De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 13 juli 2021 (hierna: het tussenvonnis) onder 2 (2.1 t/m 2.13) een aantal feiten vermeld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Grief 1 is gericht tegen de vermelding onder 2.2 dat het College van Bestuur (hierna: CvB) gaat over de beoordeling van een directeur en grief 2 is gericht tegen de vermelding onder 2.8 dat op 1 september 2020 op verzoek van
[appellante]
een gesprek heeft plaatsgehad tussen de Raad van Toezicht (hierna: RvT) en
[appellante]
. Het hof zal bij de weergave hierna rekening houden met deze bezwaren en zal daarop terugkomen voor zover van belang voor de beoordeling van het hoger beroep. De overige feiten zijn tussen partijen niet in geschil en dienen daarom ook het hof tot uitgangspunt. Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.
[appellante]
is met ingang van 15 oktober 2018 aangesteld bij TU Delft en was werkzaam als directeur bij de Universiteitsdienst, directie Finance. In het aanstellingsbesluit is onder meer het volgende opgenomen:
U bent aangesteld voor bepaalde tijd tot 15 oktober 2020 op grond van artikel 2.3 lid 2 van de cao met uitzicht op een vaste aanstelling. Dat betekent dat u bij goed functioneren per 15 oktober 2020 een dienstverband voor onbepaalde tijd krijgt.
In artikel 2.3 lid 2 van de desbetreffende CAO staat onder meer:
(…) dat uitzicht wordt geboden op een dienstverband voor onbepaalde tijd na een maximale tijdelijke duur van twee jaar.
3.2.
De direct leidinggevende van
[appellante]
was de Vice President Operations (hierna: VPO), welke functie in het verleden werd vervuld door
[VPO]
. De VPO is tevens lid is van het CvB. Het CvB staat onder toezicht van de RvT. Voorzitter van het CvB is
[voorzitter CvB]
.
3.3.
Op 19 augustus 2019 heeft voor het eerst een zogeheten Resultaat- en Ontwikkelingsgesprek (hierna: R&O-gesprek) plaatsgevonden tussen
[appellante]
,
[voorzitter CvB]
en
[VPO]
. Hiervoor heeft
[appellante]
voorafgaand aan het gesprek een formulier ingevuld na feedback te hebben gevraagd aan collega’s. Van het gesprek zelf is geen verslag opgemaakt.
3.4.
Op 3 juni 2020 heeft een tweede R&O-gesprek plaatsgevonden tussen
[appellante]
,
[voorzitter CvB]
,
[VPO]
en
[lid CvB]
(lid CvB). Ook hiervoor heeft
[appellante]
voorafgaand aan het gesprek een formulier ingevuld na feedback te hebben gevraagd aan collega’s. Van dit R&O-gesprek is een verslag opgemaakt.
3.5.
Bij brief van 3 augustus 2020 heeft TU Delft onder meer het volgende aan
[appellante]
meegedeeld:
Op 15 oktober 2020 loopt uw arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd af. Wij verlengen uw arbeidsovereenkomst voor de functie van Directeur voor de periode van 15 oktober 2020 tot 15 oktober 2021. De overeenkomst eindigt van rechtswege op de genoemde datum. (…)
Bent u akkoord met de verlenging van uw arbeidsovereenkomst en de geldende voorwaarden? Dan ontvangen wij graag als bevestiging, zo spoedig mogelijk, een getekend exemplaar retour.
3.6.
Op 11 augustus 2020 heeft
[appellante]
een e-mail gestuurd aan
[voorzitter CvB]
waarin zij aanspraak heeft gemaakt op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd per 15 oktober 2020.
[voorzitter CvB]
heeft deze aanspraak niet gehonoreerd.
3.7.
Op 7 september 2020 heeft
[appellante]
het volgende aan
[voorzitter CvB]
gemaild:
Hierbij tref je het door mij getekende contract aan. Jullie weten hoe ik er over denk en jullie kennen mijn standpunt. Ik maak graag een afspraak voor een gesprek deze week en dan kan ik dat verder toelichten.
3.8.
Op 2 oktober 2020 is
[VPO]
teruggetreden uit het CvB.
3.9.
[appellante]
is op 6 april 2021 ziekgemeld. Zij is tot 17 oktober 2022 ziek geweest.
3.10.
Bij beschikking van 1 augustus 2022 heeft de kantonrechter in de rechtbank Den Haag op verzoek van TU Delft de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 september 2022 ontbonden “indien komt vast te staan dat er tussen
[appellante]
en de TU Delft na 15 oktober 2021 nog sprake is van een arbeidsovereenkomst”. Aan deze beslissing ligt de overweging ten grondslag, samengevat, dat
[appellante]
verwijtbaar heeft gehandeld door (i) heimelijk acht keer geluidsopnamen te maken - en deze vervolgens in de openbaarheid te brengen - van de gesprekken die zij heeft gevoerd met haar leidinggevenden over haar functioneren tegen de achtergrond van de vraag of zij goed genoeg functioneerde om haar arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd te verlengen en (ii) door vertrouwelijke, niet aan haar gerichte correspondentie in de procedure bij de kantonrechter en het hof
[in de onderhavige zaak, hof]
in het geding te brengen, waarmee zij de vertrouwelijkheid van die correspondentie heeft geschonden. Deze beschikking is onherroepelijk geworden.
4
Procedure bij de kantonrechter
4.1.
In eerste aanleg heeft
[appellante]
gevorderd (samengevat) dat de kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad, TU Delft zal veroordelen om aan
[appellante]
per 15 oktober 2020 op straffe van verbeurte van een dwangsom een contract voor onbepaalde tijd aan te bieden (met beslissing over de proceskosten).
4.2.
Aan haar vorderingen heeft
[appellante]
, samengevat en in de weergave van het vonnis, het volgende ten grondslag gelegd. Partijen hebben een afspraak gemaakt om het dienstverband na twee jaren goed functioneren om te zetten in een dienstverband voor onbepaalde duur.
[appellante]
heeft aan die afspraak voldaan. Nu TU Delft die afspraak niet is nagekomen, is er sprake van wanprestatie. Door TU Delft is op 10 juli 2020 (telefonisch bij monde van
[voorzitter CvB]
) aan haar gemeld dat besloten is tot een verlenging van haar arbeidscontract met de duur van een jaar, met als reden het mogelijke vertrek van de VPO (dan:
[VPO]
). Dit laatste is vermeld onder de voorwaarde van geheimhouding, te bevestigen door
[appellante]
per e-mail (hetgeen zij diezelfde dag heeft gedaan). TU Delft wil kijken hoe de verstandhouding/relatie tussen
[appellante]
en de nieuwe VPO zal zijn (is er een zogenaamde ‘klik’?).
[voorzitter CvB]
geeft daarbij twee keer aan dat
[appellante]
de dupe is van gedoe rondom
[VPO]
. Er zijn door TU Delft geen redenen genoemd die haar argument dat een nieuwe VPO en
[appellante]
een klik moeten hebben onderschrijft.
[appellante]
is gebruikt om de VPO eruit te kunnen werken: het mocht niet goed gaan bij de directie Finance. De reden dat aan
[appellante]
geen contract voor onbepaalde tijd is verstrekt, is dus niet haar functioneren, maar onrust binnen het CvB. Dat blijkt ook uit de goede feedback die zij ontvangen heeft en het feit dat haar op 18 augustus 2020 nog een functioneringstoeslag is toegekend, aldus
[appellante]
.
4.3.
Bij tussenvonnis heeft de kantonrechter
[appellante]
opgedragen bewijs te leveren van haar stelling dat
[voorzitter CvB]
op 10 juli 2020 per telefoon aan haar heeft gemeld dat besloten is tot een verlenging van haar arbeidscontract met de duur van een jaar met als reden het mogelijke vertrek van
[VPO]
en de wens van TU Delft om te bezien hoe de verstandhouding/relatie tussen
[appellante]
en de nieuwe VPO zal zijn (is er een ‘klik’?).
4.4.
Na aktewisseling heeft de kantonrechter bij eindvonnis geoordeeld dat
[appellante]
niet was geslaagd in het haar opgedragen bewijs, met veroordeling van
[appellante]
, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
5.1.
Tegen het tussenvonnis heeft
[appellante]
elf grieven (1 t/m 11) gericht, tegen het eindvonnis acht grieven (12 t/m 19).
[appellante]
heeft in hoger beroep haar eis gewijzigd. Haar conclusie in hoger beroep houdt in dat het hof de bestreden vonnissen (gedeeltelijk) zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, alsnog:
primair
I. voor recht zal verklaren dat TU Delft op grond van de contractuele afspraak, dan wel goed werkgeverschap een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had moeten aanbieden per 15 oktober 2020, dan wel 15 oktober 2021, en zodoende een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan, althans zou zijn ontstaan;
II. “Voortzetting van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd per 15 oktober 2020, dan wel per 15 oktober 2021, althans per een in goede justitie te betalen datum”;
subsidiair
III. voor recht zal verklaren dat TU Delft op grond van goed werkgeverschap gehouden was aan
[appellante]
een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden per 15 oktober 2020, dan wel 15 oktober 2021, althans per een in goede justitie te (het hof leest:) bepalen datum;
IV. TU Delft zal veroordelen tot het aanbieden van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd per 15 oktober 2020, dan wel per 15 oktober 2021, althans per een in goede justitie te (het hof leest:) bepalen datum;
primair & subsidiair
V. TU Delft zal veroordelen om binnen zeven dagen na dagtekening van het vonnis het salaris over de maanden oktober 2021 t/m maart 2022 te betalen, verhoogd met de wettelijke rente, de wettelijke verhoging en de wettelijke rente over de wettelijke verhoging;
VI. TU Delft zal veroordelen (tegen kwijting) steeds uiterlijk op de laatste dag van de maand te betalen het overeengekomen maandsalaris vanaf de maand april 2022, totdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn geëindigd, dan wel de verplichting tot betaling op een andere grond komt te vervallen;
meer subsidiair
VII. TU Delft zal veroordelen tot betaling van schadevergoeding van € 258.040,16 bruto aan inkomensschade, € 240.312,- netto aan pensioenschade en de volledige advocaatkosten;
primair, subsidiair en meer subsidiair
VIII. TU Delft zal veroordelen tot betaling van € 8.508,- aan functioneringstoelage over 2020;
IX. TU Delft zal veroordelen in de kosten van de procedure en de eventuele nakosten.
5.2.
TU Delft concludeert, samengevat, tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met beslissing, uitvoerbaar bij voorraad, over de proceskosten (met nakosten en wettelijke rente).
5.3.
Naar aanleiding van de grieven overweegt het hof als volgt.
5.4.
[appellante]
stelt in de eerste plaats dat TU Delft in aansluiting op de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (die afliep tegen 15 oktober 2020) gehouden was met haar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd te sluiten. Zij stelt daartoe dat zij bij goed functioneren per 15 oktober 2020 een dienstverband voor onbepaalde tijd zou krijgen en dat aan deze voorwaarde van goed functioneren was voldaan op die datum.
5.5.
TU Delft bestrijdt het laatste. Volgens haar voldeed
[appellante]
op dat moment niet aan de voorwaarde van goed functioneren.
5.6.
[appellante]
heeft in grief 1 bezwaar gemaakt tegen de vermelding in het tussenvonnis onder 2.2 dat het CvB gaat over de beoordeling van een directeur. Zij heeft gesteld dat
[VPO]
als VPO haar leidinggevende was “en zodoende ook verantwoordelijk voor de beoordeling in het kader van de R&O-cyclus”. Deze klacht berust op een verkeerde lezing van het vonnis. Met de bestreden vermelding heeft de kantonrechter kennelijk tot uitdrukking gebracht dat - zoals voor de hand ligt en
[appellante]
ook niet heeft betwist - het CvB het bevoegde orgaan van TU Delft was dat had te beslissen over het al dan niet sluiten van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met
[appellante]
. De interne taakverdeling tussen de leden van het CvB is daarbij zonder belang. Overigens volgt uit de hierboven vermelde feiten dat
[VPO]
reeds vóór het aflopen van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van
[appellante]
was teruggetreden als lid van het CvB terwijl niet in geschil is dat voordien een conflict was ontstaan tussen
[VPO]
en de overige leden van het CvB.
[appellante]
heeft niet betwist dat de communicatie over de arbeidsovereenkomst daarom niet langer plaatsvond tussen
[VPO]
en
[appellante]
maar tussen
[voorzitter CvB]
en
[appellante]
.
5.7.
Anders dan
[appellante]
meent, kan uit diverse stukken in voldoende mate worden opgemaakt dat er bij het CvB twijfels bestonden over het goede functioneren van
[appellante]
als directeur Finance. Het hof licht dat hierna toe.
5.8.
Anders dan
[appellante]
betoogt, komen ook in het verslag van het R&O-gesprek van 3 juni 2020 kritische passages voor over haar functioneren (“
[naam]
[[lid CvB]
,
hof] vraagt of dynamiek in het team zodanig is dat het regelmatig voorkomt dat er vanuit het management team wordt aangegeven te snel te gaan met de transitie.”, “
[naam]
[[voorzitter CvB]
,
hof] geeft aan dat hij ook andere signalen via de hulplijnen (OR, Ombudsman) ontvangt dat er onrust bij Finance is (stress, voelen zich niet gewaardeerd, mensen zijn ongelukkig), meer dan gebruikelijk bij andere organisatieonderdelen. Lees je niet door de feedback heen.”, “
[lid CvB]
vraagt of die geluiden
[naam]
[[appellante]
,
hof] nog voldoende bereiken.”, “
[voorzitter CvB]
geeft aan dat
[betrokkene 1]
,
hof] schrijft dat
[appellante]
ervan houdt om de regels om te buigen, bijvoorbeeld inschaling medewerkers, REO procedure etc.”).
5.9.
[appellante]
heeft aan een groot aantal collega’s gevraagd feedback te geven ter voorbereiding op het R&O-gesprek van 3 juni 2020. Daaruit komt volgens haar een zeer positief beeld naar voren. Anders dan kennelijk
[appellante]
, leest het hof in de gegeven reacties niet uitsluitend positief commentaar. Het hof citeert als volgt uit het gegeven commentaar:
“Je overvolle agenda zorgt er zo nu en dan ook voor dat je een overleg in gaat, zonder dat je de stukken hebt kunnen doornemen. Op zich logisch, je kunt en hoeft ook niet alles door te nemen, maar gevaar is dat je dan veel vragen stelt die eigenlijk al in documenten worden beantwoord. Sommige collega’s zijn dan overdonderd door de directheid waarmee jij je vraag stelt (of mening geeft). Dit slaat soms de discussie dicht, terwijl jij dit niet zo bedoelt. (…) Je loopt en schakelt snel, maar moet misschien soms iets meer in de achteruitkijkspiegel kijken om de andere directies mee te nemen.” “Tip = accepteer dat niet iedereen de vernieuwingen/veranderingen absorbeert in jouw gewenste tempo.” “Aandachtspunt is volgens mij in alle dynamiek ook prioriteiten te stellen en niet alles tegelijkertijd te doen.” “Je zet de boel regelmatig op scherp maar je moet wel in de gaten houden dat je ook medestanders nodig hebt. (…) Stap voor stap verbeteren geeft minder zekerheid maar wel meer invloed. (…)Actie uitvoeren prima maar wel rekening houden met de impact voor anderen.” “Er is soms te weinig aandacht voor verwerking van in het verleden ontstane ‘wonden’. Daar gaan we soms te snel overheen om voortgang te maken. (…) Soms iets meer aandacht voor energie die mensen in het verleden al ergens in hebben gestopt.” “Het risico hiervan is dat je te ver voor de troepen uitloopt, dat jij ze niet meer hoort en zij jou niet. (…) Mijn advies aan jou is om voor de borging meer tijd te nemen en dit nadrukkelijk te reflecteren met de mensen om je heen.” “(…) alleen voor de PA is communicatie erg van belang. We moeten niet vergeten dat een groot deel van de groep al op leeftijd is.” “Het ‘meenemen’ van de faculteiten/decanen in de veranderopgave bij finance zie ik als een belangrijke uitdaging. Feedback van MT-leden is soms dat men de afstand van de directie Finance t.o.v. de faculteiten nog groot vindt (geldt ook voor andere directies overigens). (…) Ik zou graag (ook vooraf) meer op de hoogte zijn wat er wordt besproken/besloten in het kernteam.” “Ik vind het fijn als je mij persoonlijk meer zou benaderen (…) Obv mijn afgelopen 4 maanden bij EWI heb ik niet het gevoel dat je voldoende weet wat er speelt bij EWI en de faculteiten. (…) de meeste medewerkers snappen de doelstelling naar hun eigen vakgebied niet en hebben het terechte gevoel dat het vanuit de 5e wordt gedaan en snappen niet wat zij moeten/kunnen doen, aan draagvlak is afgelopen jaar niets nauwelijks iets gedaan bij EWI (is mijn indruk)”. “Je kunt zaken wel stevig neerzetten en wat powerplay toepassen. Het zorgt niet gelijk voor draagvlak, maar het zet zaken wel in beweging. Als we daarbij nog koersvast zijn en focus kunnen aanbrengen is dat helemaal mooi. (…) Wellicht meer aandacht voor focus en prioritering (…)” “Hierin ligt nog een duidelijk verbeterpunt. Namelijk een strakkere strategie (meer gecoördineerd en met meer snelheid) op het werven van nieuwe medewerkers en daarbij de samenwerking met HR te verbeteren. (…) ik zie bij diverse medewerkers nog onduidelijkheid over de exacte (praktische) uitwerking van het plan” “(…) maar zoek wel naar meer balans met jouw omgeving. Je gaat vaak harder dan de rest en dan wordt het op een gegeven moment moeilijk voor andere om jou bij te houden en moet je oppassen voor onderlinge (leden van het kernteam) afstand. Daarnaast zou meer focus (rust, van een afstandje bekijken hoe zaken werken en lopen) jou en het kernteam kunnen helpen. Er wordt enorm veel opgestart (ook veel bereikt) maar ik denk dat met meer Focus er zaken efficiënter en beter gestroomlijnd (met minder ongeduld/frustratie) kunnen verlopen. (…) Meer tijd en aandacht hebben voor de “ambtelijke” processen binnen de Tu Delft en de Tu Delft als omgeving. Jij wilde soms (te) snel stappen maken, maar dat was niet altijd mogelijk vanwege de processen. (…) Je bent open en direct en dat heb ik persoonlijk altijd kunnen waarderen. Wees wel bewust van het effect op de ander. De boodschap kan soms anders over komen bij de ander en een negatief effect hebben.” “Aandachtspunt: kunnen de medewerkers en de organisatie deze snelheid van veranderingen aan?” “Soms wat te scherp naar mensen Soms wat te snel met een oordeel/mening” “Ik vermoed daarom dat je nog versterken kunt in het bekend maken van het waarom van het veranderproces in de financiële kolom en het waarom van de onderdelen daarvan. De groep om jou heen moet het ook heel duidelijk kunnen uitleggen, ook als jij er even niet bent. Een zo groot mogelijke groep moet de argumentatie kennen.” “De communicatie richting facilteit over werkwijze en taakverdeling tussen de Finance medewerkers op de faculteit zelf en de medewerkers central was afgelopen jaar niet altijd duidelijk. De reden van veranderingen hierin werden niet duidelijk gemaakt. Het bleken voldongen feiten waarin de faculteit niet gekend was. Hier kan en moet de directeur finance meer leiding tonen en bij voorkeur direct communiceren met de faculteit, dit vraagt om aandacht voor het aspect omgevingsbewustzijn.” “Waar ik denk dat je je kunt verbeteren is in het matchen van hoe je zelf in elkaar zit en de omgeving waarin je beland bent. Je wilt snel en veel veranderen maar de omgeving die je trof was niet gewend aan snel veranderende gedraag. Tevens pakte je veel dingen tegelijkertijd op, want alles moest beter, maar dat was veel te veel voor de change vermogen van de team om je heen (…) Wat ik wel wil meegeven is dat het belangrijk is op te passen met wie je meeneemt/inhuurt. Het gevaar van mensen uit je eigen kring binnen te halen /in te huren is groot. Je weet dat de mensen competent zijn en dat wil je om je heen hebben. Het probleem is dat de omgeving dat ziet als een soort nepotisme (…)” “Doordat ze zo actief en energiek is, met veel ideeën en inspiratie is het wel goed dat zij er alert op blijft (bijna) geen mensen ‘achter te laten’ (misschien kan niet iedereen het tempo bijbenen).” “Vanuit HR zie ik dat je graag de regels “ombuigt” (voorbeelden van inschalingen, Reo-procedure etc.). (…)Je ontwikkelpunten zijn met name: samenwerken en omgevingsbewustzijn.”
5.10.
Het hof is zich ervan bewust dat het achtereenvolgens weergeven van alleen de kritische opmerkingen een eenzijdig beeld geeft van het functioneren van
[appellante]
en daarmee
[appellante]
tekortdoet. Waar het hier echter om gaat, is dat deze passages duidelijk maken waarom bij de beoordeling van het functioneren van
[appellante]
óók grond bestond voor het plaatsen van kritische kanttekeningen. Daarbij is nog van belang dat het hier citaten betreft uit het commentaar van achttien van de 27 collega’s aan wie
[appellante]
commentaar had gevraagd. Ook is van belang dat in deze kritiek terugkerende thema’s kunnen worden gelezen, namelijk – in de woorden van TU Delft - een als te directief ervaren stijl van leiding geven, tekortschietend beschouwend vermogen, teveel zaken tegelijkertijd oppakken en gebrek aan organisatiesensitiviteit.
5.11.
[appellante]
heeft weliswaar allerlei relativerende opmerkingen gemaakt over de door TU Delft bedoelde signalen die haar vanuit de Ombudsman, de OR en de OnderdeelCommissie van de Universiteitsdienst (hierna: OdC-UD) bereikten over de directie Finance en de rol van
[appellante]
daarin, maar een en ander neemt niet weg dat deze signalen er zijn geweest. De schriftelijke verklaring van
[voorzitter CvB]
over zorgen van de voorzitter van de OR en de Ombudsman naar aanleiding van vertrouwelijke klachten van individuele medewerkers, vindt voldoende steun in de schriftelijke verklaringen van de voormalige voorzitter van de OR alsmede het bericht van de voorzitter van de OdC-UD.
[appellante]
heeft erkend dat zij in februari 2020 heeft gesproken met de Ombudsman over signalen van onrust. Dat deze signalen er zijn geweest – en de inhoud ervan -, strookt bovendien met de hierboven weergegeven kritische passages uit de feedback die
[appellante]
heeft ontvangen van diverse collega’s.
5.12.
Het voorgaande overziende, rijst het beeld van een nieuwe directeur Finance die niet alleen maar lof oogstte voor haar werk, maar ook kritiek. Een en ander klinkt onmiskenbaar door in het verslag van het R&O-gesprek op 3 juni 2020. De wijze waarop
[appellante]
deze kritiek heeft weersproken – bijvoorbeeld door de ernst ervan te relativeren, door te wijzen op de overwegend positieve feedback, door andere onderzoeken aan te halen, door op te merken dat TU Delft nooit een onderzoek is gestart naar signalen, door te benadrukken dat de kritiek niet werd gedeeld door
[VPO]
– miskent dat het niet aan het hof is om een oordeel te geven over haar functioneren. Het gaat in de onderhavige zaak niet om een disfunctioneringsontslag, maar om de vraag of TU Delft als goed werkgeefster in redelijkheid gehouden was aan
[appellante]
na twee jaar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden wegens goed functioneren. Bij de beantwoording van de vraag of
[appellante]
goed functioneerde, mocht TU Delft inderdaad in vergaande mate haar eigen afweging maken. Het is het hof niet gebleken dat TU Delft daarbij de grenzen van de haar toekomende beoordelingsvrijheid heeft overschreden.
5.13.
Anders dan
[appellante]
meent, bestaat geen grond voor haar stelling dat de beslissing van TU Delft om haar niet een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden, was ingegeven door een oneigenlijk motief, namelijk om van een bestuurder af te komen. Geen van de door
[appellante]
overgelegde transcripties van door haar opgenomen gesprekken biedt daarvoor voldoende steun. Wat daaruit wel volgt, is dat TU Delft weliswaar vraagtekens had bij het functioneren van
[appellante]
, maar óók rekening hield met de mogelijkheid dat de gehoorde geluiden van kritiek (in de woorden van TU Delft) deels het gevolg waren van de wisselwerking tussen
[appellante]
en
[VPO]
. Uit het verslag van het gesprek tussen
[voorzitter CvB]
en
[appellante]
op 10 juli 2020 volgt dat
[voorzitter CvB]
om die reden
[appellante]
in vertrouwen op de hoogte heeft gebracht van het aanstaande vertrek van
[VPO]
. Het hof citeert het volgende uit dit verslag:
Finance is niet op orde laat ik het zo zeggen. Wat daarvan precies door wie komt en wie daar nou juist goed bezig en wie er nou minder goed bezig is, weten we niet. We zien er een enorme kluwe, die hebben we geprobeerd te ontwarren. Daar komt geen duidelijkheid over, misschien zijn er wel mensen bezig om die onduidelijkheid te bestendigen. Dat zou ook nog wel eens kunnen, in eigen belang. Je komt er gewoon niet uit, dus we moeten eerst op VPO-niveau daar verbetering in aanbrengen en dan kijken we verder. (…) Nou waar het aan ligt en wie er nu heel goed bezig is, wie we nou keihard nodig hebben in de toekomst, weten wij ook niet precies.
Dat
[voorzitter CvB]
ook heeft gezegd dat als er een nieuwe VPO zou komen, deze een directeur Finance zou willen hebben met wie goed is samen te werken, rechtvaardigt niet de conclusie dat niet het oordeel over het functioneren van
[appellante]
maar de aanstaande wisseling van VPO voor TU Delft de reden was om
[appellante]
niet een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden.
5.14.
[appellante]
heeft op 1 september 2020 een gesprek gehad met
[voorzitter RvT]
, voorzitter van de RvT en voorzitter van de Auditcommissie van de RvT. Ook dit gesprek heeft
[appellante]
opgenomen en ook van deze opname is een transcriptie door haar overgelegd. De inhoud hiervan, als geheel beschouwd, biedt evenmin voldoende steun aan de stelling van
[appellante]
dat niet haar functioneren maar de aanstaande VPO-wissel (en de gang van zaken rondom de VPO-wissel) het motief was om niet een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden. Dat er mogelijk een relatie is geweest tussen beide of dat TU Delft rekening hield met het bestaan daarvan (ook in dit gesprek wordt gesproken van een ‘onontwarbare kluwen’), leidt niet tot een ander oordeel.
5.15.
Ook uit het gesprek dat
[appellante]
op 16 september 2020 heeft gevoerd met
[voorzitter CvB]
en
[lid CvB]
, eveneens opgenomen door
[appellante]
en vastgelegd in een transcriptie, volgt dat in de eerste plaats zorgen bestonden over de situatie binnen de directie Finance en dat men meer zicht wilde hebben op het functioneren van
[appellante]
na het vertrek van de VPO. Dat ook worden genoemd de samenwerking en de taakverdeling tussen
[appellante]
en de nieuwe VPO doet daaraan niet af.
5.16.
Het verdient overigens opmerking dat TU Delft op basis van haar bevindingen niet heeft besloten afscheid te nemen van
[appellante]
na het aflopen van de arbeidsovereenkomst per 15 oktober 2020, maar om haar een verlenging van de arbeidsovereenkomst aan te bieden voor een jaar. Er bestaat geen grond voor twijfel aan de oprechte bedoeling van TU Delft om
[appellante]
gedurende dat jaar in staat te stellen de twijfels over haar functioneren weg te nemen. Illustratief is de volgende uitlating van
[voorzitter CvB]
tijdens het gesprek van 16 september 2020:
Dus het gaat erom
[appellante]
, hebben wij genoeg vertrouwen in elkaar om dit jaar in te gaan. Wij hebben gezegd: “wij gaan dit jaar, nou echt vol vol goede moed in met
[appellante]
.” Dus we hebben geen nee gezegd. We hebben niet gezegd van hier eindigt het, absoluut niet. Ja verlenging we hopen dat het goed komt. We hebben goede hoop dat het goed komt.
5.17.
Tot de opgenomen en schriftelijk vastgelegde gesprekken behoort ten slotte een gesprek tussen
[appellante]
,
[voorzitter CvB]
en
[lid CvB]
van 19 oktober 2020. De inhoud daarvan levert geen andere gezichtspunten op.
5.18.
[appellante]
heeft als argument nog genoemd de omstandigheid dat zij een functietoelage heeft ontvangen. Deze omstandigheid legt onvoldoende gewicht in de schaal. Uit de aanstellingsbrief volgt dat de eerste functietoelage niets van doen heeft met het functioneren. De tweede functietoelage is toegekend “als blijk van waardering voor jouw inzet en betrokkenheid in 2019, o.a. blijkend uit de start van de Programma’s Duurzaamheid en Risicomanagement”. Deze blijk van waardering acht het hof, zeker in het licht van de eerder besproken omstandigheden, van onvoldoende betekenis voor de beantwoording van de vraag of TU Delft gehouden was aan
[appellante]
een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden wegens goed functioneren.
5.19.
De conclusie van het voorgaande is dat TU Delft niet was gehouden met
[appellante]
een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd te sluiten na het aflopen van haar arbeidsovereenkomst tegen 15 oktober 2020. Zoals overwogen, is genoegzaam gebleken dat het goede functioneren van
[appellante]
voor TU Delft op dat moment niet buiten redelijke twijfel was en dat TU Delft om die reden op dat moment nog niet bereid was tot het sluiten van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Gegeven de informatie waarover TU Delft beschikte, stond het haar vrij in die zin te beslissen.
5.20.
[appellante]
heeft op uiteenlopende gronden betoogd dat de bewijslast in dit verband niet rust op haar maar op TU Delft, maar dat betoog kan verder onbesproken blijven. Zoals uit het voorgaande volgt, voert reeds de inhoud van de overgelegde stukken – daaronder begrepen de door
[appellante]
gemaakte transcripties - het hof tot de hiervoor genoemde conclusie. Er bestaat geen grond voor nadere bewijslevering door een van partijen.
[appellante]
heeft bewijs aangeboden door middel van het horen van
[VPO]
en
[betrokkene 2]
, maar het hof wijst dit bewijsaanbod om de volgende redenen van de hand. Dat het CvB positief was over de doorgevoerde veranderingen en
[appellante]
aanmoedigde hiermee verder te gaan, is niet ter zake dienend. Het laat immers onverlet dat het CvB twijfels had over andere aspecten van het functioneren van
[appellante]
. Hetgeen
[VPO]
heeft besproken met de Ombudsman en de uitlatingen van de Ombudsman in dat gesprek, zijn eveneens niet relevant. Het is voor de beoordeling van het hoger beroep niet van belang van wie het initiatief voor het gesprek tussen
[voorzitter CvB]
en de Ombudsman uitging. Het is voor de beoordeling ook niet relevant dat het ‘meenemen’ van de meldingen bij de Ombudsman in een R&O-gesprek de betrouwbaarheid en onafhankelijkheid van de Ombudsman in gevaar zou kunnen brengen. Dat binnen het CvB een gesprek heeft plaatsgehad op 11 juni 2020 waarin het CvB tot de conclusie kwam dat
[appellante]
een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd toekwam, maar dat
[voorzitter CvB]
eerst de input van
[voorzitter RvT]
wilde afwachten, is niet ter zake dienend. Het gaat er immers om wat
uiteindelijk de uitkomst is geweest van het beraad van het CvB. Voor zover
[appellante]
met de zinsnede “en dit telkens in gesprekken werd bevestigd” heeft bedoeld dat het CvB
aan [appellante]
haar goede functioneren heeft bevestigd, is het bewijsaanbod te vaag. Het hof heeft hierboven de verschillende uitlatingen van (leden van) het CvB besproken en daaruit komt naar voren dat ook kritische kanttekeningen werden geplaatst bij haar functioneren. Indien
[appellante]
heeft bedoeld bewijs aan te bieden van uitlatingen bij andere gelegenheden, waarbij in het kader van haar rechtspositie onvoorwaardelijk is gezegd dat zij goed functioneerde, had zij moeten toelichten wanneer, door wie en in welk verband.
[appellante]
heeft verder bewijs aangeboden van hetgeen
[betrokkene 3]
[destijds de voorzitter van de OR, hof]
aan
[VPO]
heeft gemeld “over dat de “twee a4tjes”, met verwijzing naar de memorie van grieven onder 48. Het hof begrijpt dat het erom gaat dat meldingen “vanuit haar komen (niet namens de OR), het geen officieel stuk is van de Ondernemingsraad, het geen klachten zijn maar observaties en dat de meldingen inmiddels verouderd zijn” en “Ze geeft zelfs aan het ongemakkelijk te vinden om de meldingen te delen met
[VPO]
, omdat het erop lijkt dat de meldingen zijn verouderd en er verbeteringen zijn ingezet”. Ook dit bewijsaanbod is niet ter zake dienend. Kern van de zaak is dat het CvB signalen hadden bereikt die reden tot zorg gaven over het functioneren van
[appellante]
. De weging daarvan, in samenhang met andere bevindingen, was aan het CvB. Dat er reeds voor de aanstelling van
[appellante]
in 2018 problemen waren binnen TU Delft is zonder belang. Het is overigens ook niet in geschil. Dat
[appellante]
“deze problemen voortvarend heeft aangepakt” is ook niet ter zake dienend en overigens evenmin in geschil. Sterker: een van de zorgen was nu juist dat de aanpak van
[appellante]
te voortvarend was. Dat, ten slotte, er draagvlak was voor de manier waarop zij problemen aanpakte, is een zó algemene stelling dat het bewijsaanbod op dat punt te vaag is. Ook bij de mondelinge behandeling heeft
[appellante]
nog enkele bewijsaanbiedingen gedaan. Ook deze worden als niet ter zake dienend dan wel als te vaag verworpen.
5.21.
[appellante]
heeft subsidiair 15 oktober 2021 genoemd als datum per wanneer TU Delft aan haar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had moeten aanbieden.
5.22.
Naar het hof begrijpt, berust deze subsidiaire vordering op dezelfde grondslag als hiervoor is besproken en die ondeugdelijk is bevonden. Voor het geval
[appellante]
hierbij een geheel of gedeeltelijk andere grondslag op het oog heeft, is voor het hof niet duidelijk geworden waarom in haar visie de vordering met de datum 15 oktober 2021 nog toewijsbaar zou kunnen zijn nadat de vordering met de datum 15 oktober 2020 niet toewijsbaar is geoordeeld. Ook de hier bedoelde subsidiaire vordering is dus niet toewijsbaar.
5.23.
Aan haar meer subsidiaire vordering tot schadevergoeding heeft
[appellante]
ten grondslag gelegd dat TU Delft in strijd heeft gehandeld met de norm van goed werkgeverschap. Aangezien zij daartoe niets anders heeft gesteld dan hetgeen zij aan haar primaire en subsidiaire vordering ten grondslag heeft gelegd, strandt deze meer subsidiaire vordering op dezelfde grond als de primaire en subsidiaire vordering.
5.24.
Op grond van de voorgaande overwegingen hebben de grieven 1 t/m 19 geen succes. Er bestaat onvoldoende belang bij afzonderlijke bespreking van deze grieven.
5.25.
[appellante]
heeft in hoger beroep nog afzonderlijk gevorderd dat TU Delft wordt veroordeeld tot betaling van € 8.508,- als functioneringstoelage over 2020. Het hof wijst deze vordering af. Uit de arbeidsovereenkomst (“Jaarlijks wordt op basis van uw resultaten in de R&O cyclus besloten of een flexibele functietoelage wordt toegekend als onderdeel van beleid bewust belonen van de TU Delft”) volgt dat TU Delft een grote mate van beoordelingsruimte had bij de toekenning van deze functietoelage. De stellingen van
[appellante]
wettigen niet de conclusie dat de beslissing om haar niet een toelage toe te kennen over 2020 buiten het bestek van deze beoordelingsruimte viel. Dat zou mogelijk anders zijn indien alle andere directeuren wel een toelage zou zijn toegekend of indien het niet toekennen daarvan aan
[appellante]
zijn grond zou vinden in het achterwege gebleven zijn van een R&O-gesprek in 2021. Daarvoor bestaat echter geen aanknopingspunt.