3.5.3.
Het hof oordeelt als volgt. De tekst van de huurovereenkomst, waaronder de algemene bepalingen, is naar het oordeel van het hof duidelijk waar het gaat om het antwoord op de vraag welke partij verantwoordelijk is voor eventueel van overheidswege vereiste geluidwerende voorzieningen. In artikel 12.2 van de huurovereenkomst en artikel 4.3 van de algemene bepalingen staat dat de huurder verantwoordelijk is voor alle aan de horeca gelieerde vergunningen, ontheffingen en toestemmingen. Hieruit heeft [appellant] naar het oordeel van het hof moeten opmaken dat hij verantwoordelijk is voor eventuele vereisten vanuit de gemeente vanwege het draaien van muziek tijdens feesten en partijen en ook dat hij er rekening mee moest houden dat hiervoor vanwege de nachtelijke openingstijden en het aantal decibel waarschijnlijk andere, strengere vereisten zouden gelden dan bij een andere invulling van de horecabestemming, zoals bijvoorbeeld een lunchroom. Verder staat in artikel 2.3 van de algemene bepalingen dat de huurder de plicht heeft om voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst na te gaan of het gehuurde geschikt is, of op zijn kosten geschikt kan worden gemaakt voor de overeengekomen bestemming (feestzaal). In artikel 12.5 van de huurovereenkomst staat onder verwijzing naar dit artikel tot slot dat de verhuurder niet kan worden aangesproken op nalatigheid ten aanzien van het moeten aanleggen van eventuele van overheidswege geëiste geluidsisolerende voorzieningen of (geluidsdempende) ventilatiesystemen.
In de huurovereenkomst staat daarmee duidelijk dat [appellant] als huurder verantwoordelijk is voor het aanbrengen van de benodigde geluidwerende voorzieningen, dat in dat kader op hem de verplichting rust om het gehuurde voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst daarop te inspecteren en dat [geïntimeerde] haar aansprakelijkheid op dat onderdeel had uitgesloten.
De enkele mededeling van [geïntimeerde] “dat het gehuurde geschikt was voor een trouwzaal, aangezien het eerder als danszaal was ingezet” (6 mvg), maakt, mede gezien de duidelijke tekst van overeenkomst op dit onderdeel, naar het oordeel van het hof niet dat partijen er vanuit gingen, of in redelijkheid van mochten gaan, dat het casco van het gehuurde technisch aan de geluidseisen van de gemeente zou voldoen voor het houden van feesten zoals [appellant] voor ogen had. Er rustte ter zake op [appellant] een onderzoeksverplichting. Dat [appellant] heeft onderzocht of het gehuurde akoestisch geschikt was voor het door hem beoogd gebruik als feestzaal is niet gesteld of gebleken. Daarbij neemt het hof tevens in aanmerking dat [geïntimeerde] het gehuurde niet zelf had geëxploiteerd en dat [geïntimeerde] aan [appellant] had toegelicht dat het gehuurde eerder in gebruik was geweest als dansschool/studio, hetgeen een andere bestemming is dan een feestzaal en doorgaans ook andere openingstijden kent dan de door [appellant] voor de exploitatie van de feestzaal bij de gemeente gemelde openingstijden.
Het hof volgt [appellant] daarom niet in zijn stelling dat uit (artikel 1.3 van) de huurovereenkomst volgt dat beide partijen ervan uitgingen dat het gehuurde aan de geluidseisen voldeed. De tekst van de overeenkomst legt dit risico juist bij de huurder.
Dat partijen ervan uitgingen dat het gehuurde “kant en klaar” was en zo werd gepresenteerd door [geïntimeerde] , heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd gesteld, mede in het licht van de betwisting door [geïntimeerde] en het feit dat [appellant] nog voor € 150.000,00 aan het gehuurde zou gaan verbouwen. Aan bewijslevering komt het hof niet toe. Dit betekent dat als onvoldoende onderbouwd gesteld niet is vast komen te staan dat beide partijen ervan uitgingen dat het gehuurde casco geschikt was om aan de geluidseisen voor de exploitatie van een feestzaal te voldoen.
Van wederzijdse dwaling zou naar het oordeel van het hof nog sprake kunnen zijn indien de kosten voor het akoestisch geschikt maken van het gehuurde buitensporig veel hoger zijn dan partijen behoefden te verwachten bij het sluiten van de overeenkomst. Dat hiervan sprake is heeft [appellant] echter eveneens onvoldoende onderbouwd. [appellant] heeft weliswaar gesteld dat deze kosten € 200.000,00 zouden bedragen, maar dit enkel onderbouwd door op de zitting te verwijzen naar twee andere potentiële huurders die dit zouden hebben vernomen via [geïntimeerde] , hetgeen [geïntimeerde] op haar beurt heeft betwist. Het had op de weg van [appellant] gelegen om een begroting/offerte in het geding te brengen voor het uitvoeren van de in het rapport van [adviesbureau] genoemde aanpassingen. Aan bewijslevering komt het hof gezien de onvoldoende onderbouwing niet toe.
Daarbij is van belang dat [appellant] het gehuurde voor € 150.000,00 zou verbouwen en [appellant] in de procedure enkel voldoende onderbouwd (met een offerte) heeft toegelicht wat hij voor € 44.300,00 exclusief BTW had willen verbouwen (onder meer het verplaatsen en vernieuwen van de toilet groep, het vergroten van de keukenruimte en het doorbreken en plaatsen van enkele wanden). Waaraan [appellant] het overige deel van het overeengekomen bedrag zou hebben besteed blijft onduidelijk. De enkele stelling van [appellant] op de zitting, dat de rest van het bedrag voor apparaten in de keuken en aankleding nodig zou zijn geweest, acht het hof hiertoe - mede gezien de betwisting hiervan door [geïntimeerde] - onvoldoende. Aan bewijslevering komt het hof niet toe.
Dit betekent dat niet vaststaat dat de aanpassing van het gehuurde aan de geluidseisen € 200.000,00 zou hebben gekost of dat [appellant] de benodigde aanpassingen niet binnen de overeengekomen verbouwingskosten van € 150.000,00 had kunnen voldoen en daarmee ook niet dat de kosten buitensporig hoog zouden zijn geweest.
Het beroep op wederzijdse dwaling slaagt niet. Daarmee faalt grief 2.