GERECHTSHOF DEN HAAG
Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.338.917/01
Zaaknummer rechtbank : 10889427 CV EXPL 24-253
Arrest in kort geding van 3 juni 2025
[appellante] , handelend onder de naam: [eenmanszaak],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellante,
advocaat: mr. D.M. Bons,
[geïntimeerde]
,
wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. N. Claassen.
Het hof noemt partijen hierna [appellante] en [geïntimeerde] .
Procesverloop
2
Procesverloop in hoger beroep
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
? de dagvaarding van 5 maart 2024, waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het vonnis in kort geding van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Gouda van 22 februari 2024;
? het tussenarrest van dit hof van 30 april 2024, waarin een mondelinge behandeling na aanbrengen is gelast;
? de mededeling van [appellante] dat zij afziet van een mondelinge behandeling;
? de akte van [geïntimeerde] ;
? de antwoordakte van [appellante] ;
? de memorie van grieven van [appellante] , met bijlagen;
? de memorie van antwoord van [geïntimeerde] , met bijlagen.
Op 16 april 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden voor de meervoudige kamer. Op de zitting hebben partijen hun zaak doen bepleiten door hun voornoemde advocaten; mr. Bons heeft daarbij gebruik gemaakt van pleitaantekeningen die hij heeft overgelegd. Ter zitting heeft [appellante] ook een aantal aanvullende producties (producties 7 tot en met 25) ingediend, die deel uit maken van de processtukken.
3.1.
Tussen de fokker van de hond [naam hond] en [geïntimeerde] is een “Gastgezin contract” (hierna: de overeenkomst) gesloten op 3 juni 2021. De overeenkomst houdt onder meer het volgende in:
“Gastgezin contract pup [naam hond] van de [eenmanszaak]
(…)
Gegevens van de Fokker
NAAM: [naam 1] en [appellante]
(…)
Gegevens van het gastgezin
NAAM: [geïntimeerde]
(…)
De plaatsing van de hond (…) heeft plaatsgevonden op [datum] 03-06-2021 tussen de fokker en het gastgezin voor [een borg van] € 3.000,00 onder de volgende voorwaarden:
De fokkers voorwaarden:
1. Verklaring en voorwaarden
1.1.
De hond verder genoemd Teef [naam hond] blijft tot nader besluit van Fokker in het fok plan
1.2.
Mocht fokker constateren dat gastgezin zich in het hier nader beschreven bepalingen niet aan de afspraak houd is fokker ten aller tijden bevoegd de Teef [naam hond] op te halen en zal dan als de Teef [naam hond] in goede gezondheid verkeerd zoals het behoort te zijn het bedrag van borg [€3.000,00] terug te geven aan beëindigd gastgezin.
(…)
De gastgezin verklaring
1. Verklaring en voorwaarden
1.1
Gastgezin is zich bewust dat het overgedragen bedrag van [€3.000,00] aan fokker een borg is en geen betaling voor Teef [naam hond] (…) en eigendom blijft tot nader tot nader bepaling en schriftelijke toezegging van de fokker.
(…)
1.6
Gastgezin is zich bewust dat fokker mag bepalen of dat Teef [naam hond] tot een maximaal van 5 nesten zou mogen krijgen. Deze keuze is aan fokker maar deze zal ten aller tijden de gezondheid voor opstellen van Teef [naam hond] (…).
1.7
Gastgezin is voor alle verdere verzorging buiten het fok plan (…) aansprakelijk voor de gezondheid van Teef [naam hond] . Dit houd in, volwaardige voeding, goede vachtverzorging, de benodigde entingen en zo nodig medische verzorging (…).
(…)
Ik, als gastgezin te noemen, heb dit document voorafgaand aan de overdracht van de hond Teef [naam hond] gelezen en volledig begrepen en ga ermee akkoord. Ik zal me houden aan de voorwaarden ervan, ik bevestig dat ik heb begrepen dat de hond Teef [naam hond] op te nemen als gastgezin en niet als koper en dat Teef [naam hond] eigendom is van de Fokker onder de naam [naam 1] en [appellante] en deze hond in het fok plan mee doet bij de fokker (…).”
3.2.
In april 2023 heeft [naam hond] bij [naam 1] thuis een nest puppy’s geworpen. Enkele van die puppy’s zijn nadien overleden. [naam hond] is vervolgens weer teruggekeerd naar [geïntimeerde] .
3.3.
Bij brief van 19 oktober 2023 schreef de (toenmalige) advocaat van [appellante] aan [geïntimeerde] :
“Cliënte is eigenaar van [naam hond] . Met u is op 03 juni 2021 overeengekomen dat [naam hond] bij u zou verblijven als gezinshond, maar eigendom is en blijft van cliënten, en beschikbaar blijft voor de fokkerij van cliënte. Met [naam hond] is afgelopen voorjaar conform die overeenkomst een nestje gefokt. Van uw zijde is op 23 juni jl. het contact met cliënte verbroken. U reageert niet op telefoontjes en berichten en zoekt ook eigener beweging geen contact met cliënte.
U schendt daarmee de bepalingen van de overeenkomst.
Cliënte wil [naam hond] beschikbaar houden voor fokkerij, zoals met u contractueel overeengekomen. Indien u de overeenkomst niet nakomt, is cliënte gerechtigd om [naam hond] overeenkomstig artikel 1.2 van de ondertekende overeenkomst terug te vorderen. Zij wil hier nog niet direct toe overgaan, omdat zij begrijpt dat u aan [naam hond] gehecht bent. Cliënte eist echter wel dat u zich aan de overeenkomst zult houden en derhalve ook op een normale manier en regelmatig met haar contact onderhoudt over leven en welzijn van [naam hond] , en [naam hond] beschikbaar houdt voor de handelingen die voor de fokkerij noodzakelijk zijn. (…)”
3.4.
Op 12 december 2023 heeft [appellante] [naam hond] meegenomen tijdens een bezoek van [geïntimeerde] met [naam hond] aan de dierenarts. [geïntimeerde] heeft naar aanleiding daarvan verschillende berichten op sociale media sites geplaatst. [naam 1] heeft tegenover [geïntimeerde] aangifte gedaan van vernieling.
3.5.
Een verklaring van de dierenarts, waarop [geïntimeerde] zich beroept, houdt – voor zover hier van belang – in: “Vorige week dinsdag avond op 12 december 2023 heb ik de hond [naam hond] van de Familie [appellante] onderzocht- Uit het algemeen onderzoek waren dit mijn bevindingen; een alerte hond […]. Er zaten klitten in de vacht bij het rechter oor, buik/liezen, rondom vulva en de staart. […]”
3.6.
[appellante] beroept zich op de (aanvullende) verklaring van de dierenarts van 27 mei 2024. Daarin staat onder meer het volgende:
“[…] 13-12-2023 […] Vacht is op enkele plaatsen nog samengeklit: thv kin, linker elleboog, rechter lies, rondom vulva. Vacht is op sommige plaatsten te lang: voor de ogen, rond de oren en bij de poten. Vacht is alleen thv de schouders ruw en minder glanzend. [naam hond] droeg een tuigje, dus het zou kunnen dat door schuren de vacht, op deze plek, zo is geworden.
DDx: mindere vacht verzorging en gingivitis
Advies: [naam hond] ziet er op dit moment goed uit Enige teken van eerdere verwaarlozing is aan de vacht en tandvlees te zien.[…]. Uit [naam hond] 's controle nu lijkt het er op dat wellicht de vorige eigenaren de vachtverzorging niet adequaat konden uitvoeren, gezien uit de anamnese blijkt dat de vacht er slechter uit heeft gezien […]”
3.7.
In een verklaring van 4 maart 2024 van [naam 2] , de door [geïntimeerde] ingeschakelde hondentrimmer van [naam hond] is het volgende vermeld:
“Iedereen die een Labradoodle heeft, weet dat deze honden een goede vachtverzorging nodig hebben, en dat klitten door de vachtstructuur die Labradoodles hebben niet te voorkomen zijn! Indien je de vacht helemaal niet verzorgd kan een Labradoodle vervolgens erg gaan vervilten. Echter klitten zijn makkelijk te verwijderen door deze uit te borstelen en eventueel kan je de klit doorsnijden, zodat deze makkelijker uit te borstelen is.
30 september 2023 heb ik [naam hond] getrimd. Zij was dan ook klitvrij en haar vacht was in perfecte staat!
[…]
[naam hond] zag ik regelmatig en is mijn inziens absoluut NIET verwaarloosd! Als een paar klitten voor verwaarlozing staat, zijn er ontzettend veel verwaarloosde Labradoodles in Nederland omdat dit helaas door de vachtstructuur van Labradoodles niet te voorkomen is.[…].”
3.8.
Een aanvullende verklaring van 17 mei 2024 van [naam 3] , de door [appellante] ingeschakelde hondentrimmer van [naam hond] houdt – voor zover hier van belang – in:
“Australian Labradoodles hebben een intense vachtverzorging nodig. Hier staan ze om bekend. Indien dit niet gebeurt ontstaan er klitten en in de ergste gevallen vilt en
beschadiging van de vacht en huid. […] Zoals in voorgaande brief aangegeven is het gastgezin hier nalatig In geweest en had [naam hond] een zeer lange vacht met veel klitten, viltplekken en wondjes. Dit ontstaat niet in een korte periode maar gaat gepaard met langdurige slecht verzorging van de hond. Het enige wat goed verzorgd was bij [naam hond] was haar schedel en haar voetzooltjes. […]”
4
Procedure bij de rechtbank
4.1.
[geïntimeerde] heeft [appellante] in kort geding gedagvaard en gevorderd dat, samengevat, [appellante] wordt veroordeeld tot afgifte van [naam hond] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 200,00 per dag met een maximum van € 3.5000,00 en dat [appellante] wordt veroordeeld in de proceskosten. [appellante] heeft in voorwaardelijke reconventie gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om, wanneer de vordering van [appellante] zou worden toegewezen, aan verschillende (informatie) verplichtingen te voldoen, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
4.2.
De kantonrechter in kort geding overwoog dat [appellante] , door de hond mee te nemen zonder dat dit de instemming had van [geïntimeerde] , onrechtmatig heeft gehandeld. De vorderingen van [geïntimeerde] zijn toegewezen, de voorwaardelijke tegenvordering van [appellante] is afgewezen.
4.3.
[appellante] heeft [naam hond] niet afgegeven aan [geïntimeerde] , maar bij een ander (onbekend gebleven) (gast)gezin geplaatst. Tussen partijen staat vast dat de maximale dwangsom van € 3.500,00 is verbeurd en ook door [appellante] is voldaan.
Overwegingen
5
Beoordeling in hoger beroep
5.1.
[appellante] is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het vonnis.
5.2.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep haar eis vermeerderd en vordert:
Gedaagde (thans appellante) met onmiddellijke ingang, althans onmiddellijk na het werpen van een nestje puppy's mocht gedaagde aantonen dat [naam hond] gedekt is, te veroordelen tot afgifte van de hond [naam hond] , aan eiseres (thans geïntimeerde) bij eiseres thuis, op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per gehele of gedeeltelijke overtreding van dit verbod en/of gebod, en € 500,- per dag of dagdeel dat deze gehele of gedeeltelijke overtreding van het verbod en/of gebod voortduurt, met een maximum van € 15.000,00-,
5.3.
[appellante] maakt bezwaar tegen die vermeerdering van eis. Het hof verwerpt dat bezwaar. [geïntimeerde] is geïntimeerde in dit hoger beroep, maar zij is de (oorspronkelijk) eiseres in deze procedure. Op grond van artikel 130 lid 1 (in verbinding met 353 lid 1 Rv) is [geïntimeerde] bevoegd haar eis te vermeerderen. In hoger beroep moet een dergelijke eiswijzing van geïntimeerde worden aangemerkt als een grief tegen het vonnis en, dus, als een incidenteel hoger beroep. Omdat de eis is gewijzigd bij akte voorafgaand aan de memorie van grieven van [appellante] (en dus ook voorafgaand aan de memorie van antwoord van [appellante] zelf) moet het worden gezien als een incidenteel hoger beroep en is dit incidenteel hoger beroep tijdig ingesteld. Er is geen sprake van strijd met de tweeconclusieregel en evenmin is er sprake van strijd met de eisen van een goede procesorde. Daar komt bij dat [appellante] bij antwoordakte en tijdens de mondelinge behandeling de gelegenheid heeft gekregen en genomen om verweer te voeren tegen de vermeerderde eis, waar het hof evenwel niet aan toekomt. Het hof zal daarom recht doen op de vermeerderde eis.
[appellante] is (mede-)eigenaar van [naam hond]
5.4.
Uit de overeenkomst volgt dat [naam hond] eigendom is van “de fokker”, in de overeenkomst gedefinieerd als [appellante] en haar moeder [naam 1] . [appellante] betoogt tevergeefs dat alleen haar moeder eigenaar is van [naam hond] . In dit kort geding is op basis van de overeenkomst voorshands voldoende aannemelijk dat (ook) [appellante] eigenaar is van [naam hond] , en er is in ieder geval geen aanwijzing dat zij – ook al zou zij niet de enige eigenaar zijn van [naam hond] – niet in staat zou zijn om te voldoen aan een veroordeling tot afgifte van [naam hond] . Grief 2 faalt.
[appellante] handelde in de uitvoering van haar beroep of bedrijf
5.5.
[appellante] handelde bij het aangaan van de overeenkomst ook als professionele hondenfokster: in de uitoefening van haar bedrijf, zoals blijkt uit de aard van de overeenkomst (plaatsing van een fokteef bij een gastgezin, in het kader van een fokprogramma), het gebruik van een handelsnaam (“ [eenmanszaak] ”) en uit de stellingen van [appellante] zelf over het (commerciële) nadeel dat zij als fokster leidt door de uitingen van [geïntimeerde] op het internet. Het gaat hier dus om een consumentenovereenkomst, zodat de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Gouda, gelet op de woonplaats van [geïntimeerde] , bevoegd was kennis te nemen van dit geschil (artikel 101 Rv). Of het hier bij het sluiten van de overeenkomst al ging om een eenmanszaak van [appellante] of om een andere onderneming, is voor de beoordeling verder niet relevant. Grief 1 faalt.
De maatstaf in kort geding
5.6.
Op grond van artikel 254 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de voorzieningenrechter bevoegd een voorlopige voorziening te geven in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een zodanige voorziening wordt vereist. Het gaat dan om een ordemaatregel: de rechtsverhouding tussen partijen kan alleen definitief worden vastgesteld in een bodemprocedure. Een voorlopige voorziening loopt dus vooruit op de beslissing in de bodemprocedure tussen partijen. Bij de beantwoording van de vraag of [geïntimeerde] (nu) voldoende spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde afgifte, betrekt de voorzieningenrechter daarom ook een prognose van wat de uitkomst van de bodemprocedure zal zijn.
5.7.
[naam hond] was bij [geïntimeerde] op grond van de overeenkomst: [geïntimeerde] is geen eigenaar (geworden) van [naam hond] . [appellante] stelt zich op het standpunt dat de overeenkomst is beëindigd of ontbonden. Als de overeenkomst inderdaad beëindigd of ontbonden is, is er geen rechtsgrond (meer) op grond waarvan [naam hond] afgegeven moet worden aan [geïntimeerde] . Het hof moet daarom beoordelen of de bodemrechter zal oordelen dat de overeenkomst tussen partijen nog bestaat en dat [naam hond] op grond van die overeenkomst (terug) geplaatst moet worden bij [geïntimeerde] . Het hof is van oordeel dat voorshands niet voldoende aannemelijk is, dat dat de uitkomst van de bodemprocedure zal zijn.
De prognose van de uitkomst in de bodemzaak: einde van de overeenkomst
5.8.
In artikel 1.2 van de overeenkomst is de bevoegdheid van de fokker neergelegd om de hond op te halen als de fokker constateert dat [geïntimeerde] zich “niet aan de afspraak houd(t)”. In de overeenkomst is ook neergelegd dat [geïntimeerde] verantwoordelijk is voor “goede vachtverzorging” van [naam hond] . [appellante] stelt dat zij de overeenkomst heeft beëindigd door [naam hond] op te halen, op grond van artikel 1.2 van de overeenkomst, omdat zij (bij de dierenarts) constateerde dat de vacht van [naam hond] niet goed (genoeg) werd verzorgd. [appellante] heeft ook het resterende bedrag van de contractuele borg (€ 2.500,00) terugbetaald. [appellante] stelt ook (kennelijk:) subsidiair dat zij op dezelfde dag de overeenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden en dat zij op 10 april 2024 de overeenkomst zekerheidshalve heeft opgezegd.
5.9.
Het hof legt in dit kort geding de overeenkomst uit met toepassing van de Haviltex-maatstaf en betrekt daarbij de aard van de overeenkomst in het kader van de opzet van het door [appellante] gehanteerde fokprogramma. Naar het oordeel van het hof ontstaat in dit geval de bevoegdheid tot beëindiging van de overeenkomst zodra de fokker constateert dat [geïntimeerde] tekortschiet in haar contractuele verplichting ten aanzien van een goede vachtverzorging.
De constatering dat het gastgezin zich niet aan de afspraken omtrent de verzorging houdt, is in beginsel een eigen inschatting van de (professionele) hondenfokker. Verzuim na voorafgaande ingebrekestelling (in de zin van art. 6:82 lid 1 BW) is daarvoor niet vereist. Het verweer van [geïntimeerde] dat zij niet in verzuim is geraakt, slaagt daarom niet.
5.10.
Het debat tussen partijen spitst zich toe op het antwoord op de vraag of [geïntimeerde] (de vacht van) [naam hond] goed heeft verzorgd. [appellante] beroept zich op overgelegde verklaringen van een dierenarts en een hondentrimmer, [geïntimeerde] wijst erop dat [appellante] (eerder) niet heeft geklaagd over de verzorging van de vacht van [naam hond] en betoogt dat van een goede vachtverzorging (in de zin van de overeenkomst) sprake was. Ook [geïntimeerde] legt enkele verklaringen over van de dierenarts en een hondentrimster (zie hiervoor onder 3.5 en 3.7). Het kort geding is, naar zijn aard, niet geschikt voor nadere bewijslevering over de verzorging van de vacht van [naam hond] . Op grond van de in appel overgelegde (aanvullende) verklaring van de dierenarts te [woonplaats 1] (zie hiervoor onder 3.6), die [naam hond] het laatst heeft gezien toen [naam hond] werd opgehaald door [appellante] in samenhang met de verklaring van de trimmer [naam 3] , acht het hof het voorshands voldoende aannemelijk dat er bij [naam hond] (op dat moment) geen sprake was van een afdoende vachtverzorging.
5.11.
Daar komt nog het volgende bij. De overeenkomst voorziet in wederzijds noodzakelijke samenwerking tussen de fokker en [geïntimeerde] in het kader van het fokplan van [appellante] , zolang [naam hond] bij [geïntimeerde] zou blijven. Partijen hebben over en weer het vertrouwen in elkaar en in een werkbare samenwerking verloren en maken elkaar felle verwijten. Dat partijen nog in staat zullen zijn om samen te werken acht het hof niet aannemelijk. [geïntimeerde] verzet zich tegen het (verder) fokken met [naam hond] , omdat dat volgens haar niet in het belang van [naam hond] is. Tegen die achtergrond acht het hof niet voldoende aannemelijk dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de overeenkomst nog voortduurt en dat van [appellante] (als hondenfokker) redelijkerwijs kan worden gevergd dat zij de overeenkomst laat voortduren en [naam hond] (weer) bij [geïntimeerde] plaatst. Het hof acht voorshands aannemelijk dat in de bodemprocedure de uitkomst zal zijn dat de overeenkomst is geëindigd of tenminste moet eindigen, zelfs als in de bodemprocedure niet zou komen vast te staan dat [geïntimeerde] niet tekortgeschoten is in de verzorging van (de vacht van) [naam hond] en dat [appellante] (destijds) dus niet het recht toekwam [naam hond] op 12 december 2023 mee te nemen.
5.12.
Een belangenafweging in kort geding leidt (nu) niet tot een andere uitkomst. De belangen die [appellante] , als eigenaar en hondenfokker, heeft bij terugname van [naam hond] en voortzetting van het fokprogramma, wegen voorshands niet minder zwaar dan het belang van [geïntimeerde] dat [naam hond] – gezien de ontstane gehechtheid – in het gastgezin blijft zònder voortzetting van het fokprogramma (waaraan [geïntimeerde] zich blijkens de overeenkomst nu juist had gecommitteerd). Het hof tekent daarbij nog aan dat (naar als onbetwist vast staat) goede fokhonden dun gezaaid zijn, dat de aanschafkosten van een fokteef die aan de kwalificaties voldoet rond de 15.000 euro liggen, en dat een goede fokteef niet zomaar vervangbaar is omdat het belangrijk is om bloedlijnen te bewaken en inteelt te voorkomen (CvA onder 3.1). Dat [naam hond] een aantal pups heeft verloren na haar eerste worp (wat daar overigens van zij) doet aan al het voorgaande niet af.
5.13.
De conclusie is dat de door [geïntimeerde] gevorderde afgifte van [naam hond] niet als voorlopige voorziening toewijsbaar is. Grieven 3, 4 en 5 slagen. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter vernietigen.
5.14.
Dat betekent ook dat de rechtsgrond aan de opgelegde dwangsom is komen te ontvallen. Het hof komt dus niet toe aan de vermeerderde eis van [geïntimeerde] tot verhoging van die dwangsom. Tegen de vordering om [geïntimeerde] te veroordelen het door [appellante] betaalde bedrag van € 3.500,00 terug te betalen, is geen (zelfstandig) verweer gevoerd. Het hof acht die vordering toewijsbaar, aangezien de vordering van [geïntimeerde] alsnog integraal wordt afgewezen. Tegen de gevorderde wettelijke rente en de ingangsdatum daarvan is ook geen verweer gevoerd. Het hof komt niet toe aan behandeling van de vordering van [appellante] in voorwaardelijke reconventie.
5.15.
Het hof zal [geïntimeerde] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep.
5.16.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg (in conventie) aan de zijde van [appellante] worden vastgesteld op:
- salaris advocaat
€
814,00
5.17.
De kosten voor de procedure in (principaal) hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] worden vastgesteld op:
- explootkosten
€
112,99
- griffierecht
€
349,00
- salaris advocaat
€
2.428,00
(2 punten × appeltarief II)
- nakosten
€
178,00
(plus de verhoging zoals in de beslissing vermeld)
- totaal:
€
3.067,99