GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.343.946
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 9891085
arrest van de pachtkamer van 10 juni 2025
[appellante] B.V.
die is gevestigd in [vestigingsplaats 1] , gemeente [gemeente]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eisende partij
hierna: [pachter]
advocaat: mr. M.J.H. van Baalen
hierna: [verpachter]
2. [geïntimeerde sub 2]
die wonen in [woonplaats 1] , gemeente [gemeente]
3. [geïntimeerde sub 3]
die woont in [woonplaats 2]
4. [geïntimeerde sub 4] V.O.F.
die is gevestigd in [vestigingsplaats 2] , gemeente [gemeente]
die bij de rechtbank optraden als gedaagden
hierna: de VOF
en gezamenlijk: [verpachters] c.s. (in mannelijk meervoud)
advocaat: mr. E.H. Verweij
Inleiding en samenvatting van de uitkomst
2.1.
[verpachter] heeft een aantal percelen verpacht aan [pachter] . Gebleken is dat daardoor de bloembollen van [pachter] met stengelaaltjes zijn besmet. [pachter] wil daarvoor schadevergoeding en pachtvermindering van [verpachter] . De vraag die aan het hof voorligt is of de besmetting met stengelaaltjes naar verkeersopvatting aan de verpachter moet worden toegerekend. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. Het hoger beroep slaagt ook op de andere aangevoerde gronden niet. Het hof licht dat hieronder toe.
Feiten waarvan het hof uitgaat
2.2.
[pachter] is een bloembollen- en bolbloemenbedrijf. [pachter] teelt onder meer tulpenbollen. De bollen worden jaarlijks in het najaar gepoot. In het voorjaar van het daaropvolgende jaar worden de bollen weer uit de grond gehaald. De grote bollen worden gebruikt voor bloemproductie in de kas. De kleine bollen worden opgeslagen en in het najaar weer gepoot. De bollen worden ieder jaar op een ander perceel gepoot.
2.3.
[verpachter] exploiteert een graan-/hakvruchtenonderneming. Hij is eigenaar van een aantal percelen agrarische grond gelegen aan de [adres 1] te [plaats 1] . [pachter] pacht al 10 à 12 jaar grond bij [verpachter] voor de teelt van tulpenbollen. [verpachter] heeft mondeling een aantal van zijn percelen in de seizoenen 2018-2019 en 2019-2020 verpacht aan [pachter] , zoals hieronder aangegeven, waarbij ook de daarop staande teelt en van wie die was is aangegeven:
Perceel
Kadastraal
Seizoen 2018-2019
Seizoen 2019/2020
Object 1
[gemeente] [kadastrale gegevens] (ged.)
Tulpen ( [pachter] )
Aardappelen ( [verpachter] )
Object 2
[gemeente] [kadastrale gegevens] (ged.)
Tulpen ( [pachter] )
Rode uien ( [verpachter] )
Object 3
[gemeente] [kadastrale gegevens] (ged.)
Onbekend
Tulpen ( [pachter] )
2.4.
Sommige gewassen, zoals bloembollen en uien, worden door stengelaaltjes (Ditylenchus dipsaci) aangetast. Voorafgaand aan de pacht hebben [pachter] noch [verpachter] Objecten 1, 2 of 3 laten onderzoeken op de aanwezigheid van stengelaaltjes.
2.5.
In het voorjaar van 2020 heeft [verpachter] op Object 2 (met de uien) een ernstige besmetting met stengelaaltjes geconstateerd. Bij het onderzoek op Object 1 is in het monster maar een heel kleine besmetting aangetroffen. Naar aanleiding daarvan heeft [pachter] in de zomer van 2020 onderzoek gedaan naar Object 3 en het perceel van [A] , waar zij dat jaar tulpenbollen had staan. In beide percelen zijn stengelaaltjes aangetroffen. In de tabel onder rov. 2.3 zijn besmette percelen vet aangeduid.
2.6.
In het teeltseizoen 2017-2018 had [pachter] tulpenbollen staan op percelen van [A] (aan de [adres 2] te [plaats 2] ) en [B] (gelegen aan de [adres 3] te [plaats 2] ). [pachter] heeft het bedrijf Eurofins opdracht gegeven om deze twee percelen te onderzoeken op de aanwezigheid van stengelaaltjes. Eurofins heeft in december 2020 (perceel [A] ) en januari 2021 (perceel [B] ) onderzoeksrapporten uitgebracht. Daaruit volgt dat deze percelen op de dagen van monsteropname in deze maanden vrij waren van stengelaaltjes.
De vordering bij de pachtkamer in Lelystad
2.7.
[pachter] heeft bij de pachtkamer in Lelystad een verklaring voor recht gevorderd dat (i) tussen [pachter] en [verpachter] of tussen [pachter] en de VOF sprake is geweest van een pachtrelatie met betrekking tot Object 1 en Object 2 in seizoen 2018-2019 en met betrekking tot Object 3 in seizoen 2019-2020, (ii) deze overeenkomsten zijn beëindigd en dat daaraan feitelijk uitvoering is gegeven, (iii) dat het gepachte in seizoen 2018-2019 en seizoen 2019-2020 een gebrek kende en dat [verpachter] , de VOF en haar overige vennoten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [pachter] geleden schade en te lijden schade, waaronder gevolgschade. [pachter] wil ook dat deze pachtovereenkomsten schriftelijk worden vastgelegd. Verder wil [pachter] , na vermindering van eis, dat [verpachters] c.s. hoofdelijk worden veroordeeld om aan haar te betalen: (a) € 374.500 excl. btw als vergoeding van de schade, (b) € 30.240 als terugbetaling van de pacht voor seizoen 2019-2020, dan wel voor de begroting van de bedragen onder (a) en (b) te verwijzen naar de schadestaat en (c) € 4.034,57 aan buitengerechtelijke kosten, met wettelijke rente. Ook wil [pachter] dat [verpachters] c.s. worden veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing van de pachtkamer in Lelystad
2.8.
De pachtkamer in Lelystad heeft voor recht verklaard dat (i) tussen [pachter] en [verpachter] sprake is geweest van een pachtrelatie met betrekking tot Object 1 en 2 in seizoen 2018-2019 en Object 3 in seizoen 2019-2020, (ii) is overeengekomen dat deze pachtovereenkomsten zijn beëindigd waaraan feitelijk ook uitvoering is gegeven, (iii) Object 2 in seizoen 2018-2019 een gebrek kende en dat [verpachter] aansprakelijk is voor de door [pachter] als gevolg daarvan geleden schade tot ten hoogste het bedrag van het voordeel dat [verpachter] in verband met de tekortkoming heeft genoten dat hij bij behoorlijke nakoming niet zou hebben gehad. [verpachter] is veroordeeld om aan [pachter] te betalen: (a) € 15.155 aan schadevergoeding met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 20 mei 2019, (b) € 926,55 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 13 mei 2022. De proceskosten zijn gecompenseerd en [verpachter] is veroordeeld tot betaling aan [pachter] van € 4.477 aan door [pachter] voorgeschoten deskundigenkosten. De overige vorderingen, waaronder die tegen [geïntimeerde sub 2] , [geïntimeerde sub 3] en de VOF, zijn afgewezen.
De inzet van het hoger beroep van [pachter]
2.9.
De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vorderingen Van [pachter] alsnog worden toegewezen. [pachter] heeft geen grieven gericht tegen de afwijzing van de vorderingen tegen [geïntimeerde sub 2] [geïntimeerde sub 3] en de VOF.
Beslissing
3
De toelichting op de beslissing van het hof
Is de tekortkoming toerekenbaar aan [verpachter] ?
3.1.
De pachtkamer heeft geoordeeld dat de aanwezigheid van stengelaaltjes op Object 2 een gebrek vormt. Daar zijn geen grieven tegen gericht zodat het hof daarvan uitgaat. De pachtkamer heeft verder geoordeeld dat dit gebrek niet aan [verpachter] toerekenbaar is. Daartegen komt [pachter] op.
3.2.
Het hof stelt het volgende voorop. Dat de besmetting met stengelaaltjes van Object 2 een gebrek was en dat [verpachter] dus tekort is geschoten in de nakoming van zijn verbintenis onder de pachtovereenkomst betekent niet zonder meer dat [verpachter] ook de schade van [pachter] moet vergoeden. Daarvoor is nodig dat de tekortkoming aan [verpachter] kan worden toegerekend. Toerekening kan plaatsvinden op grond van schuld, de wet, rechtshandeling of verkeersopvatting (artikel 6:75 BW). In dit geval bepaalt de wet in artikel 7:341 BW dat de verpachter verplicht is de door een gebrek veroorzaakte schade te vergoeden als (i) het gebrek na het aangaan van de overeenkomst is ontstaan en aan de verpachter is toe te rekenen, (ii) als het gebrek bij het aangaan van de overeenkomst aanwezig was en (a) de verpachter het toen kende of had behoren te kennen of (b) aan de pachter heeft te kennen gegeven dat de zaak het gebrek niet had.
Geen toerekening op grond van rechtshandeling
3.3.
Tussen partijen staat vast dat zij niets hebben afgesproken over wie het risico op stengelaaltjes zou dragen. Toerekening op grond van rechtshandeling is dus niet aan de orde.
Geen toerekening op grond van schuld of de wet
3.4.
[pachter] heeft in hoger beroep aangevoerd dat [verpachter] wel iets te verwijten valt, en dat er dus op grond van schuld toegerekend zou moeten worden. Volgens [pachter] heeft [verpachter] namelijk niet bewezen dat hij niet wist of had moeten weten dat er sprake was van een besmetting met stengelaaltjes.
3.5.
Als het zo zou zijn dat [verpachter] wist of behoorde te weten dat Object 2 was besmet met stengelaaltjes in 2018-2019, dan treft [verpachter] inderdaad een verwijt en zou het gebrek hem toegerekend moeten worden op grond van schuld en overigens ook op grond van artikel 7:341 BW. De stelplicht en bewijslast dat [verpachter] geen schuld treft voor de tekortkoming op grond van artikel 6:75 BW rusten op [verpachter] .
3.6.
[verpachter] heeft echter voldoende onderbouwd en [pachter] onvoldoende gemotiveerd betwist dat [verpachter] niet wist van de stengelaaltjesbesmetting. [verpachter] heeft namelijk zelf het seizoen erna uien op Object 2 geplant, een gewas dat ook gevoelig is voor schade door stengelaaltjes. Zijn uien zijn ook aangetast en hij heeft als gevolg daarvan ook schade geleden. Als [verpachter] wist dat dit perceel met stengelaaltjes besmet was, is onbegrijpelijk dat hij zo gehandeld heeft. Daartegenover heeft [pachter] geen nadere feiten of omstandigheden naar voren gebracht. Het hof concludeert dan ook dat [verpachter] niet wist van de besmetting met stengelaaltjes.
3.7.
Het hof oordeelt dat [verpachter] ook niet van de besmetting met stengelaaltjes hoefde te weten. Geen van de partijen heeft aangevoerd dat het gebruikelijk was om in de Flevopolder grond te testen op stengelaaltjes voordat deze voor bollen gebruikt of verpacht werd. De heer [naam X] van [[appellante] B.V.] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat besmetting met stengelaaltjes in de Flevopolder bijna niet voor komt en dit geval “uniek” is. Niet gesteld of gebleken is dat [pachter] of [verpachter] ooit hebben getest op stengelaaltjes of dat [pachter] daar ooit om heeft gevraagd. Voor een andere ziekte (aardappelmoeheid) wilde [pachter] de eerste jaren van de samenwerking wel dat getest werd. Maar voor stengelaaltjes zagen [pachter] en [verpachter] daarvoor allebei blijkbaar onvoldoende reden. Daarmee heeft [pachter] onvoldoende gemotiveerd betwist dat van [verpachter] niet verwacht mocht worden dat hij voor het verpachten aan [pachter] zou testen op stengelaaltjes.
3.8.
Ook is niet naar voren gebracht dat op een andere manier de besmetting met stengelaaltjes zichtbaar was voorafgaand aan het seizoen in 2018/2019 of dat er toen aanleiding was om te vermoeden dat zich een ziekte of plaag op of in de grond voordeed, omdat er met de groei van wat er toen op het land stond iets mis was.
3.9.
Nu er geen reden was om te testen en ook geen reden was om een besmetting te vermoeden, hoefde [verpachter] niet van de stengelaaltjes te weten. Ten aanzien van de stengelaaltjes treft hem daarom geen verwijt en de tekortkoming kan hem niet op grond van schuld worden toegerekend. Om dezelfde reden is er geen sprake van toerekening op grond van de wet (artikel 7:341 BW). Niet gesteld of gebleken is dat [verpachter] tegen [pachter] te kennen heeft gegeven dat de grond niet besmet was met stengelaaltjes.
Geen toerekening op grond van verkeersopvatting
3.10.
Er resteert dan nog de toerekening op grond van verkeersopvatting. Het gaat er daarbij om of op grond van de in de praktijk levende opvattingen, en specifiek de opvattingen die leven in de branche waar [pachter] en [verpachter] werkzaam zijn, in het licht van de omstandigheden van dit geval, het risico dat het land met stengelaaltjes besmet was door [verpachter] moet worden gedragen, ook als [verpachter] van het verpachten van land met stengelaaltjes geen verwijt treft. Het hof is van oordeel dat dit niet zo is. Het risico op stengelaaltjes moet in dit geval voor rekening van [pachter] komen.
3.11.
Daarvoor is het volgende redengevend. De bloembollenteelt is een specialistische teelt. Zoals [pachter] heeft gesteld kan een perceel in de Flevopolder slechts éen keer per zes of zeven jaar voor bollenteelt gebruikt worden. [pachter] is als bollenteler dan ook gedwongen telkens van andere agrariërs wisselende percelen te pachten. Hij draait mee in de vruchtwisseling van anderen om voldoende land te kunnen betelen. Aan een dergelijk bedrijfsmodel zijn voordelen en risico’s verbonden. Een van die risico’s is dat de bollen van [pachter] op het perceel van een ander ziektes of plagen opdoen, zoals stengelaaltjes. Door de vele wisselingen van percelen is dat risico in de bollenteelt relatief groot. De potentiële schade van een besmetting met stengelaaltjes is aanzienlijk. Het is algemeen bekend dat de bollenteelt een lucratieve teelt is, waarvan in dit geval [pachter] de voordelen heeft. [pachter] heeft er daarom als geen ander belang bij om de risico’s op stengelaaltjes in te schatten. Risico en winstpotentie zijn met elkaar verbonden. Tegenover de risico’s die [pachter] neemt, staan de potentieel aanmerkelijke winsten van de bollenteelt. Voor [verpachter] is dat anders: weliswaar is hij ook ondernemer en rekent hij voor deze bollenteelt een pacht die niet onaanzienlijk is, maar zijn risico bij deze pachtbetalingen is niet gebaseerd op het teeltrisico. Zijn potentiële winsten uit het verpachten van de grond zijn gemaximeerd op de pachtopbrengsten. In die omstandigheden ligt het naar het oordeel van het hof op de weg van de bollenteler om een inschatting te maken van welke risico’s hij wil lopen op ziekten en plagen en zo nodig daarover afspraken te maken of testen te (laten) doen.
[pachter] noch [verpachter] hield rekening met stengelaaltjes. Uit wat tijdens de mondelinge behandeling werd gezegd blijkt dat zij er beiden ook vanuit gingen dat stengelaaltjes weliswaar in Noord-Holland regelmatig een probleem zijn, maar dat dit anders is of was in de Flevopolder. Voor hen beiden was de aanwezigheid van stengelaaltjes in die zin niet voorzienbaar. Daaruit leidt het hof af dat in de afgesproken pachtprijs ook niet een risico dat een perceel met stengelaaltjes besmet was is verdisconteerd. De hoogte van de pachtprijs is daarom, in het licht van de andere hierboven genoemde omstandigheden, in dit geval geen reden om het risico op stengelaaltjes bij [verpachter] te leggen. Dat [pachter] wel rekening hield met stengelaaltjes, is in het licht van de uitlatingen van [pachter] tijdens de mondelinge behandeling onvoldoende gemotiveerd. Dat [verpachter] ook een niet besmet perceel ter beschikking had kunnen stellen, gaat voorbij aan deze onvoorzienbaarheid. Dat oordeel wordt ook niet anders als [verpachter] in algemene zin wist dat stengelaaltjes een teelt kunnen aantasten, zoals [pachter] betoogt. Geen van de partijen is specifiek voor het risico op stengelaaltjes verzekerd, als dat al verzekerbaar is. Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat op grond van de verkeersopvatting het risico van besmetting met stengelaaltjes op [pachter] moet rusten.
3.12.
[pachter] heeft nog verschillende argumenten naar voren gebracht, die niet tot een andere conclusie leiden. [pachter] voert aan dat [verpachter] relatief eenvoudig en tegen geringe kosten had kunnen testen en dat dus onberispelijke nakoming door [verpachter] niet onmogelijk was. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [pachter] gezegd dat een van de redenen dat niet vaker op stengelaaltjes getest wordt de hoge kosten van dergelijke testen zijn. Dat ondergraaft het argument. Dergelijke kosten zouden bovendien naar verhouding zwaar op de pachtprijs drukken.
3.13.
[pachter] betoogt dat het risico bij [verpachter] moet liggen, omdat hij wist dat in voorgaande jaren waardplanten van de stengelaaltjes op de percelen waren geteeld, terwijl [pachter] dit niet wist. Dat leidt niet tot een andere conclusie. Kennis van voorgaande teelten zou aanleiding kunnen zijn om het risico van stengelaaltjes hoger in te schatten. [pachter] noch [verpachter] zagen echter een besmetting met stengelaaltjes als realistisch, zodat de kennis van voorgaande teelten voor hen geen rol gespeeld heeft. [pachter] zou overigens relatief eenvoudig op “boer en bunder” hebben kunnen nagaan welke teelten op de percelen hebben plaatsgevonden.
3.14.
[pachter] wijst op het antwoord van de gerechtelijk deskundige [naam Y] op de vraag of er in de bollensector opvattingen of gebruiken zijn over wie het risico op stengelaaltjes of soortgelijke ziekten moet dragen. De deskundige geeft aan dat bij langdurige pacht het risico voor de pachter is net als de kosten van inundatie, maar dat bij andere soorten pacht er veel variatie is. [pachter] wijst net als de deskundige op de controle over het teeltplan die langdurige pacht biedt. Dat is relevant voor de kans op besmetting na aanvang van de pacht. Voor de vraag naar de risicoverdeling als het perceel bij aanvang van de pacht besmet was biedt dit geen aanknopingspunten. Ook overigens biedt het antwoord van de deskundige voor de vraag wie het risico op grond van verkeersopvatting moet dragen in omstandigheden zoals die van dit geval geen antwoord.
3.15.
[pachter] heeft erop gewezen dat [verpachter] nu wel de lusten (namelijk de hoge pachtpenningen) maar niet de lasten (nakoming van de plicht een perceel zonder stengelaaltjes ter beschikking te stellen) heeft. Dat leidt niet tot een andere conclusie: zoals de rechtbank ook heeft geoordeeld moet [verpachter] de pacht op grond van artikel 6:78 BW aan [pachter] terugbetalen.
3.16.
Ten slotte wijst [pachter] erop dat als [verpachter] aansprakelijk is, zijn bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering de schade dekt. Of een partij een bepaald risico kan verzekeren kan van betekenis zijn voor de vraag of een bepaalde tekortkoming naar verkeersopvatting aan een partij moet worden toegerekend. Het hof is echter van oordeel dat het in een geval als dit dan moet gaan om het specifieke risico van stengelaaltjes en niet om een algemene bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering. De vraag of op grond van een dergelijke verzekering wordt uitgekeerd volgt namelijk op het antwoord op de vraag of het gebrek aan [verpachter] moet worden toegerekend en gaat daaraan niet vooraf.
Geen terugbetaling van de pacht voor Object 3
3.17.
[pachter] komt er ook tegen op dat de pachtkamer in Lelystad heeft geoordeeld dat niet vaststaat dat Object 3 in seizoen 2019-2020 gebrekkig was, omdat aannemelijk was dat de aaltjes zijn meegekomen met de tulpen die in 2018-2019 op Object 2 stonden. De pachtkamer in Lelystad heeft daarom de vordering tot terugbetaling van de pacht voor Object 3 in het seizoen 2019-2020 afgewezen.
3.18.
[pachter] wijst erop dat minst genomen aannemelijk is dat Object 3 ook al bij aanvang een gebrek kende omdat het was besmet met stengelaaltjes. Ook op Object 3 stonden waardplanten van stengelaaltjes. Het hof volgt dat standpunt niet. Object 1 kende een zeer geringe besmetting met stengelaaltjes, terwijl daarop ook in 2018-2019 de tulpen van [pachter] hebben gestaan. Dat zijn ook waardplanten, die zelfs tot ernstige vermeerdering kunnen leiden. Dat illustreert dat het enkele feit dat er een waardplant stond, onvoldoende houvast biedt om te kunnen concluderen dat de aaltjes al aanwezig waren. Dat is temeer zo nu tussen partijen vaststaat dat de bollen die [pachter] op Object 3 gezet heeft besmet waren en dat ook niet betwist is dat als je besmette bollen op een perceel zet, daarmee ook het perceel besmet wordt.
3.19.
Het hof passeert de bewijsaanbieding van [pachter] om [verpachter] te horen over wat op Object 3 geteeld is vóór de tulpen van [pachter] en om zijn overige stellingen te bewijzen, omdat dit niet tot een andere conclusie kan leiden. Het hof heeft ook geen behoefte aan nadere deskundige voorlichting.
3.20.
Het hoger beroep slaagt niet. Het hof zal de vonnissen van de pachtkamer in Lelystad bekrachtigen, inclusief de compensatie van de proceskosten in die procedure.
3.21.
Omdat [pachter] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [pachter] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen, met dien verstande dat het hof het tarief zal hanteren voor een vordering van onbepaalde waarde. Over de omvang van de schadevergoeding heeft ook in eerste aanleg nog geen inhoudelijk debat plaatsgevonden. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. (Voetnoot 1) De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als één van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).