Het hof houdt, net als de rechtbank, aan de zijde van de man rekening met een last van € 404,- per maand in verband met de leaseauto. Vast staat dat partijen ten tijde van hun relatie samen het leasecontract voor deze auto zijn aangegaan voor een totale maandlast van € 504,-. Omdat ontbinding van die overeenkomst zou leiden tot hogere maandlasten hebben partijen in het kader van de verdeling besloten om het leasecontract na hun uiteengaan voort te zetten, waarbij de man de beschikking over de auto kreeg en de vrouw met een bedrag van € 100,- per maand bijdraagt aan de leasetermijn(en). De vrouw heeft gesteld dat de man het bedrag van € 404,- per maand uit zijn vrije ruimte zou moeten betalen, omdat hij de leaseauto gebruikt voor privé-doeleinden en het hier daarom gaat om gewone autokosten.
Ook het hof is, net als de rechtbank, van oordeel dat het in dit specifieke geval gaat om afbetalingen op een lening en een niet vermijdbare en niet verwijtbare schuld, waarvoor partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn. Gelet daarop, en op de niet door de vrouw betwiste verklaring van de man dat hij op basis van zijn eigen inkomen dit leasecontract met deze kosten niet zou hebben afgesloten, acht het hof het reëel dat, rekening houdend met de door partijen gemaakte afspraken over de draagplicht van die lening, van het totale leasebedrag van € 504,- per maand bij de draagkracht rekening wordt gehouden met € 404,- per maand aan de zijde van de man en met de resterende € 100,- per maand aan de zijde van de vrouw.