GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.327.033
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 404825)
arrest van 13 augustus 2024
1
Vastgoed Harderwijk B.V.
2. BMP Harderwijk B.V.
die beide zijn gevestigd in Ysselsteyn, gemeente Venray
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als eiseressen in conventie, verweerders in reconventie
hierna: Vastgoed Harderwijk en BMP Harderwijk
advocaat: mr. M.M.M. Rooijen
[geïntimeerde]
, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Bio Energie Centrale Harderwijk B.V.
die kantoor houdt in Harderwijk c.s.
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie, eiser in reconventie
hierna: de curator
advocaat: mr. C.H. Strijkert
2.1.
Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende.
Vastgoed Harderwijk heeft activa gekocht uit het faillissement van Bio Energie Centrale Harderwijk B.V. (‘BECH’), waaronder een mestvergistingsinstallatie (‘de installatie’). Haar dochtervennootschap BMP Harderwijk is de installatie vanaf 10 december 2021 gaan exploiteren. Partijen verschillen van mening over de vraag of Vastgoed Harderwijk (althans BMP Harderwijk, hierna gezamenlijk: ‘Vastgoed Harderwijk c.s.’) op grond van de overeenkomst recht heeft op een nabetaling van subsidie ter stimulering van duurzame energieproductie (‘SDE-subsidie’) ter hoogte van € 524.261,33 (‘de nabetaling’).
De nabetaling heeft betrekking op de gasproductie in het gehele jaar 2021 en ziet dus voor het overgrote deel op een periode waarin Vastgoed Harderwijk c.s. (nog) niet de exploitant van de installatie was.
2.2.
Vastgoed Harderwijk c.s. heeft bij de rechtbank een verklaring voor recht gevorderd dat zij tot de gehele nabetaling gerechtigd is en heeft in verband daarmee gevorderd de curator te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 510.049,06 (het bedrag dat op grond van tussen partijen gesloten vaststellings- en depotovereenkomsten op een depotrekening is gestort totdat in rechte onherroepelijk vaststaat wie tot dit bedrag gerechtigd is). Zij heeft daar verschillende grondslagen voor aangevoerd. Uiterst subsidiair heeft Vastgoed Harderwijk c.s. betaling van € 212.570,85 gevorderd, omdat zij volgens een berekening van haar deskundige
[naam1]
in ieder geval recht heeft op dat gedeelte van de nabetaling.
De curator heeft de vorderingen van Vastgoed Harderwijk c.s. betwist en heeft tegenvorderingen ingesteld (i) tot het verstrekken van informatie over subsidieopbrengsten over 2021 met betrekking tot de installatie en een Zon-PV installatie, (ii) tot betaling van uit die informatie blijkende aanvullende subsidieopbrengsten en (iii) tot betaling van € 244.788,14 als vastgelegd in de door partijen gesloten vaststellingsovereenkomst.
2.3.
De rechtbank heeft de vorderingen van Vastgoed Harderwijk c.s. afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat deze alsnog worden toegewezen, althans dat een bedrag van € 345.493,42 wordt toegewezen, en dat de tegenvorderingen van de curator –uitgezonderd die tot betaling van € 244.788,14 – alsnog worden afgewezen.
2.4.
Het hof komt hierna tot het oordeel dat de bezwaren die Vastgoed Harderwijk c.s. tegen het vonnis van de rechtbank heeft aangevoerd niet tot vernietiging van het vonnis kunnen leiden. Het hof legt hierna uit hoe het tot dat oordeel komt.
3.1
Voor een vaststelling van de feiten verwijst het hof naar r.o. 2.1 t/m 2.17 van het vonnis van de rechtbank (ECLI:NL:RBGEL:2024:4094).
Om praktische redenen zullen de bezwaren die Vastgoed Harderwijk c.s. tegen dit vonnis heeft aangevoerd hierna zoveel mogelijk gezamenlijk worden behandeld.
3.2
Vastgoed Harderwijk c.s. legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij alle activa in BECH heeft gekocht, dus ook de door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (‘RVO’) aan de installatie toegekende SDE-subsidie. Dat zij feitelijk de gehele onderneming (inclusief deze subsidie) heeft gekocht, baseert zij onder andere op een door de curator voorafgaand aan de koop toegezonden bidbook en uit overige correspondentie met de curator. Volgens Vastgoed Harderwijk c.s. was haar belang bij overdracht van SDE-subsidie de curator duidelijk en had hij onvoorwaardelijk toegezegd daaraan mee te zullen werken.
Pas toen Vastgoed Harderwijk c.s. hem na het sluiten van de overeenkomst heeft gevraagd het wijzigingsformulier voor de subsidiegerechtigde te ondertekenen, is de curator daaraan nadere voorwaarden gaan stellen. De curator beroept zich volgens Vastgoed Harderwijk c.s. ten onrechte op artikel 15 van de koopovereenkomst met betrekking tot de roerende zaken en goodwill (hierna: ‘artikel 15 koopovereenkomst’). Dat artikel bepaalt dat de baten en lasten en het risico van de exploitatie geheel voor rekening en risico van koper komen vanaf 24 december 2021 (later gewijzigd in 10 december 2021), maar die bepaling is volgens Vastgoed Harderwijk c.s. alleen opgenomen in verband met de wens van de curator om zo snel mogelijk van het exploitatierisico af te komen. Uit die bepaling kan niet worden afgeleid dat de baten uit de exploitatie vóór de genoemde datum nìet aan Vastgoed Harderwijk c.s. toekomen. Als dat de bedoeling van de curator was geweest, had hij Vastgoed Harderwijk c.s. daarop uitdrukkelijk moeten wijzen, wat hij niet heeft gedaan.
3.3
De curator heeft als verweer aangevoerd dat in de overeenkomsten niet is opgenomen dat alle rechten uit de SDE-beschikking (dus ook het recht op de nabetaling) zijn meeverkocht. Volgens de curator volgt dat ook niet uit de correspondentie en is dat evenmin mondeling afgesproken. De bedoeling van artikel 15 koopovereenkomst was volgens de curator wel degelijk om een knip aan te brengen, niet alleen voor wat betreft de overgang van het risico van de exploitatie, maar ook voor de vraag aan wie baten en lasten van de exploitatie toekomen.
3.4
Het hof stelt voorop dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord aan de hand van alleen een taalkundige uitleg van de contractsbepalingen. Het komt aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op wat zij in dat opzicht redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar wat de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen, telkens van beslissende betekenis.
3.5
Naar het oordeel van het hof heeft Vastgoed Harderwijk c.s. onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd om te oordelen dat de curator bij het sluiten van de overeenkomst redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat Vastgoed Harderwijk c.s. in de veronderstelling was ook de subsidievorderingen over exploitatie uit het verleden te kopen.
Dat kan allereerst niet worden afgeleid uit de tekst van de schriftelijke overeenkomsten. Daarin is expliciet omschreven wat werd verkocht, en de nabetalingsvordering op grond van de SDE-beschikking wordt daarbij niet genoemd. In de overeenkomsten is de gehele koopsom ook nog uitdrukkelijk uitgesplitst naar soort verkochte zaken, waarbij geen restbedrag voor enige andere prestatie overblijft.
In de overeenkomsten is ook niet op een andere plaats vermeld dat sprake is van een overdracht van de gehele SDE-beschikking met alle daaruit (ook voor het verleden) voortvloeiende rechten en verplichtingen.
3.6
De inhoud van de overeenkomsten biedt ook voor het overige geen steun aan de stelling van Vastgoed Harderwijk c.s. dat de nabetaling van subsidie over de exploitatie in 2021 geheel aan Vastgoed Harderwijk c.s. toekomt. In tegendeel, een redelijke uitleg van artikel 15 koopovereenkomst houdt juist in dat alleen risico, baten en lasten die betrekking hebben op de exploitatie ná 10 december 2021 aan Vastgoed Harderwijk c.s. worden toegerekend. Vastgoed Harderwijk c.s. heeft haar tegenwerping dat de curator met deze bepaling alleen de datum van risico-overgang van de exploitatie heeft willen vastleggen onvoldoende onderbouwd. Zij heeft namelijk in het geheel niet uitgelegd waarom deze bepaling dan toch niet alleen risico, maar daarnaast ook uitdrukkelijk ‘baten en lasten’ vermeldt.
3.7
Vastgoed Harderwijk c.s. heeft ook geen voldoende concrete verklaringen of gedragingen van partijen benoemd die tot een andere uitleg van de overeenkomst kunnen leiden. Weliswaar is in het bidbook (productie 10 inleidende dagvaarding) naar documentatie over de SDE-vergunning verwezen en heeft mr. Strijkert namens de curator aanvullende informatie daarover toegestuurd aan de heer
[naam2]
, maar daaruit kan naar het oordeel van het hof niet meer worden afgeleid dan interesse van Vastgoed Harderwijk c.s. voor de mogelijkheid van exploitatie van de installatie met de SDE-subsidie. Overeenstemming over de overdracht van alle rechten uit de SDE-beschikking bevat deze correspondentie in ieder geval niet. Onder de door de curator toegestuurde informatie bevindt zich correspondentie met de RVO,
waarin weliswaar de mogelijkheid van overname van de SDE-beschikking wordt genoemd, maar dit slechts naast de optie om de SDE-beschikking juist niet te laten overnemen en een eventueel surplus naar de faillissementsrekening te laten overmaken.
3.8
Uit de verklaring van de heer
[naam2]
(‘
[naam2]
’) leidt het hof af dat ervaring met aankoop van mestvergistingsinstallaties in het verleden maakte dat hij er ten tijde van de koop vanuit ging dat alle rechten en verplichtingen uit de SDE-beschikking zouden worden overgedragen.
[naam2]
heeft in zijn verklaring benadrukt dat de beschikking aan de installatie is verbonden, de RVO maar één subsidieontvanger erkent en na overgang van de beschikking geen betalingen aan de curator doet. Hij heeft verder verklaard dat hij er ten tijde van het sluiten van de overeenkomst vanuit ging dat er een nabetaling te verwachten was, omdat sinds de datum van het faillissement geen voorschotten meer waren uitbetaald. Volgens
[naam2]
had Vastgoed Harderwijk c.s. daarmee bij de koop rekening gehouden en was ook met de curator besproken dat de subsidiebeschikking in zijn totaliteit, één op één, over zou gaan. Op Vastgoed Harderwijk c.s. zou volgens
[naam2]
ook een terugbetalingsverplichting komen te rusten als zou blijken dat in 2021 juist teveel subsidie zou zijn ontvangen.
3.9
Dat
[naam2]
, zoals hij op de zitting heeft verklaard, met de curator een overdracht van alle rechten en verplichtingen uit de SDE-beschikking heeft afgesproken, is niet te rijmen met de stellingen die Vastgoed Harderwijk c.s. in deze procedure in hoger beroep heeft ingenomen. Die komen er immers op neer dat een nabetaling in verband met te weinig betaalde subsidie aan Vastgoed Harderwijk c.s. zou worden toegerekend, maar een schuld in verband met teveel betaalde subsidie niet. De in hoger beroep gewijzigde eis van € 345.493,42 en de onderbouwing die Vastgoed Harderwijk c.s. daarvoor heeft gegeven, kan naar het oordeel van het hof niet anders worden begrepen.
Ook overigens heeft Vastgoed Harderwijk c.s. een dergelijke afspraak niet voldoende concreet onderbouwd en evenmin voldoende specifiek te bewijzen aangeboden.
3.10
Ook als met Vastgoed Harderwijk c.s. zou worden aangenomen dat
[naam2]
voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst wel met de curator over een overname van de SDE-subsidie heeft gesproken, is dat nog niet voldoende om de uitleg van Vastgoed Harderwijk c.s. te volgen dat dit ook op een nabetaling over exploitatie in het verleden zou zien. Anders dan Vastgoed Harderwijk c.s. heeft aangevoerd, geeft de aard van de subsidie daarvoor niet zonder meer aanleiding. De subsidie is namelijk bedoeld om de exploitant tegemoet te komen in de productiekosten die aan het opwekken van duurzame energie zijn verbonden. Vast staat dat Vastgoed Harderwijk c.s. deze kosten pas bij exploitatie van de installatie in de toekomst zou gaan maken.
3.11
De omstandigheid dat de ROV geen betalingen doet aan anderen dan de subsidieontvanger, omdat de beschikking aan de locatie en niet aan de exploitant is verbonden, is evenmin voldoende om aan te nemen dat de curator van een overgang van alle rechten onder de SDE-beschikking had moeten uitgaan. Of en in hoeverre overdracht van eventuele vorderingen of schulden heeft plaatsgehad is immers niet van de relatie van de oude en nieuwe subsidieontvangers tot de RVO afhankelijk, maar van de afspraken die deze subsidieontvangers onderling hebben gemaakt.
Uit de e-mail van RVO van 27 oktober 2021 blijkt niet dat dit anders is. Weliswaar wordt daarin gewezen op onderdeel 6 van het wijzigingsformulier dat een afstand- en acceptatieverklaring bevat, maar dat betekent nog niet dat eventuele nabetalingen zonder meer aan de nieuwe subsidieontvanger toekomen. In onderdeel 6 van het wijzigingsformulier staat slechts dat een jaarlijkse bijstelling achteraf kan leiden tot een nabetaling of een vordering op de nieuwe subsidieontvanger en dat eventuele onderlinge verrekeningen die betrekking hebben op de overgang in de loop van het kalenderjaar door betrokken partijen zelf geregeld dienen te worden. Ook volgens de RVO is dus de afspraak tussen de betreffende partijen bepalend.
3.12
Voor zover Vastgoed Harderwijk c.s. er voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst daadwerkelijk vanuit ging dat de curator eventuele nabetalingen over exploitatie in het verleden aan haar wilde overdragen, kon zij daarvan naar het oordeel van het hof in ieder geval niet langer uitgaan nadat de tekst van de overeenkomsten daarover niets bleek te vermelden. Overdracht van alle rechten uit de SDE-beschikking kan daaruit nu eenmaal niet worden afgeleid en art. 15 koopovereenkomst bevat zelfs een aanwijzing voor het tegendeel. Als Vastgoed Harderwijk c.s. werkelijk dacht dat dit was afgesproken en dit voor haar van wezenlijk belang was, mocht van Vastgoed Harderwijk c.s. worden verwacht dat zij dit ter sprake had gebracht en had voorgesteld dit aan de tekst van de overeenkomst toe te voegen. Dat heeft zij niet gedaan.
3.13
De feiten en omstandigheden die Vastgoed Harderwijk c.s. heeft aangevoerd zijn wél voldoende om aan te nemen dat zij ook zonder uitdrukkelijke schriftelijke bepaling mocht verwachten dat zij de exploitatie van de installatie met SDE-subsidie zou kunnen voortzetten, en dat de curator daaraan zijn medewerking zou verlenen. Dat is echter voor de uitkomst van dit geschil niet relevant, omdat de curator die medewerking ook heeft verleend. Hij heeft daaraan redelijkerwijs als voorwaarde mogen stellen dat Vastgoed Harderwijk c.s. eventuele nabetalingen uit het verleden zou doorbetalen aan de curator, omdat dat in overeenstemming was met wat partijen hadden afgesproken.
3.14
De conclusie uit al het voorgaande luidt dat het hof de door Vastgoed Harderwijk c.s. verdedigde uitleg van de overeenkomst niet volgt en de gevorderde verklaring voor recht dus niet toewijsbaar is.
De gewijzigde eis tot betaling van € 345.493,42 kan evenmin worden toegewezen. In zijn memorie van antwoord heeft de curator uitgelegd dat de terugbetalingsverplichting waar Vastgoed Harderwijk c.s. haar gewijzigde eis op baseert, betrekking heeft op 2022, een jaar waarin (alleen) Vastgoed Harderwijk c.s. de installatie heeft geëxploiteerd. De curator heeft als productie 1 een brief van de RVO overgelegd waaruit dit blijkt.
Vastgoed Harderwijk c.s. heeft een en ander op de zitting niet betwist, maar heeft in reactie op het verweer van de curator gesteld dat de door de RVO (jaarlijks) bijgestelde terugbetalings- verplichting niet definitief is.
Naar het oordeel van het hof heeft Vastgoed Harderwijk c.s. haar gewijzigde eis daarmee onvoldoende onderbouwd. Als de bijstelling niet definitief is, kan daarop geen definitieve betalingsveroordeling worden gebaseerd, terwijl bovendien niet is uitgelegd waarom de curator (al dan niet voorlopig) subsidie zou moeten terugbetalen die Vastgoed Harderwijk c.s. na de overdracht kennelijk teveel heeft ontvangen.
3.15
Het hof verwerpt ook het bezwaar van Vastgoed Harderwijk c.s. tegen onderdeel 4.14 - 4.17 van het vonnis. Daarin heeft de rechtbank – kort gezegd – overwogen dat de nabetaling over 2021 naar rato van ieders productie moet worden verdeeld, omdat ook de RVO, de (deskundige) partij die de subsidie uitkeert, daarvan uitgaat en vast staat dat in december 2021 nauwelijks duurzame energie is geproduceerd.
Vastgoed Harderwijk c.s. heeft deze overwegingen in hoger beroep niet gemotiveerd bestreden en heeft ook niet uitgelegd waarom desondanks toch van de berekening van haar deskundige
[naam1]
(€ 212.570,85) moet worden uitgegaan. Daarmee heeft Vastgoed Harderwijk c.s. haar vordering ook op dit punt onvoldoende gemotiveerd.
3.16
Omdat al uit het voorgaande volgt dat Vastgoed Harderwijk c.s. ook niet voldoende heeft gesteld om aan te nemen dat zij bij het aangaan van de overeenkomst van een voor de curator kenbare onjuiste voorstelling van zaken is uitgegaan, strandt ook haar beroep op dwaling. Van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst is evenmin sprake, nu het hof de door Vastgoed Harderwijk c.s. verdedigde uitleg van de overeenkomst niet volgt.
3.17
Het voorgaande leidt dus tot de slotsom dat geen van de door Vastgoed Harderwijk c.s. aangevoerde bezwaren tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden.
Aan bewijslevering wordt niet toegekomen, omdat Vastgoed Harderwijk c.s. geen voldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld en te bewijzen heeft aangeboden die een ander oordeel rechtvaardigen.
3.18
Vastgoed Harderwijk c.s. heeft in dit hoger beroep geen bezwaar gemaakt tegen r.o. 5.5 van het bestreden vonnis, waarin zij is veroordeeld de curator ook voor wat betreft de Zon-PV installatie binnen twee dagen na het vonnis van informatie over de vastgestelde subsidie te voorzien. Op de zitting is gebleken dat die informatie nog niet is overgelegd. Het hof wijst Vastgoed Harderwijk c.s. op haar verplichtingen uit het vonnis en gaat ervan uit dat Vastgoed Harderwijk c.s. de – volgens Vastgoed Harderwijk c.s. inmiddels opgevraagde – informatie zo spoedig mogelijk alsnog aan de curator zal verstrekken en een eventueel op grond daarvan verschuldigde betaling aan de curator zal doen.
3.19
Het hoger beroep slaagt niet. Het hof zal het vonnis van de rechtbank bekrachtigen.
Omdat Vastgoed Harderwijk c.s. in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof Vastgoed Harderwijk c.s. hoofdelijk tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.
3.20
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).