Rolnummer: 22-002827-20
Parketnummer: 10-960184-18
Datum uitspraak: 7 juni 2022
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 oktober 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting
Vught, Nieuw Vosseveld Bijzondere Afdeling te Vught.
Ter bevordering van de leesbaarheid van het arrest is hieronder een lijst van gebruikte afkortingen opgenomen.
AIVD Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
AOT Afstemmingsoverleg Terrorisme
CTIVD Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en
Veiligheidsdiensten
DSI Dienst Speciale Interventies
EVRM Europees Verdrag tot bescherming van de rechten
van de mens en de fundamentele vrijheden
LHBT Lesbisch Homoseksueel Biseksueel Transgender
LOVJ Landelijk Officier van Justitie
terrorismebestrijding, inlichtingen- en
veiligheidsdiensten en WOD
OVC Opname vertrouwelijke communicatie
RC rechter-commissaris
MIVD Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
Sr Wetboek van Strafrecht
Sv Wetboek van Strafvordering
Wiv 2002 Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
2002
Wiv 2017 Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
2017
WOD Werken onder Dekmantel
Het hof zal in dit arrest de volgende onderwerpen behandelen:
Onderzoek van de zaak p. 3
Procesgang p. 3
Tenlastelegging p. 3
Gevoerde verweren p. 9
Inleiding
4.1 De infiltratie p. 11
Inleiding
Het ambtsbericht van de AIVD
Het voortraject
Tussenconclusie
4.2 Parallel onderzoek door AIVD en Openbaar
Ministerie p. 15
Beïnvloeding door het politieonderzoek
Tussenconclusie
Beïnvloeding opsporingsonderzoek
Conclusie
4.3 Uitlokking p. 24
Inleiding
Verslaglegging
Conclusie
Uitlokking politie-infiltrant
Conclusie
5. Vordering van de advocaat-generaal p. 31
6. Het vonnis waarvan beroep p. 32
7. Vrijspraak p. 32
8. Bewezenverklaring p. 32
9. Bewijsvoering p. 34
10. Nadere (bewijs)overwegingen feiten 1 en 2 p. 35
Inleiding
Feiten waarvan het hof uitgaat
Vrijspraak feit 1 primair
Medeplichtigheid voorbereidingshandelingen
(feit 1 subsidiair)
Nadere bewijsoverweging feit 2
11. Voorwaardelijk verzoek p. 46
12. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde p. 47
13. Strafbaarheid van de verdachte p. 47
14. Motivering straf en maatregel p. 47
15. Toepasselijke wettelijke voorschriften p. 51
16. Beslissing p. 51
Aan de verdachte is - na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering - tenlastegelegd dat:
1.
primair
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 01 januari 2018 tot en met 27 september 2018 te Arnhem en/of Rotterdam en/of Huissen en/of Vlaardingen en/of Utrecht en/of Weert en/of Breda en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter voorbereiding van het/de misdrijf/misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten:
-moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 juncto 83 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
-het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is, zoals bedoeld in artikel 157 sub 1 en 2 van het Wetboek van Strafrecht, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht),
opzettelijk een of meer Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e) (vuur)wapen(s) en/of een of meer (hand)vuurwapen(s) en/of grondstoffen voor een of meer (auto)bom(men) en/of grondstoffen voor explosieven voor in een of meer bomvest(en), te weten: kunstmest en/of zoutzuur en/of waterstofperoxide en/of aceton, bestemd tot het begaan van dat/die misdrijf/misdrijven, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
subsidiair
[verdachte 1] en/of [verdachte 2] en/of [verdachte 3] en/of [verdachte 4] en/of [verdachte 5] op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 01 januari 2018 tot en met 27 september 2018 te Arnhem en/of Rotterdam en/of Huissen en/of Vlaardingen en/of Utrecht en/of Weert en/of Breda en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter voorbereiding van het/de misdrijf/misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten:
-moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 juncto 83 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
-het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is, zoals bedoeld in artikel 157 sub 1 en 2 van het Wetboek van Strafrecht, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht),
opzettelijk een of meer Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e) (vuur)wapen(s) en/of een of meer (hand)vuurwapen(s) en/of grondstoffen voor een of meer (auto)bom(men) en/of grondstoffen voor explosieven voor in een of meer bomvest(en), te weten: kunstmest en/of zoutzuur en/of waterstofperoxide en/of aceton, bestemd tot het begaan van dat/die misdrijf/misdrijven, hebben/heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden hebben/heeft gehad,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf(ven) verdachte op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 01 januari 2018 tot en met 27 september 2018 te Arnhem en/of Rotterdam en/of Huissen en/of Vlaardingen en/of Utrecht en/of Weert en/of Breda en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- daarvoor financiële middelen ter beschikking te stellen, en/of
- voornoemde [verdachte 1] en/of [verdachte 2] en/of [verdachte 3] en/of [verdachte 4] en/of [verdachte 5] te vervoeren naar en/of te vergezellen bij bijeenkomsten/gesprekken die daarover gingen, en/of
- voornoemde [verdachte 1] te vervoeren naar en/of te assisteren en/of te vergezellen bij het ophalen van de genoemde kunstmest;
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 01 januari 2018 tot en met 27 september 2018 te Arnhem en/of Rotterdam en/of Huissen en/of Vlaardingen en/of Utrecht en/of Weert en/of Breda en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk met het oogmerk ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het (meermalen) te plegen misdrij(f)(ven) omschreven in artikel 83 en/of 157 en/of 176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van Strafrecht, te weten:
-moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk, en/of
-het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
-een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan zich en/of anderen heeft verschaft en/of heeft trachten te verschaffen en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, (telkens)
ten behoeve van een of meer (te plegen) aanslag(en) op een of meer locatie(s) en/of een of meer perso(o)n(en) in Nederland, waarbij gebruik gemaakt zou moeten worden van een of meer Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e) (vuur)wapen(s) en/of een of meer (hand)vuurwapen(s) en/of een of meer bomvest(en) en/of een of meer (auto)bom(men) en/of een of meer handgrana(a)t(en)
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk eigen gemaakt, en/of
B. tijdens/middels een of meer ontmoeting(en) en/of telefonische en/of digitale contact(en) (waaronder Telegram) (versluierd) gesproken over en/of plannen gemaakt met betrekking tot (de voorbereiding van) een of meer (te plegen) aanslag(en), en/of
C. een of meer perso(o)n(en) benaderd en/of laten benaderen om (gezamenlijk) een of meer aanslag(en) te plegen op een of meer locatie(s), en/of
D. zich laten informeren over en/of op internet gezocht naar (de levering van) de grondstoffen voor een of meer autobom(men) en/of (de aanschaf van) de grondstoffen voor explosieven in een of meer bomvest(en), en/of (de levering van) een of meer Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e) vuurwapen(s) en/of (de levering van) een of meer (hand)vuurwapen(s) en/of (de levering van) een of meer handgrana(a)t(en), en/of
E. (op internet) gezocht naar een of meer doel(en) en/of locatie(s) voor een of meer (te plegen) aanslag(en), en/of
F. aangeschaft en/of laten leveren en/of voorhanden gehad een of meer Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e) (vuur)wapen(s) en/of een of meer (hand)vuurwapen(s) en/of grondstoffen voor een of meer (auto)bom(men) en/of grondstoffen voor explosieven voor in een of meer bomvest(en), te weten: kunstmest en/of zoutzuur en/of waterstofperoxide en/of aceton, en/of
G. zich laten trainen en/of geoefend in/met het gebruik van een of meer Kalasjnikovs), althans een of meer automatisch(e) vuurwapen(s) en/of een of meer (hand)vuurwapen(s) en/of een of meer bomvest(en), en/of
H. financiële middelen ter beschikking gesteld, en/of
I. een of meer mededader(s) vervoerd en/of vergezeld bij bijeenkomsten/gesprekken die betrekking hadden op het (gezamenlijk) een of meer aanslag(en) plegen op een of meer locatie(s), en/of
J. een of meer mededader(s) vervoerd naar en/of geassisteerd en/of vergezeld bij het ophalen van kunstmest bestemd voor een of meer autobom(men);
primair
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2018 tot en met 27 september 2018 te Arnhem en/of Rotterdam en/of Huissen en/of Vlaardingen en/of Utrecht en/of Weert en/of Breda en/of elders in Nederland,
met een of meer mededader(s), waaronder (in elk geval) [verdachte 1] (geboren op [geboortedag] 1984) en/of [verdachte 2] (geboren op [geboortedag] 1997) en/of [verdachte 3] (geboren op [geboortedag] 1997) en/of [verdachte 5] (geboren op [geboortedag] 1997) en/of [verdachte 4] (geboren op [geboortedag] 1992),
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, namelijk
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan net een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht), en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht), en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 juncto 83 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerdervermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a en/of 96 lid 2), en/of E. het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of van munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet Wapens en Munitie);
[verdachte 1] en/of [verdachte 2] en/of [verdachte 3] en/of [verdachte 4] en/of [verdachte 5] in of omstreeks de periode van 01 januari 2018 tot en met 27 september 2018 te Arnhem en/of Rotterdam en/of Huissen en/of Vlaardingen en/of Utrecht en/of Weert en/of Breda en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
hebben deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, namelijk
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan net een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht), en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht), en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 juncto 83 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerdervermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a en/of 96 lid 2), en/of E. het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of van munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet Wapens en Munitie);
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf(ven) verdachte op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 01 januari 2018 tot en met 27 september 2018 te Arnhem en/of Rotterdam en/of Huissen en/of Vlaardingen en/of Utrecht en/of Weert en/of Breda en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk, gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- financiële middelen ter beschikking te stellen, en/of
- voornoemde [verdachte 1] en/of [verdachte 2] en/of [verdachte 3] en/of [verdachte 4] en/of [verdachte 5] te vervoeren naar en/of te vergezellen bij bijeenkomsten/gesprekken die betrekking hadden op het (gezamenlijk) een of meer aanslag(en) plegen op een of meer locatie(s), en/of
- voornoemde [verdachte 1] te vervoeren naar en/of te assisteren en/of te vergezellen bij het ophalen van kunstmest bestemd voor een of meer autobom(men).
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair
[verdachte 1] en/of [verdachte 2] en/of [verdachte 3] en/of [verdachte 4] en/of [verdachte 5] op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 01 januari juni 2018 tot en met 27 september 2018 te Arnhem en/of Rotterdam en/of Huissen en/of Vlaardingen en/of Utrecht en/of Weert en/of Breda en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter voorbereiding van het/de misdrijf/misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten:
-moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 juncto 83 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
-het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is, zoals bedoeld in artikel 157 sub 1 en 2 van het Wetboek van Strafrecht, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht),
opzettelijk een of meer Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e) (vuur)wapen(s) en/of een of meer (hand)vuurwapen(s) en/of grondstoffen voor een of meer (auto)bom(men) en/of grondstoffen voor explosieven voor in een of meer bomvest(en), te weten: kunstmest en/of zoutzuur en/of waterstofperoxide en/of aceton, bestemd tot het begaan van dat/die misdrijf/misdrijven, hebben/heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden hebben/heeft gehad,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf(ven) verdachte op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 01 januari juni 2018 tot en met 27 september 2018 te Arnhem en/of Rotterdam en/of Huissen en/of Vlaardingen en/of Utrecht en/of Weert en/of Breda en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest, door
- daarvoor financiële middelen ter beschikking te stellen, en/of
- voornoemde [verdachte 1] en/of [verdachte 2] en/of [verdachte 3] en/of [verdachte 4] en/of [verdachte 5] te vervoeren naar en/of te vergezellen bij bijeenkomsten/gesprekken die daarover gingen, en/of
- voornoemde [verdachte 1] te vervoeren naar en/of te assisteren en/of te vergezellen bij het ophalen van de genoemde kunstmest;
2.
primair
hij in of omstreeks de periode van 01 januari juni 2018 tot en met 27 september 2018 te Arnhem en/of Rotterdam en/of Huissen en/of Vlaardingen en/of Utrecht en/of Weert en/of Breda en/of elders in Nederland,
met een of meer mededader(s), waaronder (in elk geval) [verdachte 1] (geboren op [geboortedag] 1984) en/of [verdachte 2] (geboren op [geboortedag] 1997) en/of [verdachte 3] (geboren op [geboortedag] 1997) en/of [verdachte 5] (geboren op [geboortedag] 1997) en/of [verdachte 4] (geboren op [geboortedag] 1992),
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, namelijk
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan nmet een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht), en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht), en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 juncto 83 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a en/of 96 lid 2), en/of E. het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of van munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet Wapens en Munitie).
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen
10
Nadere (bewijs)overwegingen feiten 1 en 2
De verdachte wordt -kort samengevat- in verschillende varianten verweten:
betrokkenheid bij de voorbereiding tot moord en/of opzettelijke brandstichting en/of een ontploffing teweeg brengen met terroristisch oogmerk (feit 1);
deelname (in enigerlei vorm) aan een organisatie met een terroristisch oogmerk (feit 2).
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot, kort gezegd en in de samenvatting van het Openbaar Ministerie, bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid aan het voorbereiden van moord met een terroristisch oogmerk en het onder 2 primair tenlastegelegde deelnemen aan een terroristische organisatie.
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak van beide tenlastegelegde feiten bepleit.
Feiten waarvan het hof uitgaat
Bij de beoordeling van het voorhanden zijnde bewijs ten aanzien van de eventuele betrokkenheid van de verdachte bij het onder 1 tenlastegelegde acht het hof in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden van belang die zijn vastgesteld op basis van het dossier en op grond van het onderzoek ter terechtzitting:
de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard ervan op de hoogte te zijn geweest dat de medeverdachte [verdachte 1] eerder veroordeeld is wegens een terroristisch misdrijf.
Op 5 juli 2018 heeft [verdachte 1] de politie-infiltrant Abu Hamza ontmoet in Arnhem. In dit gesprek vertelt [verdachte 1] dat hij staat te popelen om iets te ondernemen, om een aanslag te plegen die grote schade zou veroorzaken. Aanvankelijk, ongeveer een jaar geleden, waren er negen broeders die iets wilden doen, iets groots voor de Islam. Nu willen hij en twee andere kerels een aanval uitvoeren. (Voetnoot 26)
- Op 6 juli 2018 spreekt [verdachte 1] met de verdachte in de woning van [verdachte 1] te [plaatsnaam 1] en op het daarbij behorende balkon. Tijdens dit gesprek zegt [verdachte 1] onder meer:
“was echt die moment gekomen... uhhh ik had heel lang gesolliciteerd, gisteren was die moment gekomen om uh.. hij heeft me uitgenodigd ...
dus kom, ik bel wel als ik jullie zie. ...ntv.. ik neem niemand., ntv... behalve u. ..ntv...
Ik wilde, ik wilde eerst naar broeders bellen om met me mee te gaan, wie doet mee …”
(Voetnoot 27)
- [ [verdachte 1] en de verdachte rijden op 14 juli 2018 naar Vlaardingen waar zij de medeverdachten [verdachte 2] en [verdachte 3] ontmoeten. (Voetnoot 28)
- Op 16 juli 2018 verzendt [verdachte 1] een e-mail aan Abu Hamza. (Voetnoot 29) Dezelfde dag bezoekt de verdachte [verdachte 1] in zijn woning. Tussen 00.23 en 01.23 fietsen zij met een onbekende derde man in [plaatsnaam 1]. (Voetnoot 30)
- Op 24 juli 2018 verzendt [verdachte 1] een e-mail aan Abu Hamza. Deze e-mail houdt voor zover van belang in: “we are now 5. Im bust with sixth, but for now we focus on the 5 guys.” (Voetnoot 31)
- Op 12 augustus 2018 ontmoeten Abu Hamza en [verdachte 1] elkaar in Utrecht. [verdachte 1] vertelt onder meer dat de groep die de aanslag wil plegen uit vijf personen bestaat, inclusief hijzelf. Hij wil Kalasjnikovs, bomvesten, granaten, kleine wapens en een autobom gebruiken op een festival. Tijdens deze ontmoeting volgen [verdachte 2] en [verdachte 3] op een afstand [verdachte 1] en Abu Hamza. (Voetnoot 32)
- Op 29 augustus 2018 bevinden de verdachte, [verdachte 4], [verdachte 5] en [verdachte 2] zich met [verdachte 1] in de woning van [verdachte 1]. Tijdens dit bezoek loopt [verdachte 1] naar een andere kamer en belt met Abu Hamza. [verdachte 1] en Abu Hamza maken een afspraak voor de volgende dag. Hierna vertrekken de anderen successievelijk, de verdachte als laatste. (Voetnoot 33)
- Op 30 augustus 2018 reist [verdachte 1] met de verdachte en [verdachte 6] (hierna: [verdachte 6]) naar Utrecht. Na het parkeren van de auto in Utrecht vraagt [verdachte 6] “Waar gaan we heen?” De verdachte antwoordt dat ze moeten parkeren en de stad in kunnen gaan. Op enig moment schudden de verdachte en [verdachte 6] de hand van Abu Hamza tijdens de ontmoeting van [verdachte 1] met Abu Hamza. In afwezigheid van de verdachte en [verdachte 6] vertelt [verdachte 1] aan Abu Hamza dat de verdachte wel de wil heeft om een aanslag te plegen, maar nog niet overtuigd is om dat nu met [verdachte 1] te doen. De verdachte zal degene zijn die na een geslaagde aanslag van [verdachte 1] mogelijk geïnteresseerd is om het contact met Abu Hamza over te nemen om een nieuwe aanslag voor te bereiden. Verder zegt [verdachte 1] dat hij liever vijf man heeft die wilskrachtig zijn dan 500 die onzeker zijn. In dit gesprek komen verder de voorbereiding van een aanslag, het trainen met wapens en het maken van een bom aan de orde. Op de terugweg vanuit Utrecht met de verdachte en [verdachte 6] zegt [verdachte 1]: “ik hoop dat mijn nieuwe simkaart binnen is. (…) ik sta voor een paar goeie uitdagingen binnenkort.” Ook zegt [verdachte 1] tegen de verdachte dat hij een nieuwe, schone telefoon nodig heeft die ook WhatsApp moet hebben.” (Voetnoot 34)
- Op 31 augustus 2018 om 22.38 uur vertrekken [verdachte 1] en de verdachte uit [plaatsnaam 1]. Bij vertrek zegt [verdachte 1] tegen de verdachte dat hij tegen [verdachte 3] (het hof begrijpt: [verdachte 3]) moet zeggen dat hij [verdachte 2] (het hof begrijpt: [verdachte 2]) moet bellen. De verdachte vraagt of [verdachte 2] ook moet komen. [verdachte 1] zegt dat [verdachte 3] het wel weet, dat de verdachte gewoon moet bellen. Rond middernacht arriveren [verdachte 1] en de verdachte bij de woning waar [verdachte 3] verbleef op de [adres verdachte 3]. Omstreeks 00.55 uur op 1 september 2018 komen [verdachte 1], de verdachte, [verdachte 2] en [verdachte 3] naar buiten lopen. De vier mannen gaan met de auto naar de Zwart Jansstraat in Rotterdam. Volgens de verdachte hebben ze daar een fastfood restaurant bezocht. Rond 02.00 uur vertrekken [verdachte 1] en de verdachte vanaf de woning van [verdachte 3] in [plaatsnaam 2] naar [plaatsnaam 1]. (Voetnoot 35)
- Op 7 september 2018 belt [verdachte 1] naar de verdachte en vraagt of de verdachte iets te doen heeft. [verdachte 1] haalt de verdachte vervolgens op. (Voetnoot 36) De verdachte heeft ter terechtzitting van 29 maart 2022 verklaard dat [verdachte 1] zegt dat hij speciale mest moet ophalen voor zijn broertje. [verdachte 1] rijdt met de verdachte naar de Mediamarkt in Breda. [verdachte 1] loopt de Mediamarkt in, opent een kluis met een code en pakt een tas met daarin een autosleutel uit de kluis. [verdachte 1] loopt ongeveer een kwartier over de parkeerplaats, vindt een bestelauto en opent de achterdeuren van deze bestelauto met de sleutel uit de kluis. De verdachte parkeert de auto van [verdachte 1] achter de bestelauto. [verdachte 1] pakt meerdere zakken uit de laadruimte van de bestelauto en plaatst deze in de kofferbak van zijn auto. De verdachte parkeert de auto van [verdachte 1]. De verdachte en [verdachte 1] lopen de Mediamarkt weer in. [verdachte 1] heeft de sleutel teruggelegd in dezelfde kluis en daarbij dezelfde code gebruikt. Voor vertrek bericht [verdachte 1] aan Abu Hamza dat hij het heeft en dat de sleutel in dezelfde kluis met dezelfde code terug is. (Voetnoot 37)
- Op de terugweg naar [plaatsnaam 1] leest de verdachte in de auto het volgende bericht van Abu Hamza aan [verdachte 1] via Telegram letterlijk voor: "Allahu akbar akhi! lm happy to hear it went good and so quickly. Smart idea using the same locker and code. Ill message you again soon inshaAllah."
[verdachte 1] reageert door te zeggen: “Zeg maar, okay see you soon".
Via de telefoon van [verdachte 1] wordt door de verdachte om 16.07 uur per Telegram aan Abu Hamza bericht: “YazakAllahu ghiar. I see jou soon inshaAllah"
Om 16.09 uur schrijft Abu Hamza aan [verdachte 1]: Insha Allah". Omstreeks 17.03 uur is op de OVC van de Peugeot te horen dat [verdachte 1] een bericht in het Engels dicteert aan de verdachte. De verdachte moet van [verdachte 1] schrijven dat de dingen goed gaan en ze een stap dichter bij hun plan zijn. (Voetnoot 38)
- Bij de woning van [verdachte 1] parkeert [verdachte 1] de auto bij de ingang naar de berging. De verdachte gaat de ingang van de berging in en [verdachte 1] loopt met de zakken naar de berging, waar zij later ook zijn aangetroffen. (Voetnoot 39)
- Op 17 september 2018 heeft [verdachte 1] een fysieke ontmoeting met Abu Hamza in Arnhem. Tijdens de ontmoeting zegt [verdachte 1] tegen Abu Hamza dat de groep met wie hij een aanslag wil plegen Abu Hamza wil ontmoeten. Hij zal die avond met de groep bespreken of ze Abu Hamza op 18 september 2018 willen ontmoeten. (Voetnoot 40) [verdachte 1] legt geen contact met de verdachte, maar wel met anderen. (Voetnoot 41)
- Op 18 september 2018 stelt [verdachte 1] de medeverdachten [verdachte 3], [verdachte 5], [verdachte 2] en [verdachte 4] voor aan Abu Hamza in een park in Arnhem. Afgesproken wordt binnenkort samen te komen om te oefenen. Abu Hamza vraagt of de mannen hetzelfde willen als [verdachte 1]. De vier mannen antwoorden ja. (Voetnoot 42)
- Op 20 september 2018 ontmoeten [verdachte 5], [verdachte 4], [verdachte 2] en [verdachte 3] elkaar in Rotterdam. (Voetnoot 43)
- Op 21 september 2018 bericht Abu Hamza via Telegram aan [verdachte 1] dat de ontmoeting op 27 september zal plaatsvinden. [verdachte 1] antwoordt met de tekst: “Clear”. (Voetnoot 44)
- Op 22 september 2018 laat [verdachte 1] aan Abu Hamza weten dat hij “hen” vandaag of morgen ziet. (Voetnoot 45)
- Diezelfde dag, tussen 20.00 uur en 21.15 uur, zijn [verdachte 1], de verdachte, [verdachte 2] en [verdachte 3] bij elkaar in de woning aan [adres verdachte 3], zijnde het verblijfadres van [verdachte 3]. Kort nadat [verdachte 1] en de verdachte zijn vertrokken, komt [verdachte 5] aan bij de portiek in [straat verdachte 3]. (Voetnoot 46)
- Op 27 september 2018 gaan [verdachte 1], [verdachte 3], [verdachte 2] en [verdachte 5] naar het vakantiehuisje in Weert, waar ze Abu Hamza en een andere politie-infiltrant ontmoeten en waar geoefend wordt met (onklaar gemaakte) wapens. (Voetnoot 47)
Vrijspraak feit 1 primair
Bij de beoordeling van het voorhanden zijnde bewijs valt allereerst op dat de verdachte, anders dan de medeverdachten, niet aanwezig is geweest bij de belangrijke bijeenkomsten, te weten in een park in Arnhem op 18 september 2018 en in het vakantiehuisje in Weert op
27 september 2018. Mede bezien in het licht van de omstandigheid dat [verdachte 1] vanaf 24 juli 2018 consequent spreekt over vijf daders, inclusief hemzelf (het hof begrijpt: [verdachte 1], [verdachte 2], [verdachte 3], [verdachte 5] en [verdachte 4]), acht het hof, evenals het Openbaar Ministerie en de verdediging, het medeplegen van het onder 1 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
Medeplichtigheid voorbereidingshandelingen (feit 1 subsidiair)
Het hof stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf, zoals tenlastegelegd onder 1 subsidiair, vereist is dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in artikel 48, aanhef en onder 1° of 2º Sr, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader(s) te plegen misdrijf (het gronddelict). Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader(s) verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan. Het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan. Onder die precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan, is ook begrepen of het gronddelict al dan niet in deelneming wordt begaan; op die deelnemingsvorm behoeft het opzet van de medeplichtige dus niet te zijn gericht.
Ingeval het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet (volledig) was gericht op het gronddelict, moet het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht, voldoende verband houden met het gronddelict. Of van een dergelijk verband sprake is, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Doorgaans kan worden aangenomen dat dit verband bestaat indien het misdrijf waarop het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige was gericht, een onderdeel vormt van het gronddelict, zoals het geval is bij een misdrijf dat is begaan onder strafverzwarende omstandigheden. Maar ook in andere gevallen, waarbij zowel de aard van het gronddelict als de aard van de gedraging van de medeplichtige en de overige omstandigheden van het geval van belang zijn, kan sprake zijn van een dergelijk verband.
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden leidt het hof af dat [verdachte 1] vanaf in ieder geval 5 juli 2018 voornemens is geweest een aanslag te plegen/een aanval te doen/iets groots voor de Islam te doen. Hij wil dit op dat moment doen met twee andere personen. Vanaf 24 juli 2018 geeft hij aan dit te willen doen met vijf personen, inclusief hemzelf. Dit aantal door hem genoemde (mede)daders blijft vanaf dat moment gelijk tot en met 27 september 2018. Wel is [verdachte 1] nog bezig met een zesde persoon, maar daar ligt niet de focus op, zoals blijkt uit de tekst van de door [verdachte 1] geschreven e-mail van 24 juli 2018. De tekst van de e-mail impliceert dat hierover met deze zesde persoon gesproken is en dat deze persoon gevraagd is een standpunt te bepalen. Naar het oordeel van het hof is de verdachte deze zesde persoon. Het hof leidt dit af uit het gesprek op 6 juli 2018 tussen [verdachte 1] en de verdachte, waarin [verdachte 1] in, naar het hof begrijpt, versluierde taal de verdachte vertelt dat hij heel lang gesolliciteerd heeft, dat hij nu is uitgenodigd en dat [verdachte 1] naar de broeders wil bellen om te vragen met hem mee te gaan. [verdachte 1] neemt hiermee naar het oordeel van het hof de verdachte vanaf het eerste begin in vertrouwen over zijn plannen. Dat de verdachte deze zesde persoon is, leidt het hof voorts af uit de omstandigheid dat de verdachte aanwezig is bij de ontmoetingen tussen [verdachte 1] en, in wisselende samenstelling, [verdachte 2], [verdachte 3], [verdachte 5] en [verdachte 4] op respectievelijk 14 juli 2018, 29 augustus 2018, 31 augustus 2018 en 22 september 2018. Het hof wijst er daarbij op dat deze laatste datum gelegen is kort na de ontmoeting in het park op 18 september 2018, na de communicatie tussen [verdachte 1] en Abu Hamza, en kort voor de wapentraining op 27 september 2018. Het hof leidt uit de aanwezigheid van de verdachte bij al deze bijeenkomsten af dat men de verdachte in vertrouwen blijft nemen en blijft meenemen in de ontwikkelingen. Het hof neemt zonder meer aan dat men het gezellig had met elkaar (zoals ook bleek uit de interactie tussen de verdachten en de getuigen ter terechtzitting), maar de stelling dat men louter voor de gezelligheid bij elkaar kwam en dat deze bijeenkomsten niets te maken hadden met de tenlastegelegde feiten schuift het hof als voltrekt ongeloofwaardig terzijde. Ook de opmerking van [verdachte 1] richting Abu Hamza op 30 augustus 2018 dat de verdachte, die kort tevoren de hand van Abu Hamza heeft geschud, wel de wil heeft om een aanslag te plegen, maar nog niet overtuigd is om dat nu met [verdachte 1] te doen, bevestigt dat de verdachte deze zesde persoon is van wie op 24 juli 2018 gezegd wordt dat hij er nog niet klaar voor is om op dat moment een aanslag te plegen.
Gegeven de gebeurtenissen op 18 en 27 september 2018 en de data waarop de ontmoetingen/communicatie met Abu Hamza plaatsvond(en), is het hof van oordeel dat de ontmoetingen en gesprekken op 14 juli 2018, 29 augustus 2018, 31 augustus 2018 en 22 september 2018 van de verdachte met [verdachte 1] en, in wisselende samenstelling, [verdachte 2], [verdachte 3], [verdachte 5] en [verdachte 4] (mede) plaatsvonden in het kader van de door hen te plegen aanslag.
Naar het oordeel van het hof weet de verdachte dat [verdachte 1] het voornemen heeft een aanslag te plegen. De verdachte is ervan op de hoogte dat [verdachte 1] eerder veroordeeld is wegens een terroristisch misdrijf. Daags na de eerste ontmoeting tussen Abu Hamza en [verdachte 1] op 5 juli 2018 wordt de verdachte door [verdachte 1] in vertrouwen genomen over deze ontmoeting. Deze wetenschap van de verdachte vindt bevestiging in de opmerkingen van [verdachte 1] op 30 augustus 2018, op de terugweg vanuit Utrecht met de verdachte en [verdachte 6], dat hij hoopt dat zijn nieuwe simkaart binnen is en dat hij voor een paar goeie uitdagingen binnenkort staat. Bovendien zegt [verdachte 1] tijdens die autorit tegen de verdachte dat hij een nieuwe, schone telefoon nodig heeft die ook WhatsApp moet hebben. Deze opmerkingen hebben alleen betekenis als de persoon tot wie ze gericht zijn kennis draagt van de achterliggende redenen waarom [verdachte 1] voor een paar goeie uitdagingen staat, als ook waarom een nieuwe simkaart en een schone telefoon met WhatsApp nodig zijn. Het hof leidt uit dit samenstel van feiten en omstandigheden af dat de verdachte vanaf 6 juli 2018, maar in ieder geval vanaf 24 juli 2018 ervan op de hoogte is dat [verdachte 1] een aanslag wil plegen.
De verdachte heeft ter terechtzitting op 29 maart 2022 erkend dat [verdachte 1] voor het vertrek naar Breda op
7 september 2018 verteld heeft dat zij “speciale mest” gingen ophalen. Dat de verdachte zich op dit punt vergist heeft, zoals de raadsvrouw betoogt, is niet aannemelijk geworden.
[verdachte 1] en de verdachte reizen vervolgens vanuit [plaatsnaam 1] naar Breda om bij de Mediamarkt, een winkel gespecialiseerd in elektronica, speciale mest op te halen. Wanneer [verdachte 1] vervolgens in de Mediamarkt in Breda een kluisje opent met een code, uit het kluisje een tas met daarin een sleutel pakt, een kwartier over de parkeerplaats van de Mediamarkt loopt en met de sleutel uit het kluisje de deuren van een bestelbusje opent, moeten werkelijk alle alarmbellen bij de verdachte zijn gaan rinkelen gelet op deze ongewone gang van zaken.
Niet is gebleken dat de verdachte op enig moment enige opmerking heeft gemaakt over de gang van zaken richting [verdachte 1]. Ter terechtzitting in hoger beroep op 29 maart 2022 heeft de verdachte hierover verklaard:
“Ik vond dat zeker niet normaal. Opvallend. Wat moest ik op dat moment doen? Ik kon doorvragen. Wat is dit allemaal? Hij kon antwoorden geven of niks zeggen. Ik dacht ik krijg dingen te weten die ik niet wil weten waar ik misschien strafbaar voor ben. (…) Ik wist op dat moment niet wat ik wilde doen. (…) Of ik kan doorvragen of ik kan zwijgen en thuiskomen en er niet meer over hebben. (…) Ik vond het raar. Apart. Het had iets waar ik de vinger niet op kon leggen. (…) Het zag er niet normaal uit, iets uit een auto halen, in een andere auto, naar kluisjes in Mediamarkt. Ik dacht: ik kan beter mijn mond houden.”
Gegeven de wetenschap van de verdachte van de plannen van [verdachte 1] om een aanslag te plegen, zoals hiervoor uiteengezet, kan het niet anders dan dat de verdachte vanaf het moment dat [verdachte 1] de deuren van de bestelbus opende met de sleutel uit de kluis zich gerealiseerd heeft dat de ‘speciale mest’ opgehaald werd ten behoeve van de te plegen aanslag.
De verdachte onttrekt zich niet aan de gebeurtenissen door het parkeerterrein te verlaten en naar huis te reizen, laat staan er een verwonderingsvraag over te stellen, maar haalt integendeel vervolgens de Peugeot van [verdachte 1] op en zet [verdachte 1]’s auto achter de bestelbus stil. Nadat [verdachte 1] zakken met inhoud heeft overgeladen, parkeert de verdachte de auto van [verdachte 1] elders op het parkeerterrein. Het hof leidt hieruit af dat de verdachte [verdachte 1] heeft vergezeld wetend dat zij ‘speciale mest’ gingen halen, dat op het parkeerterrein de gedachte opkwam bij de verdachte dat hij zich in een strafrechtelijk relevante situatie bevond, dat hij zich heeft gerealiseerd dat de ‘speciale mest’ werd opgehaald ten behoeve van een te plegen aanslag en dat hij vervolgens daadwerkelijk handelingen heeft verricht ten behoeve van het ophalen van de kunstmest door de auto van [verdachte 1] twee keer te verplaatsen.
Nadat de verdachte rond 16.00 uur Engelstalige berichten van Abu Hamza aan [verdachte 1] via Telegram over de sleutel en de kluis heeft voorgelezen, is omstreeks 17.03 uur op de OVC van de Peugeot te horen dat [verdachte 1] een bericht in het Engels dicteert aan de verdachte. De verdachte moet van [verdachte 1] schrijven dat de dingen goed gaan en ze een stap dichter bij hun plan zijn. Het hof leidt hieruit af dat er voor de verdachte een duidelijk verband moet zijn geweest tussen de bijzondere gang van zaken rond het ophalen van de speciale mest, de buitenlandse contactpersoon en het plan van [verdachte 1]. Uit de OVC-gesprekken blijkt niet van enige verbazing over de inhoud van deze Engelstalige (en niet Nederlandstalige) berichten bij de verdachte. Het hof ziet ook dit als bewijs van de omstandigheid dat de verdachte al geruime tijd voor 7 september 2018 op de hoogte is van de aard van het plan van [verdachte 1] en zich bovendien ten tijde van de door hem verrichte verplaatsingen van de auto van [verdachte 1] op het parkeerterrein realiseerde dat hij [verdachte 1] hielp bij de uitvoering van zijn plan een aanslag te plegen. Tevens ziet het hof het voorlezen van deze berichten en het typen van het Engelstalige bericht als uitvoeringshandelingen in het kader van het ophalen van de kunstmest.
Aldus heeft de verdachte deze handelingen op dat moment verricht met het voor de bewezenverklaring vereiste dubbel opzet.
Dit vindt bevestiging in de omstandigheid dat het vanaf 17.03 uur op 7 september 2018 later die dag voor de verdachte een zekerheid was geworden dat het ophalen van de speciale mest plaats had gevonden ten behoeve van het plan van [verdachte 1]. Desondanks loopt hij de berging van de woning van [verdachte 1] in, waar de speciale mest wordt opgeslagen. Hij distantieert zich niet, zoals ook blijkt uit zijn aanwezigheid bij de bijeenkomst bij [verdachte 3] in [plaatsnaam 2] op 22 september 2018.
De kennis dat met kunstmest van een bepaalde samenstelling bommen gemaakt kunnen worden is dermate algemeen geworden dat de wetgever in 2016 ervoor gekozen heeft de illegale vervaardiging van explosieven tegen te gaan met de Wet van 25 mei 2016, houdende regels met betrekking tot het op de markt brengen en het gebruik van precursoren voor explosieven (Wet precursoren voor explosieven), geldend vanaf 1 juni 2016 en nadien aangescherpt en tot op heden geldend recht. Deze wet staat eraan in de weg dat [verdachte 1], dan wel de verdachte of een van de andere medeverdachten, zonder vergunning de beschikking zouden krijgen over ‘speciale mest’, bruikbaar voor het vervaardigen van een bom. Ook de verdachte moet geacht worden te weten dat van (ingrediënten van) kunstmest bommen vervaardigd kunnen worden, dat dit in strijd is met de wet en dat het voorhanden krijgen van dat soort ingrediënten, niet op de wijze waarop dat in dit geval gebeurd is, op legale wijze kan plaatsvinden.
Het plegen van een aanslag met behulp van een bom, gemaakt van ingrediënten mede afkomstig uit kunstmest, is een terroristische aanslag, aangezien een dergelijke aanslag ertoe strekt de bevolking of een deel van de bevolking ernstige vrees aan te jagen. Een dergelijke aanslag beoogt een ontploffing, brand, dood, levensgevaar en/of verwondingen.
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de verdachte zowel opzet heeft gehad op het behulpzaam zijn bij als opzet op het voorbereiden van, kort gezegd, een aanslag met een terroristisch oogmerk.
Nadere bewijsoverweging feit 2
Het hof stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140a Sr slechts dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
Het hof gaat uit van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden en de bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde voor zover het betreft het assisteren bij het ophalen van kunstmest. Het hof leidt hieruit af dat de verdachte gedurende de gehele periode vaak aanwezig is geweest bij bijeenkomsten zowel in [plaatsnaam 1], als in [plaatsnaam 3] en [plaatsnaam 2] en dat hierin geen verandering komt wanneer de verdachte definitief niet tot deze beoogde aanslagplegers behoort. De verdachte is op 16 juli 2018 meegegaan met een nachtelijke fietstocht van [verdachte 1] en een onbekende door [plaatsnaam 1]. Op 29 augustus 2018 verlaat de verdachte als laatste de woning van [verdachte 1]. Ook in de nacht van 31 augustus op 1 september 2018 gaat de verdachte mee eerst naar de [straat verdachte 3] en vervolgens naar de Zwart Jansstraat in Rotterdam met [verdachte 1], [verdachte 3] en [verdachte 2]. De omstandigheid dat de verdachte op 18 september 2018 niet aanwezig is geweest bij de ontmoeting in het park en op 27 september 2018 niet aanwezig zal zijn in Weert, staat er niet aan in de weg dat hij wel aanwezig is bij de bijeenkomst op 22 september 2018 in Rotterdam, die plaats vindt in aansluiting op voorafgaand contact tussen [verdachte 1] en Abu Hamza. Dit alles bevestigt dat hij volledig vertrouwd wordt en meegenomen wordt in de ontwikkeling van de plannen. Gezien de frequentie van de bijeenkomsten, de locaties waar de bijeenkomsten plaats vinden, de aanwezige personen, de nachtelijke ommetjes die gemaakt worden en de opeenvolging van contacten met Abu Hamza enerzijds en bijeenkomsten anderzijds acht het hof op basis van de uiterlijk waarneembare verschijningsvorm van dit alles bewezen dat deze bijeenkomsten plaats vonden ter verwezenlijking van het doel van de criminele organisatie, te weten het plegen van een aanslag op een festival in de lhbt-sfeer. Het verweer dat deze bijeenkomsten alleen met het oog op de gezelligheid plaatsvonden schuift het hof als ongeloofwaardig terzijde. De verdachte heeft dit samenwerkingsverband en het doel daarvan daadwerkelijk ondersteund door [verdachte 1] te helpen bij het ophalen van de kunstmest op 7 september 2018.
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de verdachte heeft behoord tot een op het plegen van een terroristische aanslag gericht samenwerkingsverband en dat hij daarnaast ook gedragingen heeft ondersteund die verband hielden met de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk. Daarom is bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140a Sr.
14
Motivering straf en maatregel
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft deel uitgemaakt van een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven, voor een periode van ongeveer vier maanden Daarbij heeft de verdachte zich eveneens schuldig gemaakt aan het behulpzaam zijn van anderen bij hun voorbereidingshandelingen gericht op het plegen van moord en het opzettelijke brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen met een terroristisch oogmerk, te weten een aanslag op een grote groep mensen in Nederland. De medeverdachten hadden een festival in de lhbt-sfeer, zoals de Gay Pride, in gedachten als potentieel doelwit voor de aanslag. Zij wilden hierbij zoveel mogelijk slachtoffers maken als mogelijk was en hadden daar Kalasjnikovs, een autobom en vesten met explosieven voor nodig.
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven dient op krachtige wijze te worden tegengegaan. Vergelding en algemene preventie moeten bij de keuze van strafsoort en duur van de op te leggen straf voorop staan. Naar het oordeel van het hof kan daarom slechts worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur.
Vergelijkbare zaken en de eis van het Openbaar Ministerie
Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf gekeken naar de hoogte van straffen in zaken die enigszins vergelijkbaar zijn met de onderhavige zaak.
Als uitgangspunt voor deelneming aan een terroristische organisatie, ongeacht de bewezenverklaarde periode, geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren. Voor dit feit zal het hof - nu de rol van de verdachte tamelijk beperkt was - een lagere straf dan zes jaren rekenen. Daarnaast heeft de verdachte zich ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde schuldig gemaakt aan medeplichtigheid tot medeplegen van de voorbereidingshandelingen. Dit is strafverhogend.
In strafverhogende zin weegt voorts mee dat, indien een aanslag, gepleegd door anderen, zou hebben plaatsgevonden, deze veel slachtoffers zou hebben gemaakt. Dat deze aanslag geen doorgang heeft gevonden, is te danken aan het optreden van politie en justitie. Dit alles maakt dat het hof in beginsel aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren zal opleggen.
Bescherming van de maatschappij
Samenlevingen die worden geconfronteerd met terroristisch geweld dienen hiertegen te worden beschermd. Met grote inzet trachten overheden, waaronder de Nederlandse, zich dan ook daartegen te weren, onder andere door wetgeving in het leven te roepen waarbij wordt getracht terrorisme in de kiem te smoren door middel van strafbaarstellingen die zien op de fase voorafgaande aan het plegen van een terroristisch misdrijf waarin voorbereidende handelingen daartoe worden getroffen, zoals in het onderhavige onderzoek.
Uittreksel Justitiële Documentatie
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
14 maart 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, zij het zeer geruime tijd geleden (in 2008) onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit, maar niet eerder voor soortgelijke feiten.
Rapportages
Tot slot heeft het hof acht geslagen op het Reclasseringsadvies van 23 maart 2020 en op het Reclasseringsadvies van 28 maart 2019.
Uit het reclasseringsrapport van 23 maart 2020 blijkt dat gesteld kan worden dat het sociaal netwerk van de verdachte een risico vormt, gezien zijn contacten met de medeverdachten waarvan enkelen eerder zijn veroordeeld voor een misdrijf met een terroristisch oogmerk. Doordat de verdachte slechts gedeeltelijk openheid van zaken geeft kan de reclassering geen uitspraken doen over de risico’s op extremistisch geweld. Het risico op recidive wordt door OXREC, een actuarieel instrument dat het risico op algemene- en geweldsrecidive binnen twee jaar meet, als laag ingeschat.
Ook heeft het hof acht geslagen op de Rapportage Pro Justitia van het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum, opgemaakt door (onder andere) D.C.W.H. Naus, psychiater en A. Witvliet, GZ-psycholoog d.d. 5 maart 2020. Uit dit rapport komt naar voren dat de verdachte het onderzoek heeft geweigerd. Door een gebrek aan informatie kunnen de gedragsdeskundigen geen valide uitspraak doen over het risico van gewelddadig extremisme bij de verdachte. Ook is het niet mogelijk om een inschatting te maken van het gevaar van herhaling van soortgelijke feiten als de tenlastegelegde gerelateerd aan eventuele psychopathologie.
Dit weegt niet mee in het voordeel van de verdachte.
De omstandigheid dat geen inschatting gemaakt kan worden door het Pieter Baan Centrum van het risico op gewelddadig extremisme, vormt voor het hof een extra onderbouwing van het nut en de noodzaak van de maatregel ex artikel 38z Sr, waarover hieronder meer.
Redelijke termijn
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden, nu de berechting in eerste aanleg en in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen de als redelijk te beoordelen termijn van 16 maanden. De termijn van berechting in eerste aanleg is overschreden nu tussen de datum van inverzekeringstelling van de verdachte op 27 september 2018 en de datum van het eindvonnis op 8 oktober 2020 meer dan 16 maanden is verstreken. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt ruim 8 maanden.
Voorts is de termijn van berechting in hoger beroep overschreden nu tussen de datum van het instellen van het hoger beroep op 19 oktober 2020 en de datum van dit eindarrest meer dan 16 maanden is verstreken, een termijnoverschrijding van bijna vier maanden.
In deze geconstateerde overschrijdingen van de redelijke termijn ziet het hof aanleiding om de op te leggen gevangenisstraf te verminderen. In plaats van de overwogen gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest, zal het hof de verdachte dan ook een gevangenisstraf opleggen van de hierna in het dictum te vermelden duur.
Maatregel artikel 38z Sr
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z lid 1 Sr zal worden opgelegd.
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van deze maatregel is voldaan. Aan de verdachte wordt ter zake van de onderhavige strafbare feiten – misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of meer is gesteld - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd.
Naar het oordeel van het hof is de oplegging van de maatregel in het belang van de veiligheid van andere personen en van goederen.
Het hof heeft daarbij acht geslagen op de ernst van de door de verdachte begane feiten. De verdachte heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie. Daarnaast is hij anderen behulpzaam geweest bij hun voorbereidingshandelingen gericht op het plegen van moord en opzettelijk brand stichten en/of het teweegbrengen van een ontploffing met een terroristisch oogmerk.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de persoon van de verdachte. De reclassering adviseert in haar rapport d.d. 23 maart 2020 deze maatregel op te leggen nu er sprake is van een verdenking die hoge risico’s met zich meebrengt en die naar verwachting nog steeds aanwezig zal zijn na de gevangenisstraf. Daarnaast wil de verdachte niet meewerken aan het onderzoek voor een Pro Justitia rapport. Het hof acht langdurig toezicht nodig om het recidiverisico te beperken. Het hof zal daarom tot de oplegging van deze maatregel overgaan.
Wet straffen en beschermen
De per 1 juli 2020 ingevoerde Wet straffen en beschermen, die gevolgen heeft voor de voorwaardelijke invrijheidsstelling (VI), dient naar het oordeel van het hof in de onderhavige zaak niet tot verdere matiging van de op te leggen straf te leiden. Deze nieuwe VI-regeling behelst de executie van straffen en aldus geen wijziging in de aard en maximale duur van de op te leggen straf. Voorgaande laat onverlet dat de rechter, bij gebreke van een overgangsbepaling in genoemde wet, in een concreet geval, alle omstandigheden in aanmerking genomen, in hoger beroep aanleiding kan zien in de strafoplegging in enige mate rekening te houden met het na het wijzen van het vonnis gewijzigde VI-regime. Van dergelijke omstandigheden is niet gebleken.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.