Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, hoger beroep strafrecht overig

ECLI:NL:GHARL:2023:4444

Op 26 May 2023 heeft de Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 21-003519-22, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:GHARL:2023:4444. De plaats van zitting was Leeuwarden.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
21-003519-22
Datum uitspraak:
26 May 2023
Datum publicatie:
25 May 2023

Indicatie

Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, met aanvulling van gronden en met vernietiging van de beslissing ten aanzien van het beslag. Verdachte wordt voor poging tot doodslag en poging zware mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts wordt aan verdachte de niet gemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd. De vorderingen van de benadeelde partijen worden volledig toegewezen. De in beslag genomen goederen worden deels verbeurd verklaard, deels onttrokken aan het verkeer en voor het overige teruggegeven aan verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-003519-22

Uitspraak d.d.: 26 mei 2023

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord- Nederland van 12 augustus 2022 met parketnummer 18-103398-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1989,

thans verblijvende in CTP [instelling] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 mei 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de beslissing omtrent het beslag. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,

mr. M.F.M. Geeratz, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 12 augustus 2022, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van de onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van de tijd die verdachte (zowel in Nederland als in Frankrijk ) in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de rechtbank aan verdachte de – niet gemaximeerde – maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en enkele inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd verklaard.

Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen, zij het met aanvulling van gronden en met vernietiging van de beslissing van de rechtbank ten aanzien van het beslag.

Nu het hof ten aanzien van het beslag tot een andere beslissing komt dan de rechtbank, zal het vonnis in zoverre worden vernietigd.

Het hof is van oordeel dat de rechtbank voor het overige op juiste wijze heeft beslist. Het hof zal het vonnis met aanvulling van gronden in zoverre bevestigen.

Overwegingen

Aanvullende overwegingen met betrekking tot het bewijs

Door de rechtbank is overwogen dat verdachte [benadeelde 1] bewust in de hals en het gezicht van [benadeelde 1] heeft gestoken, omdat dit het enige onbeschermde deel van het lichaam was. Het hof stelt vast dat uit de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte bewust heeft gestoken op onbeschermde plekken van het lichaam. Het hof neemt de overweging van de rechtbank dan ook in zoverre niet over. Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat verdachte vol opzet had om [benadeelde 1] van het leven te beroven. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat verdachte, zoals hij heeft verklaard bij de politie (p. 726 van het dossier) met het fysieke geweld begon, dat hij naar zijn zak pakte (het hof begrijpt: greep) en in plaats van zijn identiteitsbewijs een mes pakte (p. 746), dat hij twee keer heeft gestoken in het gezicht van [benadeelde 1] (p. 726), terwijl uit de letselbeschrijving blijkt dat verdachte ook gestoken heeft in de hals van [benadeelde 1] . Voorts volgt uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting bij het hof dat hij zag dat [benadeelde 1] beschermende kleding aan had en dat hij toen heeft gestoken op plekken die onbeschermd waren. Het hof gebruikt, in aanvulling op de bewijsmiddelen van de rechtbank, ook de hiervoor genoemde en met paginanummer aangeduide verklaringen van verdachte bij de politie alsook de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof, voor het bewijs.

Aanvullende overwegingen met betrekking tot de strafoplegging

De raadsman heeft in hoger beroep aan het hof verzocht onder meer rekening te houden met de recent gewijzigde opstelling van verdachte ten aanzien van hetgeen er gebeurd is. Verdachte realiseert zich nu wel wat er toen is voorgevallen. Voorts heeft de raadsman het hof gevraagd om een straf en/of maatregel op te leggen die rekening houdt met genoegdoening voor de slachtoffers, de persoon van verdachte, zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid, zijn persoonlijke omstandigheden – in het bijzonder nu verdachte gezien zijn verblijfsrechtelijke status niet in aanmerking komt voor detentiefasering of voorwaardelijke invrijheidsstelling – en zijn gedrag- en persoonsverandering. De raadsman heeft het hof verzocht aan verdachte, naast een maatregel, een lagere gevangenisstraf op te leggen dan de rechtbank aan hem heeft opgelegd.

Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze en goed gemotiveerd, heeft beslist ten aanzien van zowel de strafoplegging als het opleggen van de niet gemaximeerde TBS-maatregel, en zal dit ook bevestigen. De rechtbank heeft, zo blijkt uit het vonnis, reeds rekening gehouden met de uitdagingen die in het kader van strafoplegging en in het bijzonder bij het opleggen van een TBS-maatregel spelen, gelet op het feit dat verdachte geen geldige verblijfstitel heeft in Nederland . Uit het vonnis van de rechtbank en hetgeen ter zitting in hoger beroep naar voren is gekomen, onder meer gelet op de verklaringen van de ter zitting aanwezige deskundigen, is gebleken dat eventuele – uiteindelijke – repatriëring naar de [geboorteland] niet onmogelijk is. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, maakt het voorgaande dan ook niet anders.

Het hof overweegt voorts dat verdachte ter zitting in hoger beroep meermalen spijt heeft betuigd voor zijn handelingen, en dat hij heeft aangegeven mee te zullen werken aan hem eventueel op te leggen behandelingen. Hoewel het hof deze veranderde houding van verdachte waardeert en ziet als eerste stappen in een goede richting, is het hof van oordeel dat deze stappen gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten niet kunnen afdoen aan de door de rechtbank opgelegde straf en maatregel. Ook het hof acht deze passend en geboden.

Daarom dient het vonnis met aanvulling van de gronden zoals hierboven weergegeven te worden bevestigd.

Beslag

Verbeurdverklaring

Het hof acht het mes met SIN AANI5912NL vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp betreft dat aan verdachte toebehoort en de bewezenverklaarde feiten zijn begaan met behulp van dit voorwerp.

Onttrekking aan het verkeer

Het hof acht het inbeslaggenomen zakmes vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu dit aan verdachte toebehoort en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Het mes is bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten aangetroffen. Het mes kan naar het oordeel van het hof dienen tot het begaan van soortgelijke feiten.

Teruggave

Ten aanzien van de overige inbeslaggenomen voorwerpen is het hof, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat die niet kunnen worden aangemerkt als voorwerpen die bij gelegenheid van het onderzoek naar een feit waarvan hij werd verdacht zijn aangetroffen en kunnen dienen tot het begaan of voorbereiding van soortgelijke feiten, als bedoeld in artikel 36d Sr. Nu de voorwerpen ook niet voor verbeurdverklaring in aanmerking komen, zal het hof de teruggave van die voorwerpen aan verdachte gelasten.

Beslissing

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing ten aanzien van het beslag en doet in zoverre opnieuw recht. Voor de duidelijkheid en leesbaarheid neemt het hof de volledige op te leggen straf en maatregel, alsook de beslissingen ten aanzien van de benadeelde partijen, hieronder op.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, inclusief de tijd die verdachte in Frankrijk uit hoofde van deze zaak heeft vastgezeten, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:

- 1 zakmes (SIN AANI5912NL).

Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:

- 1 zakmes.

Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:

- 1 slijpmachine slijptol;

- 1 tang kniptang;

- 1 sleutel;

- 1 kabelslot;

- 1 handgereedschap;

- 1 map;

- 1 glassnijder.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 30.000,00 (dertigduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van

€ 30.000,00 (dertigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 10 maart 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 11.670,00 (elfduizendzeshonderdzeventig euro) bestaande uit € 1.670,00 (duizendzeshonderdzeventig euro) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 11.670,00 (elfduizendzeshonderdzeventig euro) bestaande uit € 1.670,00 (duizendzeshonderdzeventig euro) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 10 maart 2021.

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.

Aldus gewezen door

mr. A.H. toe Laer, voorzitter,

mr. L.J. Hofstra en mr. E. Pennink, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,

en op 26 mei 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.