Gerechtshof Den Haag, hoger beroep strafrecht overig

ECLI:NL:GHDHA:2024:1550

Op 12 July 2024 heeft de Gerechtshof Den Haag een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 22-000628-23, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:GHDHA:2024:1550. De plaats van zitting was Den Haag.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
22-000628-23
Datum uitspraak:
12 July 2024
Datum publicatie:
4 September 2024
Formele relaties:
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHDHA:2024:2497

Indicatie

Art. 13a Opiumwet. Art. 36d Sr. Onttrekking aan het verkeer blijft achterwege. In een opsporingsonderzoek naar (onder meer) witwassen wordt een kleine hoeveelheid softdrugs bij de verdachte aangetroffen. Het bezit wordt hem niet ten laste gelegd. Wel wordt in eerste aanleg de onttrekking aan het verkeer uitgesproken en in hoger beroep gevorderd. Nu het bezit niet ten laste is gelegd mist artikel 36c Sr toepassing. Met betrekking tot artikel 36d Sr constateert het hof dat niet aan alle vereisten van deze bepaling is voldaan, zodat er voor onttrekking aan het verkeer geen wettelijke grondslag aanwezig is. Het hof constateert – gelet op r.o. 3.6.3 van ECLI:NL:HR:2023:231 – dat artikel 13a Opiumwet daarin geen verandering brengt. Het hof beveelt de teruggave van de drugs aan de verdachte als beslagene en overweegt dat dit een onwenselijke uitkomst is.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000628-23

Parketnummer: 10-018357-23

Datum uitspraak: 12 juli 2024

VERSTEK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 27 februari 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Frankrijk) op

[geboortedatum] 1997,

thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte van het aan hem onder 3 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.

Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Omvang van het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Rotterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is tenlastegelegd.

Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open.

Het hof zal de verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover nog aan de orde in hoger beroep - tenlastegelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 17 januari 2023 te Rotterdam opzettelijk en

wederrechtelijk

gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten

een identiteitskaart van Frankrijk met nummer [nummer idkaart] op naam van [naam], geboren op [datum] 2001 te [plaats], door bij een controle voornoemd identiteitskaart aan te bieden aan [hoofdagent] (hoofdagent bij de Eenheid Rotterdam);

2.

hij op of omstreeks 17 januari 2023 te Rotterdam

van een voorwerp te weten een geldbedrag van (in totaal ongeveer) 5575 euro, althans een of meer voorwerpen,

de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit/deze voorwerp(en) (daadwerkelijk) voorhanden had dan wel heeft gehad, en/of heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of (van (één van) voornoemd(e) voorwerp(en)) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dit/deze voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straf en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek van voorarrest.

Het vonnis waarvan beroep

Met betrekking tot de opgelegde hoofdstraf en ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen komt het hof (deels) tot andere beslissingen en/of tot een nadere of andere motivering, zodat te dien aanzien het vonnis, waarvan beroep, zal worden vernietigd en opnieuw recht zal worden gedaan.

Het hof is van oordeel, dat de eerste rechter voor het overige op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, zodat op die punten het vonnis, waarvan beroep, met overneming van gronden behoort te worden bevestigd.

Strafmotivering

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk en wederrechtelijk gebruik maken van een op naam van zijn broer gestelde identiteitskaart. Hiermee heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met een bewijsbestemming als het onderhavige. Bovendien kan een dergelijk feit het plegen van andere misdrijven bevorderen.

Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 5.000,00. Door het witwassen van door misdrijf verkregen geld wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd en de integriteit van het financieel en economisch verkeer ontwricht.

Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 juni 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.

Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.

Inbeslaggenomen voorwerpen

Verbeurdverklaring

Het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van 5.000,- euro zoals dit vermeld is op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met betrekking waartoe het onder 2 bewezenverklaarde is begaan.

Het hof zal daarom dit voorwerp verbeurd verklaren.

Geen onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen hennep

Van de in eerste aanleg aan het verkeer onttrokken verklaarde – en aan de verdachte toebehorende – hennep heeft de inbeslagneming plaatsgevonden bij gelegenheid van het onderzoek naar de hierboven bewezenverklaarde feiten. Voorts heeft te gelden dat hennep een voorwerp is waarvan het ongecontroleerde bezit strijd is met de wet of met het algemeen belang. In het licht van bepaalde in artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan echter niet tevens worden vastgesteld dat in dit geval de hennep diende tot het begaan of de voorbereiding van feiten die soortgelijk waren aan de bewezenverklaarde feiten. Ook kon de hennep niet dienen tot belemmering van de opsporing van zulke soortgelijke feiten. Dit betekent dat artikel 36d Sr toepassing mist. Hetzelfde geldt voor artikel 36c Sr, nu aan de verdachte het hennepbezit niet in de tenlastelegging is verweten. Bij deze stand van zaken is er geen grond voor onttrekking aan het verkeer van de hennep. Artikel 13a van de Opiumwet brengt daar geen verandering in (zie rechtsoverweging 3.6.3 van HR 14 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:231). Hoezeer ook het hof dit een onwenselijke uitkomst acht, leidt het voorgaande er dwingend toe dat hieronder de hennep zal worden genoemd bij de aan de verdachte terug te geven voorwerpen.

Teruggave aan de verdachte

Het hof zal van de navolgende voorwerpen, zoals vermeld op de beslaglijst, de teruggave aan de verdachte gelasten:

575 EUR IBG 17-01-2023;

- 1 STK Identiteitsbewijs met goednummer [nummer 1];

- 1 STK Mes.

- 2 STK hennep

Teruggave aan de rechthebbende

Het hof zal van het navolgende voorwerp, zoals vermeld op de beslaglijst, de teruggave gelasten aan [naam], nu deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt:

1 STK Identiteitsbewijs met goednummer [nummer 2].

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36b, 57, 231 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

Beslissing

BESLISSING

Het hof:

Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.

Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, ten aanzien van de opgelegde hoofdstraf en ten aanzien van alle beslissingen genomen met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen en doet in zoverre opnieuw recht. Deze vernietiging geldt eveneens voor de bij die beslissingen behorende motiveringen van de eerste rechter.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) weken.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Verklaart verbeurd:

- 5000 euro IBG 17-01-2023

Gelast de teruggave aan de verdachte als beslagene van:

- 575 EUR IBG 17-01-2023;

- 1 STK Identiteitsbewijs met goednummer [nummer 1];

- 1 STK Mes;

- 2 STK hennep.

Gelast de teruggave aan [naam] als rechthebbende van:

- 1 STK Identiteitsbewijs met goednummer [nummer 2].

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door mr. G.C. Haverkate,

mr. W.S. Korteling en mr. J.P.L.M. Remmerswaal, in bijzijn van de griffier mr. M.T. Huynh.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 juli 2024.