GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.287.998/01
[appellant]
,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.W. de Rijk te Helmond,
[advocaten] Advocaten B.V.,
gevestigd te 's- [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.B. Esseling te Rotterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 2 december 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 2 september 2020, gewezen tussen appellant als eiser en geïntimeerde als gedaagde.
Overwegingen
3.1.
Appellant heeft de zaak geïntroduceerd op de rol van 12 januari 2021. Nadat partijen zich hadden uitgelaten over de vraag of zij prijs stelden op een mondelinge behandeling na aanbrengen, is aan appellant een ambtshalve uitstel verleend voor het nemen van de memorie van grieven tot 23 maart 2021 en daarna tot 20 april 2021, ambtshalve peremptoir. Omdat appellant op de rol van 20 april 2021 vervolgens niet van grieven heeft gediend en daarvoor geen uitstel heeft gevraagd, heeft de rolraadsheer op die rol ambtshalve akte niet-dienen verleend.
3.2.
Bij faxbericht van 22 april 2021 heeft appellant laten weten dat de memorie van grieven tijdig, op 16 april 2021, aangetekend aan het hof is verzonden, maar dat deze door een fout in het sorteercentrum van PostNL niet tijdig is bezorgd. Appellant heeft verzocht om de memorie van grieven als zijnde tijdig ingediend te beschouwen op de rol van 20 april 2021, dan wel een nieuwe roldatum te bepalen waarop de memorie van grieven opnieuw kan worden ingediend.
3.3.
Bij H16-formulier van 23 april 2021 heeft geïntimeerde op het verzoek van appellant gereageerd. Onder verwijzing naar een arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden heeft geïntimeerde er op gewezen dat het risico van deze wijze van verzending voor rekening en risico van appellant komt, maar voor het overige heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
3.4.
Bij emailbericht van 29 april 2021 heeft de rolgriffier namens de rolraadsheer laten weten dat de akte niet-dienen terecht is verleend, dat de wijze van verzending voor rekening en risico van appellant komt en omdat geïntimeerde niet heeft ingestemd met het terugkomen op een bindende eindbeslissing, de rolraadsheer bij de genomen beslissing blijft. Voorts heeft de rolgriffier medegedeeld dat het hof tot op dat moment nog steeds geen memorie van grieven had ontvangen.
3.5.
Bij faxbericht van 3 mei 2021 heeft appellant aangevoerd:
- dat de memorie van grieven tijdig per aangetekende post is verzonden;
- dat PostNL door een overmachtssituatie het aangetekend verzonden schrijven niet
correct heeft verwerkt;
- dat de procedure op de rol van 23 maart 2021 is verwezen naar de rolzitting van 20 april 2021 zonder dat toen ambtshalve akte niet dienen is aangezegd.
Onder verwijzing naar (het hof leest:) artikel 1.7 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (LPR) vraagt appellant het hof een belangenafweging te maken met toepassing van het criterium van HR 1 mei 1998, LJN ZC2640 en bepleit hij gemotiveerd de eerder genomen rolbeslissing alsnog te wijzigen en appellant in de gelegenheid te stellen om de memorie van grieven alsnog in te dienen.
3.6.
Bij de beoordeling stelt het hof het volgende voorop. De rolbeslissing van 20 april 2021 tot het verlenen van akte niet-dienen is een tussenarrest waarbij een bindende eindbeslissing is gegeven. Het hof mag van een dergelijke beslissing in dezelfde instantie in beginsel niet terugkomen. Gelet op het ingrijpende gevolg van het niet-dienen van grieven in hoger beroep dient echter te worden nagegaan of de eisen van een goede procesorde meebrengen dat van die eindbeslissing moet worden teruggekomen. Dat is bijvoorbeeld het geval indien die beslissing blijkt te berusten op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag, en verder in geval het op grond van een afweging van de aard van de fout die tot het niet nemen van de memorie van grieven leidde en van alle betrokken belangen en omstandigheden, onaanvaardbaar zou zijn om aan de gegeven beslissing vast te houden en geen gelegenheid te geven tot herstel van de fout.
3.7.
Op grond van het bepaalde in de artikelen 2.16 en 2.17 LPR geldt voor de memorie van grieven een termijn van zes weken en wordt van deze termijn eenmaal een ambtshalve uitstel verleend van vier weken. Op grond van het bepaalde in artikel 1.8 LPR worden deze termijnen ambtshalve gehandhaafd en vervalt het recht de proceshandeling te verrichten indien een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en van die termijn geen uitstel kan worden verkregen.
3.8.
Het hof is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de beslissing van 20 april 2021 berust op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag. De in deze zaak door de rolraadsheer genomen rolbeslissingen zijn genomen conform de hiervoor onder 3.7 aangehaalde regels van het LPR: op de rol van 23 maart 2021 is de zaak – met de toevoeging “ambtshalve peremptoir” – verwezen naar de rol van 20 april 2021, waarna wegens het uitblijven van de memorie van grieven op die roldatum, ambtshalve akte niet-dienen is verleend. Omdat de toevoeging “ambtshalve peremptoir” voor partijen kenbaar is via het roljournaal, was de door appellant verlangde (nadere) ambtshalve aanzegging van akte niet-dienen onnodig.
3.9.
Evenmin kan worden gezegd dat een afweging van de aard van de fout die tot het niet nemen van de memorie van grieven leidde en van alle betrokken belangen en omstandigheden de conclusie rechtvaardigt dat het onaanvaardbaar zou zijn dat appellant aan de rolbeslissing van 20 april 2021 zou zijn gebonden.
Appellant heeft ervoor gekozen de memorie van grieven de vrijdag voor de roldatum per aangetekend schrijven naar het hof te verzenden. Door problemen bij PostNL is de aangetekende zending niet alleen niet uiterlijk op de roldatum 20 april 2021 voor 10.00 uur bij het hof bezorgd, maar ook niet kort nadien. Pas op 11 mei 2021, ruim 3 weken te laat, is de memorie van grieven door het hof ontvangen.
De keuze van aangetekende verzending door PostNL zo kort voor de roldatum in de situatie dat appellant ambtshalve peremptoir stond voor het nemen van de memorie van grieven komt in dit geval geheel voor rekening en risico van (de advocaat van) appellant. De advocaat van appellant had dit risico eenvoudigweg kunnen wegnemen door de memorie van grieven zekerheidshalve ook per fax of veilig mailen naar het hof te versturen.
3.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er geen reden is om terug te komen op de bindende eindbeslissing dat het recht tot indiening van de memorie van grieven is vervallen. Nu appellant tegen het vonnis waarvan beroep geen grieven heeft aangevoerd, kan hij in het hoger beroep niet worden ontvangen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal appellant worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
verklaart appellant niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep;
veroordeelt appellant in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van geïntimeerde begroot op € 2.071,-- aan griffierecht en op € 557,-- aan salaris advocaat (½ punt liquidatietarief II).
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 juli 2021.