2.1.
Bij beroepschrift met één productie (het vonnis waarvan beroep), ingekomen ter griffie op 7 februari 2024, heeft [appellant] het hof verzocht het vonnis waarvan beroep te vernietigen voor wat betreft de ingangsdatum en te bepalen dat als ingangsdatum geldt 29 augustus 2024, althans een nader door het hof te bepalen datum.
2.2.
Per brief van 20 februari 2024 heeft het hof het volgende naar mr. Langenberg gestuurd:
“Bij beroepschrift van 7 februari 2024 komt u namens [appellant] in beroep van het vonnis van 29 januari 2024 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de rechtbank het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de schuldsanering, heeft toegewezen met ingang van 29 januari 2024.
Van het vonnis kan gedurende acht dagen, na de dag der uitspraak, in hoger beroep worden komen. Het beroepschrift is ter griffie van dit hof op 7 februari 2024 ontvangen. Naar het voorlopig oordeel van het hof leidt het ingestelde hoger beroep om die reden mogelijk tot niet-ontvankelijkheid.
U krijgt gedurende 8 dagen, dus tot en met 28 februari 2024 de gelegenheid om hierop schriftelijk (nader) te reageren en het hof te informeren of u prijsstelt op een mondelinge behandeling waar primair de ontvankelijkheid zal worden besproken.
(…)”
2.3.
Bij V8-formulier, ingekomen ter griffie van dit hof op 23 februari 2024, heeft mr. Langenberg bericht dat [appellant] hem heeft medegedeeld dat hij de beschikking van de rechtbank eerst op donderdag 1 februari 2024 heeft ontvangen, derhalve pas drie dagen na
de datum van de beschikking. Van de beroepstermijn blijft dan volgens mr. Langenberg niet veel meer over, temeer daar in die termijn ook een weekend valt. Het is vanwege het voorgaande dat [appellant] verzoekt het verzoek alsnog in behandeling te nemen. [appellant] wil volstaan met deze schriftelijke toelichting, waardoor een mondelinge behandeling achterwege kan blijven.
2.5.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de behandeling van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, gehouden op 15 januari 2024;
- de op 25 maart 2024 door mr. Langenberg ingediende aanvullende stukken, waaronder loonstroken;
- de e-mail van mr. Langenberg van 29 maart 2024 waarin hij het hof bericht dat hij niet beschikt over het procesdossier in eerste aanleg en dat [appellant] geen bijstand wenst tijdens de behandeling op 3 april 2024 en dat mr. Langenberg derhalve niet alsdan aanwezig zal zijn;
- het bericht van mr. Langenberg van 2 april 2024 waarin hij het hof bericht dat [appellant] ziek is en niet in staat is de zitting op 3 april 2024 bij te wonen en
- de aanvullende stukken – producties nr. 1 t/m 3, waaronder het verzoekschrift eerste aanleg – ingediend namens [appellant] , ingekomen ter griffie van dit hof op 9 april 2024.