- een e-mailbericht van het openbaar ministerie van 9 april 2025 waaruit naar voren komt dat het slachtoffer geen gebruik wenst te maken van het beperkt spreekrecht, en met het verzoek om continuering van het contactverbod;
- de aanvullende informatie van Verslavingsreclassering Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) Verslavingszorg Noord-Nederland (VNN), gedateerd 3 april 2025.
Overwegingen
Overwegingen
Het standpunt van de jeugdige
De jeugdige heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel de vordering tot verlenging van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel, als de vordering tot (continuering van de) terugplaatsing moet worden afgewezen. Het is niet in het belang van de jeugdige nog langer in [P.I. 1] te verblijven, terwijl hij bij zijn ouders terecht zou kunnen, hij graag in een kledingwinkel zou gaan werken en hij vastberaden is om geen drugs meer te gebruiken. De jeugdige zal de komende jaren wel begeleiding nodig hebben, maar daar is geen PIJ-maatregel voor nodig. Bovendien zal de huidige situatie bij voortzetting van de detentie over een jaar niet wezenlijk anders zijn, omdat er dan nog steeds geen geschikte plek voor de jeugdige zal zijn gevonden. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de behandeling van de zaak aan te houden voor drie maanden, in afwachting van de dubbelrapportage die in juni 2025 wordt verwacht. Deze dubbelrapportage wordt opgesteld in verband met het feit dat bij een bevestiging van de uitspraak van de rechtbank een volgende verlengingszitting alweer over enkele maanden aan de orde is. Wellicht is er dan toch een geschikte plek gevonden, in het kader van de geldende maatregel dan wel in het kader van de Wet zorg en dwang (Wzd).
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd de beslissing waarvan beroep te bevestigen. De jeugdige heeft nog steeds begeleiding nodig. Het recidiverisico is onverminderd hoog. De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen vereist een verlenging van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel. Dat is ook in het belang van de jeugdige, omdat die tijd dan kan worden benut om een geschikte woonplek en begeleiding voor de jeugdige te vinden. Bovendien wordt in juni 2025 een nieuwe dubbelrapportage verwacht waar nieuwe mogelijkheden uit naar voren zouden kunnen komen.
De terugplaatsing van de jeugdige is volgens de advocaat-generaal eveneens noodzakelijk, omdat er op dit moment geen andere plek is waar de jeugdige zou kunnen verblijven.
Vernietiging
Het hof zal de beslissing van de rechtbank vernietigen omdat uit het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank van 12 december 2024 blijkt dat de zaak in eerste aanleg achter gesloten deuren is behandeld, terwijl de jeugdige toen 27 jaren oud was. Het hof komt bovendien tot een andere beslissing over de verlenging van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel.
Bij een zaak over de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing, zoals de onderhavige zaak, is de hoofdregel dat het onderzoek plaatsvindt ter openbare terechtzitting (artikel 6:6:4, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv)). Deze hoofdregel geldt niet indien de veroordeelde op het tijdstip dat de zaak dient, de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt. In dat geval is de hoofdregel dat de zaak achter gesloten deuren wordt behandeld (artikel 6:6:3, zesde lid, Sv in verbinding met artikel 495b, eerste lid, Sv). Het hof ziet in de systematiek van het Wetboek van Strafvordering en in de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6:6:3, zesde lid, Sv geen reden om deze bepaling anders uit te leggen dan overeenkomstig de duidelijke tekst van de wet.
Omdat de jeugdige ten tijde van de behandeling van de zaak door de rechtbank 27 jaren oud was, had de zaak toen in het openbaar behandeld dienen te worden. Artikel 269 Sv biedt de rechter de mogelijkheid om te bevelen dat de zaak, vanwege de in dat artikel genoemde belangen, alsnog achter gesloten deuren wordt behandeld, maar een dergelijk bevel dient met redenen omkleed te worden vermeld in het proces-verbaal van de betreffende zitting. Van een dergelijk bevel is in het proces-verbaal van 12 december 2024 niet gebleken. Daarom zal het hof de beslissing van de rechtbank vernietigen. Enig ander rechtsgevolg hoeft daaraan niet te worden verbonden nu het gebrek is hersteld door de openbare behandeling van de zaak in beroep.
Indexdelicten
Bij arrest van 5 maart 2018 heeft het gerechtshof Amsterdam aan de jeugdige de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd ter zake van het met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen; en verkrachting, gepleegd door twee of meer verenigde personen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een persoon beneden de leeftijd van 18 jaar bij wie misbruik van een kwetsbare positie wordt gemaakt; als voortgezette handelingen van het door dreiging met een andere feitelijkheid, het plegen van ontucht door een persoon van wie hij weet dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, met een derde opzettelijk bevorderen, meermalen gepleegd; alsmede ter zake van het met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Stoornis en recidivegevaar
Bij de jeugdige is sprake van een autismespectrumstoornis, een licht verstandelijke beperking, een andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, een stoornis in het gebruik van cannabis en een stoornis in het gebruik van cocaïne. Overeenkomstig het voortgangsverslag van de reclassering van 3 april 2025 acht het hof de kans op recidive nog steeds hoog.
Terugplaatsing
De jeugdige is op 2 september 2024 geplaatst in [zorginstelling] . Hij heeft zich daar niet gehouden aan de gestelde bijzondere voorwaarden en de aanwijzingen die zijn gegeven in het kader van het toezicht als bedoeld in artikel 77t, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafrecht, door alcohol en cocaïne te gebruiken. Hij was niet eerlijk over zijn middelengebruik en sleepte medebewoners daarin mee. Ook zorgde de jeugdige voor veel onrust op de groep waarbij er niet alleen zorgen waren over de veiligheid van de jeugdige zelf, maar ook voor die van zijn medebewoners. Zo ontstond een onhoudbare situatie bij [zorginstelling] , met het gevolg dat de jeugdige op 18 november 2024 voorlopig is teruggeplaatst in [P.I. 2] , en vervolgens in [P.I. 1] .
Het hof acht het gelet op de hiervoor beschreven gedragingen van de jeugdige in [zorginstelling] noodzakelijk dat de jeugdige wordt teruggeplaatst. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat er momenteel geen vervolgplek is voor de jeugdige en het derhalve niet mogelijk is de daarop betrekking hebbende bijzondere voorwaarde te effectueren.
De jeugdige is eerder teruggeplaatst geweest van 21 mei 2024 tot 2 september 2024 (= 105 dagen). Gelet op artikel 6:6:32, vierde lid, Sv, mag de totale duur van de terugplaatsingen de maximale duur van één jaar niet overstijgen en kan er maximaal twee keer een terugplaatsing worden toegepast. Derhalve zal het hof bevelen dat de jeugdige wordt teruggeplaatst tot 4 augustus 2025.
Verlenging van de voorwaardelijke beëindiging
Het stelsel van voorwaardelijke beëindiging van de maatregel is ingevoerd om te voorzien in een periode van nazorg aansluitend aan het verblijf van de jeugdige in een inrichting. Deze periode staat in het teken van een goede terugkeer van de jeugdige in de maatschappij, om op deze wijze de resultaten zeker te stellen van de behandeling en resocialisatie die heeft plaatsgevonden onder de vigeur van de maatregel. Het instrument van verlenging van de duur van de voorwaardelijke beëindiging staat ten dienste van dit doel. Samen met de terugplaatsing in een inrichting en het stellen van bijzondere voorwaarden vormt de verlenging van de voorwaardelijke beëindiging een dwingend kader om de jeugdige tot medewerking aan het nazorgtraject te bewegen en in zoverre zijn dit dan sancties op een gebrek aan medewerking.
Bij de beoordeling of de duur van de voorwaardelijke beëindiging dient te worden verlengd, dient de rechter het voorgaande in zijn afweging te betrekken. Aspecten die ook bij de verlenging van de maatregel een rol spelen, zoals recidivegevaar en het belang van de ontwikkeling van de jeugdige, zijn daarbij van belang, maar niet noodzakelijkerwijs bepalend (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25 juni 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4991).
Gelet op de ernst van de problematiek van de jeugdige, het recidiverisico en zijn huidige functioneren, acht het hof het nodig dat bij onvoorwaardelijke beëindiging van de maatregel aansluitend een (ander) juridisch kader is geregeld voor verblijf en begeleiding van de jeugdige in een woonvoorziening. Mede met het oog daarop dient de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel voort te duren.
Het hof zal daarom de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel verlengen met een termijn van vijf maanden. Het hof verwacht dat ten tijde van de eventuele volgende verlengingszitting de geplande dubbelrapportage zal zijn opgeleverd.
Einde maatregel
De onderhavige maatregel is aangevangen op 20 maart 2018. Na twee jaar (x 365 = 730 dagen) is de maatregel achtereenvolgens verlengd met 24 + 12 + 9 + 3 maanden (laatste beslissing van 14 december 2023) = 48 maanden (x 30 = 1.440 dagen).
Bij beslissing van 8 februari 2024 heeft de rechtbank Amsterdam bijzondere voorwaarden gesteld die zijn verbonden aan de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel. Gegeven een totaal van 2.170 dagen onvoorwaardelijk geldende maatregel is de voorwaardelijke beëindiging aangevangen op 27 februari 2024. Dit sluit ook aan bij de brief van de Dienst Individuele Zaken (DIZ) Team Jeugd van het Ministerie van Justitie en Veiligheid van 30 juli 2024 waarin melding wordt gemaakt van het feit dat het voorwaardelijk jaar van de PIJ-maatregel eindigt op 26 februari 2025 (tevens aanvangsdatum van een eventuele nieuwe termijn; 2024 was een schrikkeljaar).
Het hof stelt vast dat de maatregel, gelet op de ingangsdatum van 20 maart 2018, de huidige expiratiedatum van 26 februari 2025 en de verlenging bij deze beslissing met vijf maanden, behoudens nadere verlenging, op 25 juli 2025 onvoorwaardelijk zal eindigen.
Aanhoudingsverzoek
Het hof acht zich op basis van de aanwezige informatie voldoende voorgelicht om te kunnen oordelen over het door de jeugdige ingestelde beroep. Het verzoek tot aanhouding in afwachting van de gedragskundige dubbelrapportage wordt afgewezen. De noodzakelijkheid daarvan is niet gebleken.
Beslissing
BESLISSING
Vernietigt de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 12 december 2024 met betrekking tot de jeugdige, [de jeugdige].
Wijst af het verzoek tot aanhouding van de zaak in afwachting van de gedragskundige dubbelrapportage;
Verlengt de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met een termijn van 5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de jeugdige tijdens de voorwaardelijke beëindiging wordt teruggeplaatst in een penitentiaire inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Penitentiaire beginselenwet, tot 4 augustus 2025.
Aldus gedaan door
mr. A.B.A.P.M. Ficq, voorzitter,
mr. M. Keppels en mr. E.A.K.G. Ruys, raadsheren,
en drs. R.A. Graaff en drs. I.A.M. Breukel, raden,
in tegenwoordigheid van mr. E. van der Zandt, griffier,
en op 1 mei 2025 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.