Door de rechtbank is overwogen dat verdachte
[benadeelde 1]
bewust in de hals en het gezicht van
[benadeelde 1]
heeft gestoken, omdat dit het enige onbeschermde deel van het lichaam was. Het hof stelt vast dat uit de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte bewust heeft gestoken op onbeschermde plekken van het lichaam. Het hof neemt de overweging van de rechtbank dan ook in zoverre niet over. Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat verdachte vol opzet had om
[benadeelde 1]
van het leven te beroven. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat verdachte, zoals hij heeft verklaard bij de politie (p. 726 van het dossier) met het fysieke geweld begon, dat hij naar zijn zak pakte (het hof begrijpt: greep) en in plaats van zijn identiteitsbewijs een mes pakte (p. 746), dat hij twee keer heeft gestoken in het gezicht van
[benadeelde 1]
(p. 726), terwijl uit de letselbeschrijving blijkt dat verdachte ook gestoken heeft in de hals van
[benadeelde 1]
. Voorts volgt uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting bij het hof dat hij zag dat
[benadeelde 1]
beschermende kleding aan had en dat hij toen heeft gestoken op plekken die onbeschermd waren. Het hof gebruikt, in aanvulling op de bewijsmiddelen van de rechtbank, ook de hiervoor genoemde en met paginanummer aangeduide verklaringen van verdachte bij de politie alsook de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof, voor het bewijs.