verzekeraar en de schade-expert van [geïntimeerde] . In plaats van een berekening aan de hand van normbedragen had ook een berekening van de herstelkosten aan de hand van offertes van aannemers gemaakt kunnen worden. Denkbaar is dat met offertes van aannemers tot een lager bedrag aan herstelkosten zou zijn gekomen dan de berekening aan de hand van normbedragen.

Op zichzelf is niet bestreden dat de staat van de schuur ten tijde van de brand matig was en een deel van het dak met asbesthoudende platen was afgedekt die (mede) door toekomstige regelgeving mogelijk vervangen zou moeten worden. Door de schuur met nieuwe materialen te herbouwen zal een eigenaar voor een reeks van jaren minder onderhoud en herstel van onderdelen van de schuur hebben. Deze omstandigheden rechtvaardigen een nieuw voor oud aftrek die in de berekening van de herbouwwaarde niet is meegenomen.

Al deze omstandigheden afwegende schat het hof de kosten van herstel van de schuren op € 50.000,- excl. btw. Het hof zal dit bedrag toewijzen.

2.19

[geïntimeerde] heeft voorts gevorderd dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2017, zijnde de datum waarop de schade ten gevolge van het onrechtmatig handelen van [appellanten] is ontstaan. Het hof zal de wettelijke rente vanaf deze ingangsdatum toewijzen.

Schade aan de woning

2.20

[geïntimeerde] vordert € 9.996,- incl. btw aan schade aan de woning. Deze schade aan de woning is volgens [geïntimeerde] het gevolg van de hitte van de brand (randnummer 104 bij de memorie van grieven in incidenteel appel). Ter onderbouwing van de schade heeft [geïntimeerde] verwezen naar een viertal foto’s (prod. 27) en de bedragen die haar schade-expert en de schade-expert van haar verzekeraar hebben vastgesteld.

2.21

Het hof heeft in het laatste tussenarrest overwogen dat de gestelde schade uit de overgelegde foto’s niet kenbaar is en dat niet behoorlijk is toegelicht waaruit de beschadiging van het glas, de gevel en de woning bestaat. Ook is een toelichting gevraagd op de herstelkosten.

2.22

In de akte na tussenarrest heeft [geïntimeerde] voor de schade verwezen naar haar e-mail van 1 mei 2017 en het eindrapport van de schade-expert Crawford van 11 september 2017, in het bijzonder de pagina’s 3 en 4. In de e-mail van 1 mei 2017 meldt [geïntimeerde] aan haar verzekeringstussenpersoon dat twee grote ramen achter in het huis zijn gebarsten. In het eindrapport staat dat de schade aan het woonhuis met garage is ontstaan “door de hitte aan de gevel, goten en beglazing en door rook en roet aan sauswerk in de woning”.

In de specificatie van de schade-experts wordt uitgegaan van vervanging van twee ruiten in de achtergevel, het bijschilderen, reinigen achtergevel en woning inpandig, sauswerk, herstel dakpannen, herstel stukwerk en aanbrengen pvc-dakgoot garage. Dit leidt volgens de specificatie tot een subtotaal van € 5.017,- excl. btw en € 10.682,57 incl. btw. Op de bespreking van de schade-experts is nog een bedrag van € 686,57 overeengekomen dat in mindering moet komen, zodat op de specificatie het bedrag van € 9.996,- incl. btw resteert.

2.23

Het hof acht voldoende aannemelijk dat schade aan het woonhuis is ontstaan. De (grotendeels) afgebrande schuur stond zeer dicht achter het woonhuis en de brand zal een hitte aan de woning hebben afgegeven. De e-mail van [geïntimeerde] en de bevindingen van de schade-experts kort na de brand geven voldoende onderbouwing voor de gestelde schadeposten zoals die uit de overgelegde specificaties blijkt.

In de specificatie die het hof voor de concept-specificatie houdt, kennelijk op de bespreking van 30 augustus 2017 besproken, zijn met de pen vraagtekens geplaatst bij de onderdelen reinigen woning en sauswerk. Kennelijk zijn de schade-experts voor die onderdelen de genoemde korting van € 686,57 overeengekomen.

[appellanten] hebben terecht opgemerkt dat de schade van € 5.017,- vermeerderd met de btw niet tot € 10.682,57, althans € 9.996,- leidt. Het totaalbedrag incl. btw is (zonder de correctie van € 686,57) € 5.665,57. Met correctie gaat het om € 4.979,-.

Voorts zijn de schade-experts ook voor dit onderdeel kennelijk uitgegaan van normbedragen waarin de materiaalkosten en de arbeidsuren zijn verwerkt. Ook in dit geval zijn geen offertes van aannemers overgelegd die mogelijk tot lagere bedragen aan herstelkosten dan de genomen normbedragen zou hebben geleid. Ook is geen rekening gehouden met de aftrek nieuw voor oud, wat in ieder geval voor de onderdelen met sauswerk in de rede ligt. Al met al begroot het hof op basis van de correcte optelling met correctie en de hiervoor genoemde aspecten de schade aan de woning op € 3.750,- incl. btw.

2.24

[geïntimeerde] heeft voorts gevorderd dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2017, zijnde de datum waarop de schade ten gevolge van het onrechtmatig handelen van [appellanten] is ontstaan. Het hof zal de wettelijke rente vanaf deze ingangsdatum toewijzen.

Schade aan de tuin en het straatwerk

2.25

Over de gevorderde schade aan tuin- en straatwerk van € 2.250,- heeft het hof in rov. 3.63 van het tussenarrest gemotiveerd overwogen dat deze schadepost, mede gelet op het verweer van [appellanten] , niet behoorlijk is toegelicht. Het hof heeft [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld deze schadepost nader toe te lichten en te onderbouwen.

2.26

In de akte na tussenarrest heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat het bedrag aan schade is vastgesteld door de schade-experts en daarbij volstaan met een verwijzing naar het eindrapport van Crawford Brand & Techniek van 11 september 2017 (prod. 35).

2.27

In dat eindrapport is een post van € 2.250,- excl. btw aan herstel tuinaanleg/bestrating opgenomen. In het rapport is niet toegelicht – waarom het hof had gevraagd – hoe deze schade is ontstaan en welk verband er is tussen deze schade en de brand. Ook is niet, hoewel gevraagd, door [geïntimeerde] toegelicht welke werkzaamheden nodig zijn om die gestelde schade te herstellen en hoe het gevorderde bedrag in het kader van die werkzaamheden is opgebouwd.

Nu [geïntimeerde] – ondanks daartoe expliciet in de gelegenheid te zijn gesteld – geen deugdelijke toelichting heeft gegeven op deze schadepost, is deze schade en het causaal verband tussen de schade en de brand onvoldoende komen vast te staan. Het hof zal deze vordering dan ook afwijzen.

Huurderving

2.28

In rov. 3.66 van het tussenarrest van 28 november 2023 heeft het hof voldoende aannemelijk geacht dat [geïntimeerde] schade hebben geleden bestaande uit derving van de woning voor de duur van 5 maanden (periode mei t/m september 2017). Het hof heeft overwogen het daarop betrekking hebbende bedrag van € 3.250,- te zullen toewijzen. Het hof blijft bij dit oordeel.

2.29

[geïntimeerde] heeft voorts gevorderd dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2018. Het hof de wettelijke rente vanaf deze ingangsdatum toewijzen.

Sloop- en opruimwerkzaamheden

2.30

In het tussenarrest van 28 november 2023 heeft het hof in rov. 3.69 met betrekking tot de schadepost van € 52.120,75 incl. btw overwogen, dat deze schadepost voldoende aannemelijk is. Vergoed wordt de door [geïntimeerde] geleden schade en niet gebleken is dat [geïntimeerde] de btw kan verrekenen. Het gevorderde bedrag zal worden toegewezen.

2.31

[geïntimeerde] heeft gevorderd het schadebedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2017, zijnde de datum waarop de uitgevoerde werkzaamheden door Bork Sloopwerken BV is gefactureerd. Tegen de gevorderde wettelijke rente is geen verweer gevoerd. Het hof zal de wettelijke rente vanaf de gevorderde ingangsdatum toewijzen.

Buitengerechtelijke deskundigenkosten

2.32

In rov. 3.71 van het tussenarrest van 28 november 2023 heeft het hof al overwogen dat de gevorderde buitengerechtelijke deskundigenkosten van € 6.632,- in redelijkheid zijn gemaakt en het gefactureerde bedrag redelijk is. Dit bedrag wordt toegewezen.

2.33

[geïntimeerde] heeft gevorderd het schadebedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 september 2017, zijnde de datum waarop [appellanten] in verzuim zijn na de aansprakelijkstelling bij brief van 1 september 2017 en de daarin opgenomen sommatietermijn van 14 dagen. De gevorderde ingangsdatum is (kort) gelegen na de datum van de factuur van de deskundige De Raad Expertise van 6 september 2017, waarin het gevorderde bedrag in rekening is gebracht. Het hof zal de wettelijke rente vanaf de gevorderde ingangsdatum toewijzen.

Buitengerechtelijke incassokosten

2.34

[geïntimeerde] heeft een bedrag van € 2.375,- aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Dit bedrag is gebaseerd op de staffel buitengerechtelijke incassokosten, uitgaande van een schadebedrag van € 160.012,-.

2.35

Tegen de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten hebben [appellanten] geen verweer gevoerd. Het hof zal het bedrag € 1.932,53 aan buitengerechtelijke incassokosten toewijzen op basis van het toegewezen schadebedrag van € 115.752,75.

Verklaring voor recht

2.36

[geïntimeerde] heeft gevorderd een verklaring voor recht dat [appellanten] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor alle door [geïntimeerde] geleden en nog te lijden als gevolg van de brand in de schuur.

2.37

In hoger beroep heeft [geïntimeerde] , anders dan bij de rechtbank, concrete schadebedragen gevorderd. [geïntimeerde] heeft niet gesteld dat zij nog andere schade heeft geleden, lijdt of nog zal lijden dan in deze procedure is gevorderd. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep ook niet toegelicht welk belang zij nog bij deze verklaring voor recht heeft. Dit leidt ertoe dat het hof deze vordering zal afwijzen.

Proceskosten

2.38

De grieven van [appellanten] in het principaal appel falen. Het hof zal [appellanten] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. De proceskosten zijn:

€ 760,- aan griffierecht;

€ 14.288,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (4 punten x tarief V);

€ 55,- aan taxes getuigen gehoord aan de zijde van [geïntimeerde] ;

2.39

In het incidenteel appel zijn [appellanten] de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. De akte na tussenarrest is het gevolg van de summiere toelichting van de schade in de memorie van grieven in het incidenteel appel. Het hof zal daardoor uitgaan van 2 procespunten.

De conclusie

2.40

[appellanten] is tegenover [geïntimeerde] aansprakelijk uit onrechtmatige daad. De schade wordt begroot op € 117.685,28, vermeerderd met de wettelijke rente. De schade zal worden toegewezen als hieronder bepaald. [appellanten] worden veroordeeld in de proceskosten in het principaal en het incidenteel appel.

2.41

De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

Beslissing

3
De beslissing

Het hof:

3.1

vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 10 maart 2020, voor zover onder 4.1 en 4.4 gewezen, bekrachtigt het vonnis voor het overige en beslist:

3.2

veroordeelt [appellanten] hoofdelijk tot betaling van:

€ 50.000,- excl. btw voor schade aan de schuren, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 april 2017 tot aan de dag van algehele voldoening,

€ 3.750,- incl. btw voor schade aan de woning, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 april 2017 tot aan de dag van algehele voldoening,

€ 3.250,- voor huurderving, vermeerderd met de wettelijke vanaf 14 februari 2018 tot aan de dag van algehele voldoening,

€ 52.120,75 incl. btw voor sloop- en opruimwerkzaamheden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2017 tot aan de dag van algehele voldoening,

€ 6.632,- wegens buitengerechtelijke deskundigenkosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 september 2017 tot aan de dag van algehele voldoening,

€ 1.932,53 wegens buitengerechtelijke incassokosten,

3.3

veroordeelt [appellanten] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] in het principaal appel:

€ 815,- aan verschotten (griffierecht en taxes),

€ 14.288,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (4 procespunten x tarief V);

3.4

veroordeelt [appellanten] tot betaling van de proceskosten in het incidenteel appel bestaande uit € 3.572,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (½ x 2 procespunten x tarief V);

3.5

verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

3.6

wijst af het verder of anders is gevorderd.

Dit arrest is gewezen door mrs. D.H. de Witte, J.E. Wichers en R.S. de Vries, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op

16 juli 2024.

Voetnoot

Voetnoot 1

Zie ECLI:NL:GHARL:2022:6444.

Voetnoot 2

Zie ECLI:NL:HR:GHARL:2023:10130.

Voetnoot 3

Zie HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959, HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771 en HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7064.

Voetnoot 4

Zie o.a. HR 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:208, HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:315 en HR 23 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:956.

Voetnoot 5

Zie o.a. HR 22 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:269.

Voetnoot 6

Zie o.a. HR 26 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0357 en HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:315.