Zoeken naar rechterlijke uitspraken en jurisprudentie

Via Uitspraken.nl kunt u eenvoudig zoeken in onze online uitspraken databank door het invoeren van één of meerdere trefwoorden. Het is uiteraard ook mogelijk om te zoeken op wetsartikelen, zaaknummer, ECLI nummer of het oude LJN nummer.

Hoger beroep Internationaal privaatrecht

5 september 2023
ECLI:NL:GHDHA:2023:1759

Op 5 september 2023 heeft de Gerechtshof Den Haag een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van internationaal privaatrecht, wat onderdeel is van het civiel recht. Het zaaknummer is 200.302.387/01, bekend onder ECLI code ECLI:NL:GHDHA:2023:1759. De plaats van zitting was Den Haag. De betrokken advocaten waren mr. G.C Haulussy en mr. I.P de Groot.

Soort procedure
Zaaknummer(s)
200.302.387/01
Datum uitspraak
5 september 2023
Datum gepubliceerd
8 september 2023
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht

Team Handel

Zaaknummer hof : 200.302.387/01

Zaaknummer rechtbank : C/10/600673 / HA ZA 20-693

Arrest van 5 september 2023

in de zaak van

[appellant]
,

wonend in

[woonplaats]
,

appellant,

advocaat: mr. G.C. Haulussy, kantoorhoudend in Rotterdam,

tegen

[verweerder]
,

wonend in

[woonplaats]
,

verweerder,

advocaat: mr. I.P. de Groot, kantoorhoudend in Rotterdam.

Het hof zal partijen hierna noemen

[appellant]
en
[verweerder]
.

1
De zaak in het kort
1.1

[verweerder]
en
[appellant]
waren ieder voor de helft eigenaar van een in Duitsland gelegen pand.
[verweerder]
heeft zijn helft verkocht aan
[appellant]
. Volgens
[verweerder]
heeft
[appellant]
een deel van de koopsom, groot € 75.000, nog niet betaald en hij eist dat
[appellant]
dat bedrag voldoet.
[appellant]
stelt zich op het standpunt dat
[verweerder]
geen vordering meer op hem heeft.

1.2

De rechtbank heeft

[verweerder]
in het gelijk gesteld en
[appellant]
veroordeeld tot betaling van € 75.000 met rente. Het hof komt tot dezelfde conclusie.

2
Procesverloop in hoger beroep
2.1

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:

de dagvaarding van 18 oktober 2021, waarmee

[appellant]
in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 juli 2021;

het arrest van dit hof van 28 december 2021, waarin een mondelinge behandeling is gelast;

het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 23 februari 2022;

de memorie van grieven van

[appellant]
, met bijlagen;

de memorie van antwoord van

[verweerder]
, met bijlagen.

3
Feitelijke achtergrond
3.1

Vanaf 2009 waren

[verweerder]
en
[appellant]
ieder voor de helft eigenaar van een onroerende zaak, gelegen in Duitsland aan de
[adres]
(hierna: het pand).

3.2

In 2016 zijn partijen in gesprek geraakt over de verkoop door

[verweerder]
van zijn helft van het pand aan
[appellant]
.

3.3

Per e-mail van 9 juni 2016 heeft

[appellant]
een concept overeenkomst naar
[verweerder]
gestuurd, met het volgende begeleidende bericht:

“Wil jij naar de door mij opgestelde concept overeenkomst kijken, waarna ik bij akkoord bevinding deze zal vertalen ten behoeve van de Duitse notaris.

De betaling van de koopsom staat op 2 weken na de datum van transport. Echter zodra fiat door de bank is gegeven, zal ik het bedrag per omgaande aan je overmaken.

Fiat van de bank heeft alles te maken met inschrijving in het Grundbuch. Met deze Overeenkomst in de hand kan de notaris daar nu reeds werk van maken dat er een voorlopige anmerkung komt.”

3.4

[verweerder]
en
[appellant]
hebben hun afspraken vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst van 10 juni 2016 (hierna: de koopovereenkomst). De koopovereenkomst luidt, voor zover van belang:

Artikel 1: Koopsom

Koper van verkoper koopt gelijk verkoper aan koper verkoopt en levert 50% van het onverdeelde eigendom van het pand

[adres]
, voor de prijs van € 255.000,00.

Artikel 2: Betaling van de koopsom

De in artikel een genoemde koopprijs zal als volgt worden voldaan;

- Schuldovername van 50 % van de thans bestaande financiering bij de Deutsche Bank thans groot € 134.515,72 door koper voor het aandeel van verkoper € 67.257,86.

- Door verrekening van de schuld van verkoper in de onverdeelde boedel ten bedrage van € 112.742,14, minnelijk bepaald.

- Door betaling aan verkoper door koper van € 75.000,00 te voldoen binnen 14 dagen na het passeren van de akte van levering op het door verkoper aangegeven bankrekening nummer bij de ABN Amro bank ten name van

[verweerder]
(…).

(…)

Artikel 3: Vrijwaring

(…)

3.5

Verkoper doet na het voldoen van een bedrag van € 75.000 afstand (…) van enige aanspraak op koper of het object

[adres]
.

Artikel 4: (…)

Koper en verkoper verklaren over en weer dat de enig bevoegd rechter bij eventuele geschillen zal zijn de rechtbank te Rotterdam.”

3.5

Op 18 augustus 2016 is de koopovereenkomst door een Duitse notaris vastgelegd in een notariële akte (hierna: de notariële akte). Deze akte bevat onder meer de volgende bepalingen, inhoudend dat partijen en een rechtskeuze doen voor Duits recht en dat de notaris zich ervan moet vergewissen dat de koopprijs is voldaan voordat hij de eigendomsoverdracht mag laten inschrijven in het “Grundbuch” (vergelijkbaar met het kadaster in Nederland):

“3.

Die Beteiligten vereinbaren für die nachfolgende Urkunde die Geltung deutschen Rechts.

(…)

§ 10 Kaufpreisüberwachung

Der Notar wird angewiesen, den Antrag auf Eigentumsumschreibung erst dann zu stellen und dem Grundbuchamt die zur Eigentumsumschreibung erforderlichen Unterlagen zu diesem Zweck erst dann vorzulegen, wenn der Notar sich durch eigenverantwortliche Prüfung von der Kaufpreiszahlung (…) überzeugt hat.

Dies ist insbesondere gegeven, wenn:

Der Verkäufer bestätigt hat, dass der Kaufpreis (…)in voller Höhe gezahlt wurde (…).

Der Nachweis der Teilaufpreiszahlung hinsichtlich des Teilbetrages von € 75.000,00 kann auch durch den Käufer durch Vorlage des Bestätigung durch die Bank, dass der Kaufpreis auf das angegebene Konto gezahlt wurde, erfolgen.”

3.6

Op 11 april 2017 heeft

[verweerder]
een schriftelijke verklaring voor de in Duitsland gevestigde notaris (hierna ook wel: de verklaring) ondertekend. De tekst van deze verklaring was door
[appellant]
opgesteld en houdt het volgende in:

“Hereby I declare Mr.

[verweerder]
(…) have no further demands of Mr.
[appellant]
, in relation with Notarial deed, dated August 18th 2016 (…).

I hereby request you to designate Mr.

[appellant]
as the full and sole owner of
[adres]
and to enroll him in the ‘Grundbuch’ as per the instructions of Mr.
[appellant]
.”

3.7

Op 27 april 2017 is de eigendomsoverdracht ingeschreven in het Grundbuch. Daarmee was de eigendomsoverdracht voltooid en is

[appellant]
volledig eigenaar van het pand geworden.

3.8

[appellant]
heeft het bedrag van € 75.000 niet overgeboekt naar de bankrekening van
[verweerder]
.

3.9

In oktober 2018 heeft

[verweerder]
[appellant]
verzocht om tot betaling van het bedrag van € 75.000 over te gaan.

3.10

Bij e-mail van 24 oktober 2018 heeft

[appellant]
aan
[verweerder]
onder meer het volgende geschreven:

“Ik ben bereid om afspraken met je te maken in het kader van een natuurlijke verplichting tegen bepaalde condities. Dit zijn afspraken die niet opeisbaar zijn door een curator, bij een eventueel faillissement en-of echtscheiding.

(…)

Ik doe je het navolgende voorstel;

Vanaf 1 februari 2019 neem ik de aflossingsverplichting van jou bij de ABN-AMRO over, uitgaand van een saldo van € 50.000,00. (…) Iedere maand zal ik aan de ABN-AMRO betalen een bedrag van € 750,00 (…).

Naast de overname van de aflossingsverplichting van 467,98, ga ik aan je een rentecompensatie vergoeden van 2% op jaarbasis (…)

(…)

(…) Ook over het netto bedrag van € 25.000,00 minus gedane aflossingen vergoed ik je 2 % op jaarbasis. Dit totdat het bedrag van € 75.000,00, welk bedrag ik als natuurlijke verplichting op mij neem.

(…)

Ik hoop met deze compensatie naar een passende oplossing gezocht te hebben.”

3.11

Bij e-mail van 12 februari 2019 heeft

[verweerder]
aan
[appellant]
het volgende meegedeeld:

“Jij bent mij € 75.000,00 schuldig voor de overdracht van het pand

[adres]
Duitsland. En er is geen sprake van een verrekening etc. Alle eventuele verrekeningen zijn verwerkt in de overeengekomen koopsom. En de uitdrukking van het hebben van een "natuurlijke verplichting" in plaats van een schuld is ook niet conform de afspraken. Voor de zoveelste keer vraag ik je daarom om met een redelijk voorstel te komen voor aflossing de overeengekomen koopsom van € 75.000,00. Ik denk dat je nu tijd genoeg hebt gehad. Zie ook jouw onderste zin in onderstaande e-mail dd. 06.06.2016 van jouw, waarin jij verklaart direct tot betaling over te gaan na overdracht.

Tevens in de bijlage het volgende:

1. jouw e-mail dd. 10.08.2016 met daarin jouw zin: “Daar is ook wat haast bij want de overdracht is gepland op 18 augustus. Ik wil graag mijn schuld aan jou zo spoedig mogelijk kwijten”

2. jouw e-mail dd. 11.07.2016 met daarin jouw zin: “Daarnaast heb ik ook jouw Swift/bic nummer nodig om je te kunnen uitbetalen”

3. koopovereenkomst 10.06.2016

4. verklaring aan de notaris

Dus uit alles blijkt dat wij een koopovereenkomst hebben met daarin de overeengekomen prijs en jouw belofte om snel tot betaling over te gaan.

Ik hoor graag op korte termijn hoe je dit wilt oplossen. Er staat van mijn kant absoluut niets open aan jouw, dat jij denkt te kunnen verrekenen (…)”

3.12

Bij e-mail van 19 april 2019 heeft

[verweerder]
aan
[appellant]
het volgende geschreven:

“(…) het lijkt er wederom op dat je dit alles in scène hebt gezet om onder je betalingsverplichting jegens mij van € 75.000,00 uit te komen. Je hebt ook daarover bij herhaling gezegd en bevestigd dat als ik de overdracht van mijn deel van het pand aan de

[adres]
aan jouw zou overdragen je direct tot betaling zou overgaan. Tot op heden echter alleen onzin briefjes van jouw ontvangen. En geen enkele betaling of aanstalten tot betaling heb mogen ontvangen (…)”

3.13

Per brief van 23 januari 2020 heeft de advocaat van

[verweerder]
[appellant]
in gebreke gesteld en hem tot 2 februari 2020 de tijd gegeven om het bedrag van € 75.000 te betalen.
[appellant]
heeft daar niet aan voldaan.

4
Procedure bij de rechtbank
4.1

[verweerder]
heeft
[appellant]
gedagvaard en gevorderd, kort gezegd en voor zover in hoger beroep van belang, dat
[appellant]
wordt veroordeeld tot betaling van € 88.154,04 (bestaande uit een hoofdsom van € 75.000 en rente berekend tot en met 1 september 2020), te vermeerderen met 4,12% rente (volgens Duits recht) vanaf 1 september 2020, met veroordeling van
[appellant]
in de proceskosten, ook te vermeerderen met 4,12% rente.

4.2

[verweerder]
legt aan zijn vordering ten grondslag dat
[appellant]
nog € 75.000 uit hoofde van de koopovereenkomst moet betalen.
[appellant]
betwist dat.

4.3

De rechtbank heeft de vordering van

[verweerder]
toegewezen en
[appellant]
in de proceskosten veroordeeld.

5
Beoordeling in hoger beroep
5.1

[appellant]
is in hoger beroep gekomen. Hij wil dat het hof de vordering van
[verweerder]
alsnog afwijst. Daarnaast eist hij dat het hof
[verweerder]
veroordeelt tot terugbetaling van het bedrag van € 96.907,01 dat
[appellant]
uit hoofde van het vonnis aan
[verweerder]
heeft betaald, met rente, en tot betaling van een bedrag van € 565,68, met rente, in verband met kosten die
[appellant]
heeft moeten maken voor de doorhaling van het beslag.

5.2

[appellant]
heeft verschillende bezwaren tegen het vonnis aangevoerd, die hieronder aan de orde komen voor zover ze van belang zijn voor de beslissing in hoger beroep.

Bevoegdheid Nederlandse rechter

5.3

Dit is een internationale zaak die gaat over de verkoop van een in Duitsland gelegen onroerend goed. Meer specifiek ziet de vordering van

[verweerder]
erop dat
[appellant]
de koopovereenkomst moet nakomen, in die zin dat
[appellant]
nog € 75.000 van de overeengekomen koopsom voor het reeds geleverde pand aan
[verweerder]
moet betalen.

5.4

Het hof moet ambtshalve nagaan of de Nederlandse rechter bevoegd is. Die vraag moet in dit geval worden beoordeeld aan de hand van de Verordening Brussel I bis. De Nederlandse rechter is bevoegd op grond van artikel 25 van deze verordening, aangezien partijen in artikel 4 van de koopovereenkomst een (geldige) forumkeuze hebben gedaan voor de rechtbank Rotterdam. Overigens zou de Nederlandse rechter, ook bij gebreke van een geldige (expliciete) forumkeuze, bevoegd zijn geweest op grond van artikel 4 van de Verordening Brussel I bis.

5.5

In hoger beroep voert

[appellant]
aan dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is in deze zaak. Volgens
[appellant]
valt de zaak namelijk onder artikel 24 sub 1 van de Verordening Brussel I bis. Dit artikel bepaalt dat voor zakelijke rechten op onroerende goederen bij uitsluiting bevoegd is de rechter van de lidstaat waar het onroerend goed gelegen is. Dat betekent volgens
[appellant]
dat de Duitse rechter exclusief bevoegd is en dat de Nederlandse rechter zich onbevoegd moet verklaren.

5.6

Het hof verwerpt dat standpunt. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU ziet deze bepaling alleen op vorderingen die een zakelijk recht op onroerend goed betreffen en “ertoe strekken de omvang, de hoedanigheid, de eigendom of het bezit van een onroerend goed of het bestaan van andere zakelijke rechten op dit onroerende goed vast te stellen en om de rechthebbenden de bescherming van de aan hun titel verbonden bevoegdheid te verzekeren”. De zaak tussen

[verweerder]
en
[appellant]
gaat over de vordering van
[verweerder]
die erop is gericht dat
[appellant]
nog een deel van de koopsom voor het reeds geleverde pand betaalt. Daarbij wil
[verweerder]
niet de reeds uitgevoerde eigendomsoverdracht aan
[appellant]
aantasten. Deze zaak valt daarmee niet onder de hiervoor beschreven reikwijdte van artikel 24 sub 1 Verordening Brussel I bis.

Toepasselijk recht

5.7

Partijen hebben in hoger beroep terecht niet bestreden dat de vraag welk recht van toepassing is op de verbintenissen uit hoofde van de koopovereenkomst met betrekking tot het in Duitsland gelegen onroerend goed, moet worden beantwoord aan de hand van de Verordening Rome I, en dat de koopovereenkomst op grond van artikel 3 Rome I wordt beheerst door Duits recht vanwege de gedane rechtskeuze.

5.8

Artikel 18 Rome I bevat regels met betrekking tot bewijs. Lid 1 van dit artikel bepaalt dat het recht dat de verbintenis uit overeenkomst beheerst (hier Duits recht), van toepassing is voor zover dat recht ter zake van verbintenissen uit overeenkomst wettelijke vermoedens vestigt of de bewijslast regelt.

5.9

Voor de verdeling van de bewijslast houdt deze bepaling in dat deze alleen wordt beheerst door Duits recht als dat recht bijzondere regels van bewijslastverdeling bevat die betrekking hebben op verbintenissen uit overeenkomst in het algemeen of het specifieke type overeenkomst dat in dit geval aan de orde is. Voor zover dat niet het geval is, wordt de bewijslastverdeling, evenals de stelplicht, beheerst door de lex fori, dus hier het Nederlandse (proces)recht.

Moet

[appellant]
nog € 75.000 betalen aan
[verweerder]
?

5.10

De centrale vraag is ook in hoger beroep of

[appellant]
nog een deel van de koopsom, groot € 75.000, aan
[verweerder]
moet betalen.

5.11

Over dat deel van de koopsom is in de tussen

[appellant]
en
[verweerder]
gesloten schriftelijke koopovereenkomst van 10 juni 2016 het volgende bepaald:
[appellant]
zal aan
[verweerder]
€ 75.000 betalen, te voldoen binnen 14 dagen na het passeren van de akte van levering op het door
[verweerder]
aangegeven bankrekening nummer bij de ABN Amro bank (artikel 2 van de koopovereenkomst, hiervoor weergegeven bij 3.4). Tussen partijen is niet in geschil dat
[appellant]
het bedrag niet naar de bankrekening van
[verweerder]
heeft overgeboekt.

5.12

[appellant]
betoogt echter dat
[verweerder]
desondanks niets meer van hem te vorderen heeft en dat de vordering van
[verweerder]
van € 75.000 teniet is gegaan. Uit de memorie van grieven nr. 62, in combinatie met de conclusie van antwoord nrs. 3, 12 en 19, begrijpt het hof dat
[appellant]
hiertoe het volgende stelt. De vordering van
[verweerder]
is verrekend met vorderingen van
[appellant]
.
[appellant]
had namelijk over de jaren voorafgaand aan de totstandkoming van de koopovereenkomst aanzienlijke bedragen aan
[verweerder]
voorgeschoten. Partijen hebben daarom afgesproken dat
[verweerder]
kwijting zal verlenen voor de financiële verplichtingen van
[appellant]
uit hoofde van de koopovereenkomst en dat
[appellant]
het bedrag van € 75.000 niet meer aan
[verweerder]
zal overboeken. Dit is in lijn met de door
[verweerder]
aan de notaris gegeven verklaring van 11 april 2017 dat hij geen verdere aanspraken meer heeft op
[appellant]
uit hoofde van de notariële akte van 18 augustus 2016, aldus nog steeds
[appellant]
.

5.13

[verweerder]
betwist dat sprake is van verrekening en dat hij kwijting heeft verleend voor de resterende koopsom van € 75.000. Volgens hem is het anders gegaan. Volgens de koopovereenkomst had
[appellant]
dit bedrag van € 75.000 uiterlijk 14 dagen na de notariële akte, dus uiterlijk 1 september 2016, aan
[verweerder]
moeten betalen, waarna de inschrijving in het Grundbuch had kunnen plaatsvinden. Nadat de notariële akte was gepasseerd en voordat inschrijving in het Grundbuch plaatsvond, liet
[appellant]
aan
[verweerder]
weten dat hij een financiering rond moest krijgen voordat hij
[verweerder]
€ 75.000 kon betalen, en dat daarvoor vereist was dat
[appellant]
als eigenaar ingeschreven stond in het Grundbuch. Om dit te regelen was het volgens
[appellant]
noodzakelijk dat
[verweerder]
de bij 3.6 weergegeven verklaring naar de notaris zou sturen. Het doel van deze verklaring was niet om een afspraak tussen partijen vast te leggen dat
[verweerder]
niets meer van
[appellant]
te vorderen had en/of dat
[verweerder]
aan
[appellant]
kwijting verleende voor de vordering, maar om de notaris ertoe te bewegen om de eigendomsoverdracht te bewerkstelligen zonder dat de afgesproken € 75.000 daadwerkelijk betaald was. Echter, ook na de inschrijving in het Grundbuch heeft
[appellant]
het bedrag van € 75.000 niet aan
[verweerder]
betaald.
[appellant]
liet in de periode daarna weten niet te kunnen betalen omdat het financieel allemaal wat tegen zou zitten. Na heel wat respijt te hebben gegeven, heeft
[verweerder]
in oktober 2018
[appellant]
verzocht tot betaling over te gaan, maar dat heeft
[appellant]
niet gedaan.

5.14

De algemene vraag welke partij hier de stelplicht en bewijslast heeft, moet worden beantwoord aan de hand van het Nederlandse procesrecht (zie hiervoor bij 5.9). Het verweer van

[appellant]
dat de vordering van
[verweerder]
van € 75.000 teniet is gegaan, is een bevrijdend verweer.
[appellant]
heeft daarvan de stelplicht en bewijslast. Het is dus aan
[appellant]
om voldoende te onderbouwen - en als daaraan wordt toegekomen: te bewijzen - dat partijen, in afwijking van de afspraak over betaling van het bedrag van € 75.000 in de koopovereenkomst, nader zijn overeengekomen dat
[verweerder]
kwijting zou verlenen voor dit bedrag omdat het verrekend is met vorderingen van
[appellant]
op
[verweerder]
.

5.15

Ter onderbouwing van zijn verweer wijst

[appellant]
op de door
[verweerder]
ondertekende, aan de Duitse notaris gerichte verklaring waarin
[verweerder]
tegenover de notaris verklaart geen verdere aanspraken te hebben op
[appellant]
uit hoofde van de notariële akte. Partijen zijn het er niet over eens welk recht van toepassing is op deze verklaring en de bewijskracht ervan: Duits recht (
[appellant]
) of Nederlands recht (
[verweerder]
).

5.16

Het hof overweegt dat dit punt, gelet op de anti-kiesregel, niet beslist hoeft te worden. In dit geval maakt het namelijk niet uit welk rechtstelsel van toepassing is. Immers, volgens geen van deze rechtsstelsels is het zo dat met deze aan de notaris gerichte verklaring onomstotelijk is komen vast te staan, in de relatie tussen

[appellant]
en
[verweerder]
, dat
[verweerder]
niets meer van
[appellant]
te vorderen heeft uit hoofde van de koopovereenkomst. Anders gezegd, in geen van beide rechtsstelsels is het zo dat
[appellant]
door de enkele overlegging van deze aan de notaris gerichte verklaring al definitief heeft aangetoond dat - in de verhouding van
[appellant]
tot
[verweerder]
- de vordering van
[verweerder]
van € 75.000 teniet is gegaan, zonder dat
[verweerder]
daar nog iets tegenin kan brengen. De vraag of
[verweerder]
daarbij volgens het toepasselijke recht alleen maar tegenbewijs hoeft te leveren, in de zin dat hij de stelling van
[appellant]
dat
[verweerder]
geen aanspraken meer op hem heeft alleen maar hoeft te ontkrachten, of dat de verklaring een omkering van de bewijslast teweeg brengt, zodat op
[verweerder]
de stelplicht en bewijslast komt te rusten dat hij nog € 75.000 tegoed heeft, hoeft in dit geval niet te worden beantwoord. In beide gevallen is de uitkomst namelijk hetzelfde: in beide gevallen heeft
[appellant]
, tegenover dat wat
[verweerder]
naar voren heeft gebracht, zijn standpunt dat de vordering van € 75.000 teniet is gegaan onvoldoende onderbouwd.

5.17

Het hof komt tot dit oordeel op grond van het volgende:

[appellant]
stelt dat partijen zijn overeengekomen dat
[verweerder]
kwijting verleent voor het bedrag van € 75.000 in verband met verrekening met tegenvorderingen van
[appellant]
.
[appellant]
heeft echter geen enkel verder detail gegeven over hoe en waar die afspraak is gemaakt (telefonisch, tijdens een fysieke bespreking) en wanneer dat precies zou zijn gebeurd. Van
[appellant]
mocht worden verwacht dat hij meer details hierover zou verstrekken, en dat heeft hij niet gedaan.

Opmerkelijk is dat tussen

[appellant]
en
[verweerder]
niet schriftelijk is vastgelegd welke schulden in het kader van de gestelde afspraak precies door verrekening teniet zijn gegaan.
[appellant]
, die helemaal als boekhouder doordrongen moest zijn van het belang van duidelijke vastlegging daarvan, heeft niet uitgelegd waarom dat niet is gebeurd.

[appellant]
stelt dat er is verrekend met vorderingen die
[appellant]
al op
[verweerder]
had in de periode vóór het sluiten van de koopovereenkomst op 10 juni 2016. Dit valt moeilijk te rijmen met het feit dat in de koopovereenkomst is bepaald dat een deel van de koopsom, vastgesteld op een bedrag van € 112.724,14, wordt voldaan door verrekening met de schuld van
[verweerder]
aan
[appellant]
. Dat partijen zouden zijn overeengekomen om in het kader van voldoening van de koopsom ook nog andere schulden te verrekenen die al bestonden vóór het sluiten van de koopovereenkomst, ligt niet voor de hand.
[appellant]
heeft niet (afdoende) weten uit te leggen waarom dat toch zo zou zijn gebeurd. Wat
[appellant]
hierover tijdens de zitting bij de rechtbank heeft verklaard komt erop neer dat al vóór ondertekening van de koopovereenkomst duidelijk was dat nog meer bedragen verrekend moesten worden, maar dat partijen toch het door
[appellant]
aan
[verweerder]
te betalen bedrag van € 75.000 in de koopovereenkomst hebben gezet, “omdat de bank een raar beeld zou krijgen als hij zou vertellen dat hij nog een bedrag van € 75.000 kreeg van
[verweerder]
waar nog allemaal voorwaarden aan vast zaten”. Het hof acht deze uitleg dermate vaag en ondoorzichtig, dat dit niet kan kwalificeren als een steekhoudende uitleg.

Een belangrijke ondersteuning voor de stelling van

[verweerder]
dat de vordering van € 75.000 niet teniet is gegaan, is de e-mail van
[appellant]
aan
[verweerder]
van 24 oktober 2018 (weergegeven bij 3.10). Nadat
[verweerder]
om betaling van de resterende koopsom van € 75.000 heeft gevraagd, antwoordt
[appellant]
dat hij bereid is om afspraken te maken “in het kader van een natuurlijke verplichting”, waarna hij voorstelt dat hij in de loop der tijd verschillende bedragen voor
[verweerder]
zal gaan betalen totdat het bedrag van € 75.000 is voldaan. Als juist zou zijn dat partijen eerder waren overeengekomen dat de vordering van € 75.000 al teniet was gegaan door verrekening en
[verweerder]
kwijting had verleend voor dat bedrag, dan zou toch voor de hand hebben gelegen dat
[appellant]
op die afspraak had gewezen en had geantwoord dat hij helemaal geen € 75.000 meer verschuldigd was aan
[verweerder]
. De uitleg van
[appellant]
dat hij dit voorstel “uit coulance” zou hebben gedaan, “omdat hij dacht dat slecht ging met het bedrijf van
[verweerder]
en hij hem wilde helpen” acht het hof volstrekt onvoldoende als verklaring voor deze e-mail.

5.18

De door

[verweerder]
ondertekende verklaring voor de notaris legt tegenover de hiervoor genoemde punten, ook in onderlinge samenhang beschouwd, onvoldoende gewicht in de schaal. De lezing van
[verweerder]
over deze verklaring (weergegeven bij 5.13) wordt namelijk in sterke mate ondersteund door de hiervoor genoemde punten, terwijl
[appellant]
zijn stelling dat de verklaring de werkelijke situatie weergeeft omdat
[verweerder]
ermee had ingestemd dat het bedrag van € 75.000 verrekend zou worden, niet van een enige steekhoudende nadere onderbouwing heeft weten te voorzien. Omdat
[appellant]
niet heeft voldaan aan zijn stelplicht, wordt hij niet toegelaten tot het leveren van (tegen)bewijs. Voor zover het zo zou zijn dat de bewijslast op
[appellant]
is blijven rusten, geldt bovendien dat het hof niet aan bewijslevering toekomt omdat het door
[appellant]
gedane bewijsaanbod onvoldoende concreet is, en daarmee niet voldoet aan de eisen die in hoger beroep aan een bewijsaanbod worden gesteld.

5.19

De conclusie tot zover is dat is komen vast te staan dat

[verweerder]
nog € 75.000 tegoed had van
[appellant]
uit hoofde van de koopovereenkomst.

5.20

[appellant]
heeft als verweer tegen de betaling van het bedrag van € 75.000 vervolgens nog aangevoerd dat die vordering van
[verweerder]
dan in ieder geval alsnog in deze procedure verrekend moet worden met een tegenvordering van totaal € 79.374,77 van
[appellant]
op
[verweerder]
. Het hof oordeelt dat dat niet opgaat, omdat de door
[appellant]
gestelde tegenvordering niet eenvoudig is vast te stellen (artikel 6:136 BW): deze tegenvordering is betwist door
[verweerder]
en aan de hand van de door
[appellant]
overgelegde stukken kan het hof niet met een voldoende mate van zekerheid vaststellen dat wel sprake is van een dergelijke tegenvordering.

5.21

De conclusie is dat het hoger beroep van

[appellant]
niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigen. De vorderingen van
[appellant]
tot terugbetaling en vergoeding van de kosten van het beslag (zie 5.1) worden afgewezen.

5.22

Het hof zal

[appellant]
als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

6
Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 juli 2021;

wijst af wat

[appellant]
in hoger beroep heeft gevorderd;

veroordeelt

[appellant]
in de proceskosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van
[verweerder]
begroot op € 772 aan griffierecht en € 4.314 aan salaris voor de advocaat, en op € 173 aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 90 indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 90, na de datum van betekening moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met 4,12 % rente (naar Duits recht) vanaf het einde van deze termijn van 14 dagen tot aan de dag van voldoening;

verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mr. H.J.M. Burg, mr. M.Y. Bonneur en mr. L.M. van Bochove en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2023 in aanwezigheid van de griffier.

Zie onder meer HvJ EU 17 december 2015, C-605/14, ECLI:EU:C:2015:833 (Komu e.a.), punt 26.

Zie ook

Oozo.nl
Weten wat er in jouw buurt of straat gebeurt?
FaillissementsDossier.nl
Alle faillissementen en surseances in Nederland
FaillissementsDossier.be
Alle faillissementen en opschortingen in België
ProcedureCollective.fr
Alle faillissementen in Frankrijk
DatIsSlimBedacht.nl
Tips - Ideeën - Slimmigheden
  • Uitspraken.nl is een produkt van Binq Media B.V. - Mart Smeetslaan 1, 1217 ZE Hilversum - Kvk nummer 54506158