[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Frankrijk) op
[geboortedatum] 1997,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
In eerste aanleg is de verdachte van het aan hem onder 3 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Rotterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is tenlastegelegd.
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open.
Het hof zal de verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Aan de verdachte is – voor zover nog aan de orde in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 januari 2023 te Rotterdam opzettelijk en
wederrechtelijk
gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten
een identiteitskaart van Frankrijk met nummer [nummer idkaart] op naam van [naam], geboren op [datum] 2001 te [plaats], door bij een controle voornoemd identiteitskaart aan te bieden aan [hoofdagent] (hoofdagent bij de Eenheid Rotterdam);
2.
hij op of omstreeks 17 januari 2023 te Rotterdam
van een voorwerp te weten een geldbedrag van (in totaal ongeveer) 5575 euro, althans een of meer voorwerpen,
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit/deze voorwerp(en) (daadwerkelijk) voorhanden had dan wel heeft gehad, en/of heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of (van (één van) voornoemd(e) voorwerp(en)) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dit/deze voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straf en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Met betrekking tot de opgelegde hoofdstraf en ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen komt het hof (deels) tot andere beslissingen en/of tot een nadere of andere motivering, zodat te dien aanzien het vonnis, waarvan beroep, zal worden vernietigd en opnieuw recht zal worden gedaan.
Het hof is van oordeel, dat de eerste rechter voor het overige op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, zodat op die punten het vonnis, waarvan beroep, met overneming van gronden behoort te worden bevestigd.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk en wederrechtelijk gebruik maken van een op naam van zijn broer gestelde identiteitskaart. Hiermee heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met een bewijsbestemming als het onderhavige. Bovendien kan een dergelijk feit het plegen van andere misdrijven bevorderen.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 5.000,00. Door het witwassen van door misdrijf verkregen geld wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd en de integriteit van het financieel en economisch verkeer ontwricht.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 juni 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Inbeslaggenomen voorwerpen
Het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van 5.000,- euro zoals dit vermeld is op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met betrekking waartoe het onder 2 bewezenverklaarde is begaan.
Het hof zal daarom dit voorwerp verbeurd verklaren.
Geen onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen hennep
Van de in eerste aanleg aan het verkeer onttrokken verklaarde – en aan de verdachte toebehorende – hennep heeft de inbeslagneming plaatsgevonden bij gelegenheid van het onderzoek naar de hierboven bewezenverklaarde feiten. Voorts heeft te gelden dat hennep een voorwerp is waarvan het ongecontroleerde bezit strijd is met de wet of met het algemeen belang. In het licht van bepaalde in artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan echter niet tevens worden vastgesteld dat in dit geval de hennep diende tot het begaan of de voorbereiding van feiten die soortgelijk waren aan de bewezenverklaarde feiten. Ook kon de hennep niet dienen tot belemmering van de opsporing van zulke soortgelijke feiten. Dit betekent dat artikel 36d Sr toepassing mist. Hetzelfde geldt voor artikel 36c Sr, nu aan de verdachte het hennepbezit niet in de tenlastelegging is verweten. Bij deze stand van zaken is er geen grond voor onttrekking aan het verkeer van de hennep. Artikel 13a van de Opiumwet brengt daar geen verandering in (zie rechtsoverweging 3.6.3 van HR 14 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:231). Hoezeer ook het hof dit een onwenselijke uitkomst acht, leidt het voorgaande er dwingend toe dat hieronder de hennep zal worden genoemd bij de aan de verdachte terug te geven voorwerpen.
Teruggave aan de verdachte
Het hof zal van de navolgende voorwerpen, zoals vermeld op de beslaglijst, de teruggave aan de verdachte gelasten:
575 EUR IBG 17-01-2023;
- 1 STK Identiteitsbewijs met goednummer [nummer 1];
- 1 STK Mes.
- 2 STK hennep
Teruggave aan de rechthebbende
Het hof zal van het navolgende voorwerp, zoals vermeld op de beslaglijst, de teruggave gelasten aan [naam], nu deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt:
1 STK Identiteitsbewijs met goednummer [nummer 2].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36b, 57, 231 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.