3.4.
“2.3.2 De rechtbank stelt vast dat verzoeker in gemeenschap van goederen was gehuwd, dat
alle schulden van verzoeker voor de datum van de echtscheiding zijn ontstaan en dat alle
schulden van de ex-echtgenoot volledig zijn voldaan omdat zij is erkend als gedupeerde van
de toeslagenaffaire. Uit de verklaring van verzoeker ter zitting blijkt dit ook. De verklaring
van de beschermingsbewindvoerder dat de schulden van verzoeker en zijn ex-echtgenote zijn
verdeeld bij de scheiding doet niets af aan de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de
huwelijkse schulden. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat met de voldoening van de
schulden van de ex-echtgenoot alle huwelijkse schulden zijn voldaan. Onvoldoende
aannemelijk is derhalve geworden dat er bij verzoeker daadwerkelijk sprake is van een
uitzichtloze financiële situatie, die de wetgever bij invoering van de Wet schuldsanering
natuurlijke personen voor ogen stond. Het verzoek zal dan ook reeds op grond van het
bepaalde in artikel 288 lid 1 sub a Fw worden afgewezen.”