3.7.3.
Uit de inhoud van de stukken is gebleken dat de moeder vanwege haar complexe persoonlijke problematiek thans en ook op overzienbare termijn niet in staat is om voor [de zoon] te zorgen. Toen [de zoon] nog maar twee maanden oud was, is de moeder een half jaar op de PAAZ-afdeling opgenomen geweest en kort daarna, in september 2010, is [de zoon] geplaatst in het huidige pleeggezin [het pleeggezin]. De moeder erkent ook dat zij op dit moment niet bij machte is om [de zoon] zelfstandig te verzorgen en op te voeden.
Het is te prijzen dat de moeder behandeling ondergaat voor haar problematiek en dat zij daardoor stappen voorwaarts heeft gemaakt. Uit de stukken blijkt van een warm contact tussen de moeder en [de zoon]. Dit doet echter niet af aan het gegeven dat de dagelijkse verzorging en opvoeding van [de zoon] vanaf het moment dat hij nog maar vijf maanden oud was bij de pleegouders ligt. [de zoon] is goed gehecht aan zijn pleegouders en groeit bij hen op in een rustige en stabiele leefomgeving. Het is in het belang van [de zoon] noodzakelijk dat deze situatie in de toekomst wordt gewaarborgd, omdat hij gebaat is bij stabiliteit en hij duidelijkheid nodig heeft over zijn opvoedingssituatie. Van de moeder valt, hoe goed haar intenties ook zijn, niet te verwachten dat zij in de nabije toekomst in staat zal zijn om haar plicht tot verzorging en opvoeding van [de zoon] te vervullen, temeer niet nu [de zoon] inmiddels viereneenhalf jaar uit huis is geplaatst en de positieve ontwikkeling die de moeder heeft doorgemaakt en de vaardigheden die zij zich eigen heeft gemaakt tot op heden ontoereikend zijn gebleken om de zorg voor [de zoon] zelfstandig op zich te kunnen nemen. Met de raad, zoals blijkt uit zijn rapport van 11 februari 2014, ziet het hof een betrokken moeder die graag voor [de zoon] wil zorgen, maar niet in staat is om [de zoon] de veilige opvoedingsomgeving, de dagelijkse structuur en de aandacht te geven die hij, gelet op zijn ontwikkeling, nodig heeft. Het toekomstperspectief van [de zoon] ligt dan ook niet bij de moeder, zodat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing – die zijn gericht op thuisplaatsing van een kind bij een ouder – niet langer de geëigende middelen zijn om de ontwikkelingsbedreiging van [de zoon] af te wenden.
Een ontheffing van het ouderlijk gezag van de moeder schept rust in de opvoedingssituatie van [de zoon] en zal [de zoon] duidelijkheid geven ten aanzien van zijn toekomstperspectief. Het geeft hem de kans om zich verder onbedreigd te ontwikkelen en zich verder veilig te hechten aan de hem vertrouwde personen. Tevens schept de ontheffing duidelijkheid voor de moeder. [de zoon] is naar het oordeel van het hof dan ook gebaat bij de uitgesproken ontheffing met benoeming van de stichting tot voogd.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. Al het overige dat door de moeder is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.