Gerechtshof Den Haag, hoger beroep internationaal privaatrecht

ECLI:NL:GHDHA:2022:2709

Op 20 December 2022 heeft de Gerechtshof Den Haag een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van internationaal privaatrecht, wat onderdeel is van het civiel recht. Het zaaknummer is 200.297.406/01, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:GHDHA:2022:2709. De plaats van zitting was Den Haag.

Soort procedure:
Zaaknummer(s):
200.297.406/01
Datum uitspraak:
20 December 2022
Datum publicatie:
12 January 2023
Advocaat:
mr. A.J Vokurka-Viruly kantoorhoudend in Den Haag;mr. I.E Reimert kantoorhoudend in Den Haag;mr. A.G.A. van Rappard kantoorhoudend in Den Haag

Indicatie

Internationale bevoegdheid. Opzegging maatschap.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer hof : 200.297.406/01Zaaknummer rechtbank : C/10/570733 / HA ZA 19-293

Publicatienummer vonnis: : ECLI:NL:RBROT:2021:2954

Arrest van 20 december 2022

in de zaak van

[verzoeker] ,

wonend in [woonplaats],

appellant,

advocaat: mr. A.J. Vokurka-Viruly kantoorhoudend in Den Haag,

tegen

1
[verweerder 1],

wonend in Den Haag,

2. [verweerder 2],

wonend in [woonplaats],

3. [verweerder 3],

wonend in [woonplaats],

4. de gezamenlijke erfgenamen van [verweerder 4],

advocaat: mr. I.E. Reimert kantoorhoudend in Den Haag,

5. [verweerder 5],

wonend in [woonplaats],

6. [verweerder 6],

wonend in [woonplaats],

7. [verweerder 7],

wonend in [woonplaats],

advocaat: mr. A.G.A. van Rappard kantoorhoudend in Den Haag.

verweerders,

Het hof zal partijen hierna noemen: [verzoeker], verweerders 1 tot en met 4 tezamen: [verweerders 1 t/m 4] en verweerders 5 tot en met 7 tezamen: [verweerders 5 t/m 7] en de verweerders afzonderlijk: [verweerder 1], [verweerder 2], [verweerder 3], erfgenamen van [verweerder 4], [verweerder 5], [verweerder 6], [verweerder 7].

1
De zaak in het kort
1.1

In deze procedure vordert [verzoeker] primair een verklaring voor recht dat beschikkingshandelingen inzake aandelen in gemeenschappelijke onroerende zaken bij gebrek aan beschikkingsbevoegdheid geen rechtsgevolg hebben gehad. De desbetreffende aandelen hadden volgens [verzoeker] overeenkomstig een in 1991 gesloten maatschapsovereenkomst aan [verzoeker] moeten worden aangeboden, hetgeen niet is gebeurd. Subsidiair heeft [verzoeker] schadevergoeding gevorderd wegens tekortkoming in de nakoming van de maatschapsovereenkomst en meer subsidiair verdeling van de maatschap. Volgens gedaagden was de maatschapsovereenkomst niet meer van kracht omdat deze door [verzoeker] was opgezegd en is het beroep op die overeenkomst voor het overige naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Op hun beurt hebben [verweerders 1 t/m 4] in reconventie verdeling van de gemeenschap gevorderd.

1.2

De rechtbank heeft in het bestreden (tussen)vonnis overwogen dat de vorderingen in conventie niet toewijsbaar zijn, dat de reconventionele vordering van [verweerder 1] en [verweerder 2] in beginsel toewijsbaar is, de beslissingen over de vorderingen in conventie en reconventie aangehouden en bepaald dat van het (tussen)vonnis hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, wijst de vorderingen van [verzoeker] in de zaak tegen [verweerders 5 t/m 7] af en wijst de zaak tegen [verweerders 1 t/m 4] ter verdere afdoening terug naar de rechtbank.

Procesverloop

2
Procesverloop in hoger beroep
2.1

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:

de dagvaarding van 14 juni 2021, waarmee [verzoeker] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 24 maart 2021;

de memorie van grieven van [verzoeker];

de memorie van antwoord van [verweerders 5 t/m 7];

de memorie van antwoord van [verweerders 1 t/m 4], met bijlagen.

2.2

Op 17 november 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten, mr. H. van Dijk-Verheij voor [verzoeker], mr. Van Rappard voor [verweerders 5 t/m 7] en mrs I.E. Reimert en J.H. Timmerman voor [verweerders 1 t/m 4], hebben de zaak toegelicht, van de zijde van [verzoeker] en [verweerders 1 t/m 4] aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt. Na toezending van dit, buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte, proces-verbaal hebben de advocaten van partijen op 15 december 2012 per e-mail op het proces-verbaal gereageerd. Deze e-mails maken deel uit van het dossier.

3
Feitelijke achtergrond
3.1

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.

3.2

Tussen [verzoeker] enerzijds en (onder meer) [verweerder 1], [verweerder 4] en [verweerder 3] anderzijds bestonden diverse samenwerkingsverbanden met betrekking tot de gezamenlijke aanschaf en exploitatie van onroerend goed.

3.3

In juli 1991 hebben [verzoeker], [verweerder 1], [verweerder 4], [verweerder 3] en [verweerder 6] gezamenlijk appartementen gekocht in Rotterdam (hierna ook: het onroerend goed). [verweerder 6] raakte initieel als makelaar betrokken bij de aankoop van de appartementen en besloot zelf ook deel te nemen. De akte van levering ter zake de appartementen is verleden op 3 oktober 1991. De aankoop zag onder meer op acht appartementen, elk bestaande uit vier woonlagen, aan de adressen [adressen 1 t/m 6] , en de Van [adressen 7 en 8] (hierna gezamenlijk aangeduid als: de Appartementen). Voornoemde partijen waren ieder afzonderlijk voor één/vijfde deel gerechtigd tot het eigendom van het onroerend goed, waaronder de Appartementen.

3.4

Met het oog op het bestuur en het beheer van het onroerend goed, hebben [verzoeker] , [verweerder 1], [verweerder 4], [verweerder 3] en [verweerder 6] in september 1991 een maatschapsovereenkomst gesloten. Het makelaarskantoor van [verweerder 6], [verweerder 6] B.V. te Den Haag werd belast met het beheer van het onroerend goed. De maatschapsovereenkomst vermeldt verder voor zover van belang het volgende:

“De ondergetekenden:

(…)

nemen in aanmerking :

1. Zij zijn sedert 29 juli 1991 de [gezamenlijke] kopers en na het a.s. [notariële] transport eigenaren van de percelen:

[adressen 1 t/m 6] 374 (even nummers)

[adressen 7 en 8]

[adressen 9 t/m 14] (oneven nummers), [adressen 15 en 16]

[adres 17]

Allen gelegen te [stad 1]

waarin zij elk gerechtigd zullen zijn voor één/vijfde deel.

2. Zij hebben deze percelen aangekocht als belegging van kapitaal.

3. Zij wensen hun wederzijdse rechten en verplichtingen als volgt vast te leggen.

Zijn overeengekomen als volgt :

1. Partijen gaan met ingang van 27 september 1991 met elkaar een maatschap aan tot bestuur - beheer en beschikking - van de in de considerans genoemde onroerende goederen.

2. De maatschap is aangegaan voor onbepaalde tijd, en kan door elk der partijen middels opzegging aan de andere partijen beëindigd worden tegen het einde van een kalenderjaar met inachtneming van een termijn van drie maanden.

3. Elk der partijen brengt in de maatschap in zijn onverdeeld aandeel in de in de considerans omschreven onroerende goederen.

(…)

5. Met beheer is belast overeenkomstig de voorwaarden en tarieven van de Nederlandse Vereniging van Makelaars, N.V.M. en op basis van het betrokken modelcontract van die vereniging, het makelaarskantoor in onroerende goederen [verweerder 6] B.V. te ’[stad 2] .

6. Indien een der partijen zijn aandeel in de voormelde onroerende goederen geheel of gedeeltelijk wil vervreemden danwel de maatschap zijnerzijds beëindigd wordt, is hij, daaronder medebegrepen zijn erfgenamen verplicht dit aandeel of gedeelte daarvan te koop aan te bieden aan de andere partijen, elk voor één/vierde deel, tegen een prijs, door drie deskundigen – ten verzoeke van de meest gerede partij te benoemen door de voorzitter van de Kamer van Koophandel te ’[stad 2] – te bepalen. Indien geen overeenstemming over deze andere prijs kan worden bereikt; indien een van partijen niet wenst te kopen voor de vastgestelde of vast te stellen prijs, geld[t] ten aanzien van dit één/vierde deel vervolgens de gelijke verplichting jegens de eventueel wel [geïnteresseerde] partijen.

7. Alle baten en lasten worden gelijkelijk door partijen genoten en gedragen; kosten ten gevolge van enige opzegging zullen echter geheel ten laste van de opzeggende partij worden gebracht. (…)”.

3.5

Op 31 maart 1992 is [verweerder 6] overleden. Zijn echtgenote is op 20 oktober 2002 overleden. Daarna zijn [verweerders 5 t/m 7] gerechtigd geworden tot het één/vijfde aandeel in de Appartementen.

3.6

Op 27 maart 2006 heeft de toenmalige Duitse advocaat van [verzoeker] een brief gestuurd aan ‘[naam verweerder 6] Makelaars’ te [stad 2]. De brief bevat onder meer de volgende inhoud:

“(…) Mitglieder der Gesellschaft bürgerlichen Rechts [adressen 1 t/m 6] u.a., die sich auf die im Betreff genannten Liegenschaften bezieht, sind mein Mandant, die von Ihnen vertretenen Herrn [verweerder 4], und [verweerder 3] sowie [verweerder 1] sowie Herr [verweerder 6]. Der nähere Umfang des Grundbesitzes ergibt sich aus dem Eigendomsbeweis vom 03.10.1991.

Der Vertrauensverhältnis zwischen den Gesellschaftern ist zerrüttet. Unabhängig hiervon ist die Kündigung jederzeit möglich.

kündige

ich namens und Kraft Vollmacht meines Mandanten, Herrn [verzoeker], die Gesellschaft [adressen 1 t/m 6] u. a. mit sofortiger Wirkung. Die anliegende Vollmacht schliesst Kündigungsvollmacht ein.

Da die Gesellschaft damit aufgelöst ist, ist die Liquidation gemeinschaftliche Aufgabe aller Gesellschafter. Dies führt zur Verpflichtung der Gesellschafter, das Gesellschaftsvermögen in Geld umzusetzen. Sodann ist dieses, soweit erforderlich, zur Schuldentilgung zu verwenden. Ein Überschuss ist unter den Gesellschaftern zu verteilen.

Dementsprechend werden Sie/Ihre Mandanten aufgefordert, an der Veräußerung des Grundbesitzes mitzuwirken (…).”

3.7

In een brief van 9 november 2006 heeft [verzoeker] aan [verweerder 6] onder meer het volgende geschreven:

Betr.: Verkaufsangebot

(…) die im folgenden bezeichneten Gesellschaften bürgerlichen Rechts mit meinen benannten Anteilen sind durch den Unterzeichner gekündigt: (…)

4. 20% [adressen 1 t/m 6], [adressen 7 en 8], (…)

Ich biete Ihnen meine Anteile an den Gesellschaften hiermit zum Kauf an . (…)

Kommt es nicht zu einem Verkaufsabschluss sind Sie infolge der Kündigung der

Gesellschaften weiterhin zur Mitwirkung am Verkauf des Gesamtobjektes verpflichtet. (…)”.

3.8

[verzoeker] heeft tevens een brief met dezelfde inhoud gestuurd aan [echtgenote verweerder 4], de echtgenote van [verweerder 4].

3.9

Op 23 februari 2007 heeft de toenmalige advocaat van [verzoeker] in Nederland, een brief gestuurd aan [verweerder 5]. In de brief is onder meer het volgende vermeld:

“Hierbij kom ik terug op onze correspondentie en gesprekken van december jl.. Daarin kwam aan de orde, zoals ik U in mijn brief van 15 december jl. meedeelde, dat U tezamen met cliënt en anderen deelgenoot bent in enkele onroerende zaken, alsmede dat cliënt de desbetreffende Gesellschäfte wenst te beëindigen.

De onderhavige opzegging voor zover vereist heeft dan ook betrekking op de volgende objecten:

[adressen 1 t/m 6];

[adressen 7 en 8].

(…)

Zoals gemeld is door cliënt eerder al aan U meegedeeld dat de rechtsverhouding met U en de overige mede eigenaren wenst te beëindigen en mitsdien heeft opgezegd. Uitsluitend voor zover rechtens nog nodig zeg ik bij deze namens cliënt de rechtsverhouding met U en de overige mede eigenaren op met onmiddellijke ingang, althans met ingang van de eerst mogelijke datum. Tenslotte verzoek ik U mij de namen en adressen van Uw mede-erfgenamen op te geven. Ik zal hen voor zoveel nodig van het vorenstaande in kennis stellen (…)”.

3.10

[verzoeker] heeft op 4 september 2007 brieven gestuurd aan [verweerder 3], [verweerder 4] en zijn echtgenote en aan [verweerder 1] en zijn echtgenote. De brieven vermelden onder meer het volgende:

“(…) mit Schreiben vom 09.11.06 hatte ich Euch ein Verkaufsangebot für alle gemeinsamen Hollandimmobilien unterbreitet, was durch die GbR-Gesellschafter nicht angenommen wurde. Die Situation ist unverändert, die GbR-Gesellschaften sind rechtswirksam gekündigt. Ihr seid zur Mitwirkung an der Veräusserung der Immobilien verpflichtet, verweigert diese Mitwirkung jedoch. Ich biete Euch nunmehr erneut den Kauf meiner Anteile an den folgenden, gekündigten Gesellschaften an:

(…)

4. 20% [adressen 1 t/m 6], [adressen 7 en 8], (…)”.

3.11

Op 1 november 2007 heeft [verweerder 4] het economische eigendom van zijn één/vijfde aandeel in de Appartementen aan [verweerder 2] overgedragen.

3.12

Op 20 februari 2008 heeft [verweerder 1] het economische eigendom van de onverdeelde helft van zijn één/vijfde aandeel in de Appartementen aan [verweerder 2] overgedragen. Eveneens op 20 februari 2008 heeft [verweerder 3] het economische eigendom van zijn één/vijfde aandeel in de Appartementen aan [verweerder 1] overgedragen.

3.13

De toenmalige Duitse advocaat van [verzoeker] heeft op 4 december 2008 (wederom) een brief gestuurd aan ‘[naam verweerder 6] Makelaars’ en ‘Gleichlautend an’ [verweerder 5]. In de brief staat onder meer het volgende:

“Herr [verweerder 1] hat bekanntermaßen in Den Haag ein aus unserer Sicht völlig unnötiges (…) Auseinandersetzungsverfahren auch betreffend die GbR [adressen 1 t/m 6] u.a. angestrengt, an der auch Sie bzw. weitere Erben von Herrn [verweerder 6] (…) beteiligt sind.

Mein Mandant könnte sich vorstellen, seinen Anteil an Sie bzw. die Familie [naam verweerder 6] zu veräussern. Sie wären dann im Besitz von 40% der Anteile und hätten hierdurch eine gestärkte Gesellschafterposition und bessere Ausgangslage in den weiteren Auseinandersetzungen. (…)

Soweit Sie hieran Interesse haben, bittet mein Mandant um ein entsprechendes Angebot. Sie können dieses gerne an mich oder an den Kollegen Rijpstra, der Herrn [verzoeker] in den Niederlanden vertritt, richten. (…)”

3.14

Een door mr. Rijpstra namens [verzoeker] aan ‘[verweerder 6] Makelaars Taxateurs’ verstuurde brief van 15 november 2010 luidt onder meer als volgt:

“Hierbij bevestig ik dat ik uw brief (…) heb ontvangen. Ik heb deze doorgeleid aan cliënt en hij maakt ernstig bezwaar tegen het heden te houden van eigenarenoverleg (…).

Enig overleg over een te houden eigenarenvergadering is niet met client gepleegd. (…)

Indien er thans, zoals u in uw brief aangeeft, onderhoudswerkzaamheden noodzakelijk zijn, dient u dit voor de te houden eigenarenvergadering vooraf duidelijk aan te geven (…).”

3.15

Een door [verweerder 1] ondertekende volmacht d.d. 14 december 2010 luidt onder meer als volgt:

“Ondergetekende (…) verleent hierdoor volmacht aan (…) om namens hem (en bij wege van ondervolmacht ook namens [verweerder 3]) deel te nemen aan de vergadering van de maatschap [adressen 1 t/m 6]/Van Maanestraat te houden op 14 december 2010 (…).”

3.16

Op 23 april 2014 is [verweerder 4] overleden. De juridische eigendom van het één/vijfde aandeel van [verweerder 4] is daarna overgegaan op de erfgenamen van [verweerder 4].

3.17

Bij aktes van levering van 21 juli 2016 zijn ter zake de overdrachten genoemd in 3.11 en 3.12 ook de juridische eigendommen overgedragen aan [verweerder 2] respectievelijk [verweerder 1].

3.18

Bij akte van levering van 29 juni 2018 hebben [verweerders 5 t/m 7] hun één/vijfde aandeel in de Appartementen overgedragen aan [verweerder 2] en [verweerder 1].

3.19

[verzoeker] heeft naar aanleiding van een op 24 oktober 2018 daartoe verleend verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam ten laste van [verweerder 1] en [verweerder 2] (conservatoir) deelgenotenbeslag gelegd op de Appartementen.

4
Procedure bij de rechtbank
4.1

[verzoeker] heeft [verweerders 1 t/m 4] en [verweerders 5 t/m 7] gedagvaard en gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat de inschrijvingen van de op 21 juli 2016 en 29 juni 2018 verleden aktes van levering geen eigendomsverkrijging van kopers hebben bewerkstelligd wegens beschikkingsonbevoegdheid dan wel (ten aanzien van de levering tussen [verweerder 4] en [verweerder 2]) op grond van een ontoereikende volmacht. Subsidiair heeft [verzoeker] schadevergoeding gevorderd wegens een tekortkoming in de nakoming van de maatschapsovereenkomst en meer subsidiair verdeling van de maatschap, inhoudende vaststelling van deze verdeling op een wijze dat [verzoeker] - naast zijn oorspronkelijke 1/5e aandeel - 3/5e aandeel toebedeeld krijgt, althans dat hem en [verweerder 1] beiden aanvullend aan hun oorspronkelijke 1/5e aandeel, 3/8e aandeel worden toebedeeld, een en ander met veroordeling van [verweerders 1 t/m 4] en [verweerders 5 t/m 7] in de proceskosten.

4.4

[verweerders 1 t/m 4] hebben in reconventie gevorderd de vaststelling van de verdeling van de gemeenschap omvattende de Appartementen, met veroordeling van [verzoeker] in de kosten.

4.5

De rechtbank heeft in het bestreden tussenvonnis in conventie geoordeeld dat het primair, subsidiair en meer subsidiair gevorderde niet toewijsbaar is, dat de reconventionele vordering van [verweerder 1] en [verweerder 2] in beginsel toewijsbaar is, de zaak in reconventie naar de rol verwezen voor uitlating partijen, in beide procedures alle verdere beslissingen aangehouden en tussentijds hoger beroep opengesteld.

5
Vorderingen in hoger beroep
5.1

[verzoeker] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis. Hij heeft vier grieven aangevoerd en gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar de rechtbank Rotterdam om aldaar de procedure voort te zetten met inachtneming van het arrest van het hof, althans de vorderingen toe zal wijzen en de vorderingen in reconventie zal afwijzen met veroordeling van de verweerders in de proceskosten.

5.2

[verweerders 1 t/m 4] hebben de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden tussenvonnis en tot terugwijzing naar de rechtbank teneinde de procedure aldaar voort te zetten, met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van beide procedures.

5.3

[verweerders 5 t/m 7] hebben bij memorie van antwoord de grieven eveneens bestreden en hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van [verzoeker] in de kosten.Ter zitting hebben [verweerders 5 t/m 7] het hof verzocht om, met toepassing van art. 355 Rv, de tegen hen ingestelde vorderingen bij eindarrest af te wijzen, met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van beide instanties.

Overwegingen

6
Beoordeling in hoger beroep
Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht
6.1

Deze zaak heeft een internationaal karakter. Het hof dient daarom in hoger beroep ambtshalve te onderzoeken of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen. Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat die bevoegdheid is gegeven op grond van een (stilzwijgende, processuele) forumkeuze (art. 26 lid 1 Brussel I bis-Verordening). Met betrekking tot de vorderingen die zien op de onder 3.17 en 3.18 bedoelde beschikkingshandelingen en daaruit (al dan niet) voortgevloeide eigendomsverhoudingen van het in Rotterdam gelegen onroerend goed, is op grond van art. 24 lid 1 Brussel I bis-Verordening ook geen ander gerecht (exclusief) bevoegd dan het door partijen gekozen gerecht.

6.2

Tussen partijen is niet in geschil dat de toewijsbaarheid van de vorderingen naar Nederlands recht moet worden beoordeeld, zoals ook de rechtbank (in hoger beroep onbestreden) heeft vastgesteld. Ook het hof zal hiervan uitgaan.

Opzegging

6.3

Grief 1 komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat [verzoeker] de maatschap rechtsgeldig heeft opgezegd. Volgens de grief is niet voldaan aan het in 7A:1683 sub 3 jo. 3:37 lid 3 BW neergelegde vereiste dat de opzegging aan alle vennoten moet zijn gericht en dezen moet hebben bereikt. De brief van 23 februari 2007 is gestuurd naar [verweerder 5] en niet aan de erfgenamen. Op de in de brief gestelde vraag om de gegevens van de erfgenamen is niet gereageerd. De rechtbank is buiten de rechtsstrijd getreden door te oordelen dat geen van partijen de opzegging in twijfel zou hebben getrokken en kennelijk hebben geaccepteerd. Dat partijen niet op de opzegging hebben vertrouwd volgt uit het feit dat niemand [verzoeker] op nakoming van art. 6 van de maatschapsovereenkomst heeft aangesproken. Uit de aan de zoon van [verweerder 1] verstrekte volmacht blijkt ook dat van het voortbestaan van de maatschap werd uitgegaan, aldus (samengevat) de grief.

6.4

Het hof overweegt als volgt. Op grond van art. 7A:1683 sub 3 BW wordt een maatschap ontbonden door opzegging aan alle vennoten. Op grond van art. 3:37 lid 3 BW moet een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon hebben bereikt. De grief stelt aan de orde of de opzeggingsbrieven in dit geval alle vennoten hebben bereikt en daarmee aan de vereisten voor opzegging is voldaan.

6.5

[verzoeker] heeft niet betwist dat de onder 3.6 tot en met 3.10 bedoelde brieven zijn verstuurd naar de daarin genoemde adressen en daar zijn aangekomen. In de brief van 27 maart 2006 van de Duitse advocaat van [verzoeker] staat dat deze in naam van [verzoeker] de maatschap opzegt. Deze brief is gestuurd naar de toenmalige beheerder ‘[naam verweerder 6] Makelaars’, blijkens de inhoud van de brief in haar hoedanigheid van vertegenwoordiger van de overige in die brief met name genoemde (toenmalige) vennoten. Zoals door [verweerders 5 t/m 7] en [verweerders 1 t/m 4] bij memorie van antwoord en ter zitting is aangevoerd en door [verzoeker] niet (gemotiveerd) is betwist, verliep de zakelijke correspondentie destijds veelal via de beheerder. De brief is dan ook naar het voor maatschapsaangelegenheden zakelijk adres van de overige maten gestuurd. Daarnaast heeft ook de Nederlandse advocaat van [verzoeker] bij brief van 23 februari 2007 ‘voor zover nodig (…) de rechtsverhouding met U en de mede-eigenaren’ opgezegd. Die brief is gestuurd aan [verweerder 5], ditmaal ook in hoedanigheid van mede-erfgenaam. Dat in diezelfde brief nog is gevraagd om de adressen van de andere (mede)erfgenamen om hen ‘voor zoveel nodig’ op de hoogte te stellen en daarop niet is geantwoord, doet er niet aan af dat (ook) deze opzeggingsbrief tot de daarin bedoelde eigenaren, waaronder alle erfgenamen [naam verweerder 6], is gericht en hen heeft bereikt. Ook in de brief van 4 december 2008 is in verband met de ontbonden maatschap een aanbod tot overname van het aandeel van [verzoeker] gedaan aan zowel [verweerder 5] als de ‘weitere Erben von Herrn [verweerder 6]’. Verder heeft [verzoeker] in zijn brieven van 4 september 2007 aan [verweerder 3], [verweerder 4] en zijn echtgenote en aan [verweerder 1] en zijn echtgenote de maatschap ook jegens hen (nogmaals) opgezegd. Gelet op het voorgaande hebben de hiervoor genoemde brieven de geadresseerden, die de ontvangst ervan ook niet hebben betwist, bereikt (art. 3:37 lid 3 BW).

6.6

[verzoeker] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die meebrengen dat de geadresseerden uit de hiervoor genoemde brieven, in afwijking van de bewoordingen ervan, redelijkerwijs niet mochten begrijpen dat [verzoeker] de maatschapsovereenkomst had opgezegd en [verzoeker] de maatschap daarmee als ontbonden beschouwde. Voor de werking van een opzeggingsverklaring als eenzijdige rechtshandeling is, anders dan [verzoeker] lijkt te betogen, geen aanvaarding vereist.

6.7

Vast staat verder dat [verzoeker] in zijn brieven van 9 november 2006 en 4 september 2007 de overige eigenaren zijn aandeel te koop heeft aangeboden zonder overigens daarbij art. 6 van de maatschapsovereenkomst in acht te nemen. In de brieven van 4 september 2007 is namens [verzoeker] gewezen op de volgens de brief ‘onveranderde situatie dat de maatschap rechtsgeldig is opgezegd’. Ook uit deze verklaringen mochten de overige partijen redelijkerwijs begrijpen dat [verzoeker] de overeenkomst definitief had opgezegd en zich in zijn verhouding tot de overige (voormalige) maten niet langer gebonden achtte aan de inhoud daarvan. Daaraan doet niet af dat [verzoeker] destijds niet is aangesproken op nakoming van art. 6 van de maatschapsovereenkomst. Bovendien is gesteld noch gebleken dat art. 6 de overige vennoten verplichtte op een aanbod van de opzeggende partij in te gaan. De overige (voormalige) vennoten mochten, tot slot, ook uit de bewoordingen van de namens [verzoeker] gestuurde brief van 15 november 2010, waarin nog slechts sprake is van een ‘eigenarenoverleg’, begrijpen dat [verzoeker] de maatschap als ontbonden beschouwde. Tegen de voorgaande achtergrond is het feit dat in de door [verweerder 1] verleende volmacht wordt gesproken van de vergadering van de maatschap, onvoldoende om te kunnen oordelen dat de opzegging desondanks zonder rechtsgevolg is gebleven en de maatschapsovereenkomst, althans ten aanzien van [verzoeker], op oude voet is (of had moeten zijn) voortgezet.

6.8

Of de rechtbank op enkele in de grief genoemde punten buiten de rechtsstrijd van partijen zou zijn getreden, behoeft geen verdere bespreking. Deze omstandigheden maken in ieder geval in hoger beroep deel uit van de rechtsstrijd, waarop in het voorgaande is beslist. Grief 1 faalt derhalve.

Feitelijke situatie na opzegging; redelijkheid en billijkheid

6.9

Anders dan grief 2 betoogt, kan niet worden geoordeeld dat de rechtsverhouding tussen partijen op grond van de feitelijke gang van zaken na de (volgens [verzoeker] mislukte) opzegging onverminderd werd beheerst door de maatschapsovereenkomst. Zoals hiervoor is geoordeeld is van een mislukte opzegging geen sprake. Verder blijkt ook uit de in 2016 en 2018 plaatsgevonden overdrachten aan [verweerder 1] en [verweerder 2] dat de overige vennoten zich jegens [verzoeker] na diens opzegging niet langer gebonden achtten aan art. 6 van de maatschapsovereenkomst. [verzoeker] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om te kunnen oordelen dat een dergelijke gebondenheid – die erop neerkomt dat de verkochte aandelen eerst aan [verzoeker] hadden moeten worden aangeboden tegen een volgens een bepaalde procedure te bepalen prijs – daarnaast in dit geval uit de postcontractuele goede trouw voortvloeit.

6.10

Het hof is verder (ten overvloede) met de rechtbank van oordeel dat toepassing van artikel 6 van de maatschapsovereenkomst, verondersteld dat daaraan ondanks al het voorgaande nog betekenis toe zou komen, in dit geval ook naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het hof wijst in dat kader op de herhaalde opzeggingsbrieven van [verzoeker] en het feit dat hij in zijn eigen aanbiedingen bij herhaling art. 6 niet in acht heeft genomen. Daarmee heeft [verzoeker] bij de overige (voormalige) maten het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat de maatschapsovereenkomst en in het bijzonder art. 6 daarvan tussen partijen niet langer gold, althans dat hij op zijn beurt jegens hen geen beroep op die bepaling zou (kunnen) doen. Grief 3, die opkomt tegen het gelijkluidende oordeel van de rechtbank, faalt eveneens.

Vordering in reconventie

6.11

Grief 4 keert zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de vordering in reconventie in beginsel toewijsbaar is. Uit de toelichting op de grief blijkt dat deze geheel voortbouwt op de voorgaande grieven. Nu die grieven falen, faalt ook grief 4.

Conclusie en proceskosten

6.12

Het voorgaande betekent dat het bestreden tussenvonnis zal worden bekrachtigd.

6.13

De rechtbank heeft in conventie geoordeeld dat de primaire, subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen in conventie niet toewijsbaar zijn, maar heeft die beslissing niet in het dictum opgenomen en de zaak ook in conventie aangehouden. Nu het hoger beroep faalt en [verweerders 5 t/m 7] geen partij zijn in de procedure in reconventie, zal het hof de zaak tussen [verzoeker] en [verweerders 5 t/m 7], zoals ter zitting besproken, niet terugwijzen. De vorderingen jegens [verweerders 5 t/m 7], zullen in het dictum van dit arrest worden afgewezen en [verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van beide instanties worden veroordeeld.

6.14

In de procedure tussen [verzoeker] en [verweerders 1 t/m 4] zal het hof de zaak overeenkomstig de hoofdregel van art. 355 Rv., zoals gevorderd, terugwijzen naar de rechtbank om op de hoofdzaak te worden beslist. [verzoeker] zal in de zaak tegen [verweerders 1 t/m 4] als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Beslissing

7
Beslissing

Het hof:

In de zaak tussen [verzoeker] en [verweerders 5 t/m 7]:

- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van 24 maart 2021;

- wijst de vorderingen van [verzoeker] af;

- veroordeelt [verzoeker] in de kosten van beide instanties, aan de zijde van [verweerders 5 t/m 7] voor de eerste aanleg begroot op € 297,- voor verschotten en € 1.126,- voor salaris van de advocaat en voor het hoger beroep begroot op € 338,- voor verschotten en € 2.228,-voor salaris van de advocaat (2 punt x tarief II);

- verklaart bovenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

In de zaak tussen [verzoeker] en [verweerders 1 t/m 4]:

- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van 24 maart 2021 van de rechtbank Rotterdam;

- veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [verweerders 1 t/m 4] begroot op € 338,- voor verschotten en € 2.228,- voor salaris van de advocaat;

- wijst de zaak terug naar de rechtbank Rotterdam ter verdere afdoening met inachtneming van hetgeen in dit arrest is overwogen en beslist;

- verklaart dit arrest, voor zover het de proceskostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. B.J. Lenselink, A.D. Kiers-Becking en C.J.J.C. van Nispen en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2022 in aanwezigheid van de griffier.